Site uses cookies to provide basic functionality.

OK
WISDOM
Up
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
Chapter 1
Wisd DutSVVA 1:1  Hebt de gerechtigheid lief, gij, die de aarde richt; hebt van de Here een goed gevoelen en zoekt hem in eenvoudigheid des harten.
Wisd DutSVVA 1:2  Want hij wordt gevonden door degenen die hem niet verzoeken, en verschijnt die, die hem niet wantrouwen.
Wisd DutSVVA 1:3  Want verkeerde gedachten scheiden van God, en zijn kracht beproefd zijnde overtuigt de zotten.
Wisd DutSVVA 1:4  Want wijsheid zal niet komen in een ziel, die met kwade ranken omgaat, en zal niet wonen in een lichaam aan zonden verplicht.
Wisd DutSVVA 1:5  Want de Heilige Geest der onderwijzing vliedt de bedriegerij, wijkt af van de gedachten der onverstandigen en bestraft hen, als de ongerechtigheid daarbij komt.
Wisd DutSVVA 1:6  Want de wijsheid is een menslievende geest, doch zal niet onschuldig houden degene, die met zijn lippen lastert, want God is een getuige zijner nieren, en een waarachtig opmerker zijns harten en een aanhoorder zijner tong.
Wisd DutSVVA 1:7  Want de Geest des Heren vervult de aarde, en hetgeen alles tezamen houdt heeft kennis der stem.
Wisd DutSVVA 1:8  Daarom zal niemand voor hem kunnen schuilen die spreekt wat onrecht is, en de straffende wraak zal hem niet voorbijgaan.
Wisd DutSVVA 1:9  Want over de raadslagen der goddelozen zal onderzoek geschieden, en het geluid zijner woorden zal voor de Here komen, tot bestraffing zijner misdaden.
Wisd DutSVVA 1:10  Overmits zijn ijverig oor al de dingen hoort, en het knorren des murmurerens hem niet verborgen is.
Wisd DutSVVA 1:11  Wacht ulieden dan voor de onnutte murmurering en onthoudt uw tong van achterklappen, want de verborgen rede zal niet ledig heengaan, en de mond die liegt, brengt de ziel om.
Wisd DutSVVA 1:12  Staat niet naar de dood door dwaling uws levens, en trekt het verderf niet over u door werken uwer handen.
Wisd DutSVVA 1:13  Want God heeft de dood niet gemaakt, en heeft geen vermaak aan het verderf der levenden.
Wisd DutSVVA 1:14  Want hij heeft alle dingen geschapen om te zijn, en de beginselen der wereld zijn heilzaam, en in deze is geen venijn des verderfs, en het rijk der hel is niet op aarde.
Wisd DutSVVA 1:16  Maar de goddelozen hebben dat met handen en met woorden tot zich geroepen, het houdende voor een vriend, zijn zij versmolten en hebben een verbond daarmee opgericht; want zij zijn waardig, dat zij het tot een deel hebben.
Chapter 2
Wisd DutSVVA 2:1  Want deze dingen met recht overlegd hebbende, zeggen zij tot elkander: Ons leven is kort en moeilijk, en daar is geen genezing tegen de dood des mensen, en niemand wordt gekend, die uit de hel wedergekeerd is.
Wisd DutSVVA 2:2  Want bij geval zijn wij geboren en na deze zullen wij zijn alsof wij niet geweest waren, want het snuiven in onze neusgaten is een rook, en de rede is een vonk voortkomende door de beweging van ons hart.
Wisd DutSVVA 2:3  Welke uitgeblust zijnde, zo wordt het lichaam tot as en onze geest wordt verspreid gelijk de wijde lucht.
Wisd DutSVVA 2:4  En onze naam wordt mettertijd vergeten, en niemand zal aan onze werken denken, en ons leven gaat voorbij, gelijk de voetstappen van een wolk, en wordt verstrooid gelijk een nevel, die van de stralen der zon nagejaagd en van haar hitte bezwaard wordt.
Wisd DutSVVA 2:5  Want onze tijd is een schaduw die voorbijgaat, en daar is geen wederkeren van onze dood, want die is verzegeld en niemand keert weder.
Wisd DutSVVA 2:6  Komt dan, en laat ons de tegenwoordige goederen genieten, en hetgeen wij bezitten metterhaast gebruiken, gelijk in de jeugd.
Wisd DutSVVA 2:7  Laat ons ons opvullen met kostelijke wijn en zalf, en de bloem der lente ga ons niet voorbij.
Wisd DutSVVA 2:8  Laat ons ons kronen met rozenknoppen, eer zij verwelken.
Wisd DutSVVA 2:9  Niemand van ons zij zonder deel te hebben aan onze vermetelheid; laat ons overal merktekenen der weelde laten, want dit is ons deel, en dit is ons lot.
Wisd DutSVVA 2:10  Laat ons de arme rechtvaardige overweldigen, en laat ons de weduwen niet verschonen, en de grijze, veeljarige haren des ouden niet ontzien.
Wisd DutSVVA 2:11  Maar onze sterkte zij een wet der gerechtigheid, want hetgeen zwak is wordt onnut bevonden.
Wisd DutSVVA 2:12  Laat ons op de rechtvaardige loeren, want hij is ons nadelig, en stelt zich tegen onze werken, en verwijt ons de zonden begaan tegen de wet, en maakt gerucht van ons vanwege de zonden onzer wandeling.
Wisd DutSVVA 2:13  Hij wendt voor dat hij kennis van God heeft, en noemt zichzelf een kind des Heren.
Wisd DutSVVA 2:14  Hij is ons geworden tot een wederlegging onzer gedachten.
Wisd DutSVVA 2:15  Hij is ons bezwaarlijk, ook zelfs om aan te zien, want zijn leven is de anderen ongelijk, en zijn paden zijn gans andere.
Wisd DutSVVA 2:16  Wij worden van hem geacht als vals zilver, en hij houdt zich af van onze wegen, als van onreinheden: hij prijst zalig het einde der rechtvaardigen, en pocht dat God zijn vader is.
Wisd DutSVVA 2:17  Laat ons zien, of zijn woorden waarachtig zijn, en laat ons opmerken wat uitkomst hij hebben zal.
Wisd DutSVVA 2:18  Want indien de rechtvaardige een zoon Gods is, zo zal hij hem te hulp komen, en zal hem verlossen uit de hand dergenen die hem tegenstaan.
Wisd DutSVVA 2:19  Laat ons hem met smaad en pijniging onderzoeken, opdat wij zijn bescheidenheid mogen weten, en zijn verdraagzaamheid beproeven.
Wisd DutSVVA 2:20  Laat ons hem tot een schandelijke dood verwijzen, want daar zal over hem opzicht genomen worden, gelijk hij zegt.
Wisd DutSVVA 2:21  Dit hebben zij overlegd, maar hebben gedwaald, want hun boosheid heeft hen verblind.
Wisd DutSVVA 2:22  Zij verstaan de verborgenheden Gods niet, en hebben het loon der heiligheid niet te hopen, en achten de eer der onbestraffelijke zielen niet.
Wisd DutSVVA 2:23  Want God heeft de mens geschapen tot onverderfelijkheid, en heeft hem gemaakt een beeld van zijn eigen natuur.
Wisd DutSVVA 2:24  Maar door des duivels nijdigheid is de dood in de wereld gekomen, en die van zijn deel zijn, die proeven deze.
Chapter 3
Wisd DutSVVA 3:1  Maar de zielen der rechtvaardigen zijn in de hand Gods, en geen kwaal zal hen aanraken.
Wisd DutSVVA 3:2  Zij schijnen in de ogen der dwazen te sterven, en hun uitgang wordt voor kwelling gerekend.
Wisd DutSVVA 3:3  En hun afscheiden van ons schijnt hun te zijn een vernieling, maar zij zijn in vrede.
Wisd DutSVVA 3:4  Want of zij wel in het gezicht der mensen gepijnigd worden, zo is nochtans hun hoop vol onsterfelijkheid.
Wisd DutSVVA 3:5  Zijnde een weinig getuchtigd geweest, zullen zij grote weldaden genieten, omdat God hen heeft beproefd, en hen zijns waardig heeft bevonden.
Wisd DutSVVA 3:6  Hij heeft hen beproefd gelijk goud in een smeltoven, en hen aangenomen als een brandoffer.
Wisd DutSVVA 3:7  Ten tijde van hun bezoeking zullen zij blinken, en over en weer lopen, gelijk de vonken in de stoppelen.
Wisd DutSVVA 3:8  Zij zullen de heidenen oordelen, en over de volken heersen, en de Here zal als koning in eeuwigheid over hen regeren.
Wisd DutSVVA 3:9  Die op hem betrouwen zullen de waarheid verstaan, en de gelovigen zullen in liefde bij hem blijven, want genade en barmhartigheid is in zijn heiligen, en opzicht over zijn uitverkorenen.
Wisd DutSVVA 3:10  Maar de goddelozen zullen gestraft worden gelijk zij gedacht hebben; die de rechtvaardige niet hebben geacht, en van de Here zijn afgeweken.
Wisd DutSVVA 3:11  Want hij is ellendig die de wijsheid en tucht veracht, en hun hoop is ijdel, en hun moeiten zijn tevergeefs, en hun werken onnut.
Wisd DutSVVA 3:13  Hun geslacht is vervloekt, daarom is de onvruchtbare zalig, die onbevlekt is, welke het bed niet heeft gekend in overtreding, zij zal de vrucht genieten in de bezoeking der zielen.
Wisd DutSVVA 3:14  En de gesnedene is zalig die geen onrecht met zijn hand gewrocht, noch boze dingen tegen de Here, gedacht heeft, want hem zal gegeven worden een uitverkoren genade des geloofs, en een zeer aangenaam lot in de tempel des Heren.
Wisd DutSVVA 3:15  Want de vrucht van de goede arbeid is heerlijk, en de wortel der wijsheid vervalt niet.
Wisd DutSVVA 3:16  Maar de kinderen der echtbrekers zullen niet volkomen worden, en het zaad van een onwettig bed zal verdwijnen.
Wisd DutSVVA 3:17  Want indien zij al lang zouden leven, zo zullen zij toch voor niets geacht worden, en hun ouderdom zal op het laatste zonder eer zijn.
Wisd DutSVVA 3:18  Indien zij haast komen te sterven, zo zullen zij geen hoop hebben, noch troost in de dag des oordeels.
Wisd DutSVVA 3:19  Want het einde van het onrechtvaardige geslacht is zwaar.
Chapter 4
Wisd DutSVVA 4:1  Beter is het onder kinderen te zijn, en deugd te hebben, want onsterfelijkheid is in de gedachtenis derzelve, dewijl zij beide bij God en bij de mensen gekend wordt.
Wisd DutSVVA 4:2  Als zij tegenwoordig is, zo volgt men haar na, en gaat zij weg, zo verlangt men naar haar, en in de toekomende eeuw draagt zij een kroon, en triomfeert, nadat zij de strijd der prijzen, die onbevlekt zijn, gewonnen heeft.
Wisd DutSVVA 4:3  Maar de vruchtbare menigte der goddelozen zal geen voordeel doen, en wat uit onechte scheuten voortkomt, zal niet diep inwortelen, noch vaste grond zetten.
Wisd DutSVVA 4:4  Want hoewel zij in de takken voor een tijd weder uitspruiten, nochtans dewijl zij zeer loffelijk voortkomen, zullen zij van de wind bewogen, en van de kracht der winden uitgeworteld worden.
Wisd DutSVVA 4:5  De ontijdige takjes zullen rondom gebroken worden, en hun vrucht is onnut, onrijp tot spijs, en tot niets geschikt.
Wisd DutSVVA 4:6  Want kinderen uit onwettige bijslaap geboren, zijn getuigen der boosheid tegen hun ouders, wanneer men hen ondervraagt.
Wisd DutSVVA 4:7  Maar de rechtvaardige, indien hij vroeg komt te sterven, zal in de rust zijn.
Wisd DutSVVA 4:8  Want ouderdom is eerbaar, niet die van veel tijds is, noch die met een getal van jaren gemeten wordt.
Wisd DutSVVA 4:9  Maar wijsheid is de mensen dat rechte grijze haar; en een onbevlekt leven is de rechte ouderdom.
Wisd DutSVVA 4:10  Die God behaagd heeft, is door Hem bemind; en levende onder de zondaren werd hij weggenomen.
Wisd DutSVVA 4:11  Hij werd weggerukt, opdat de boosheid zijn verstand niet zou veranderen, of list zijn ziel bedriegen.
Wisd DutSVVA 4:12  Want de betovering der boosheid verdonkert het goede; en omdrijving van de lust keert een gemoed om, dat zonder kwaad is.
Wisd DutSVVA 4:13  In weinig tijds volmaakt geworden zijnde, heeft hij lange tijden vervuld.
Wisd DutSVVA 4:14  Want zijn ziel was de Here aangenaam, daarom heeft hij gehaast hem uit het midden der boosheid weg te nemen.
Wisd DutSVVA 4:15  Doch de volken zien het, en bedenken het niet, en nemen niet in overlegging, dat genade en barmhartigheid is in zijn heiligen, en opzicht over zijn uitverkorenen.
Wisd DutSVVA 4:16  De rechtvaardige die gestorven is, veroordeelt de goddelozen die leven; en de jeugd die schielijk voleindigd is, de veeljarige ouderdom des onrechtvaardigen.
Wisd DutSVVA 4:17  Want wij zullen zien het einde van de wijze, en niet bedenken wat zij over hem beraadslaagd hebben, en waartoe hem de Here verzekerd heeft.
Wisd DutSVVA 4:18  Zij zullen het zien en niets achten, maar de Here zal hen uitlachen.
Wisd DutSVVA 4:19  En zullen hierna tot een schandelijke val zijn, en tot versmaadheid onder de doden in eeuwigheid, want hij zal hen stemmeloos en voorwaarts overhangende scheuren; en hen uit de grond bewegen, en zij zullen tot het uiterste toe verwoest worden; en zullen in angst zijn en hun gedachtenis zal vergaan.
Wisd DutSVVA 4:20  Zij zullen in overlegging hunner zonden komen, bevreesd zijnde; en hun onrechtvaardige daden zullen tegen hen staan, en hen overtuigen.
Chapter 5
Wisd DutSVVA 5:1  Dan zal de rechtvaardige met grote vrijmoedigheid staan voor het aangezicht dergenen, die hem verdrukt en zijn moeiten verworpen hebben.
Wisd DutSVVA 5:2  En zij dat ziende, zullen met zware vrees beroerd worden, en zullen zich ontzetten over deze onvermeende zaligheid.
Wisd DutSVVA 5:3  En berouw hebbende, zullen zij onder elkander zeggen, en door angst des geestes zuchten, en zeggen: Deze was het over wie wij eertijds lachten, en die wij voor een smadelijke beschimping hadden.
Wisd DutSVVA 5:4  Wij zotten, hielden zijn leven voor razernij, en zijn einde voor oneerlijk.
Wisd DutSVVA 5:5  Hoe is hij nu gerekend onder de kinderen Gods, en hoe is zijn lot onder de heiligen!
Wisd DutSVVA 5:6  Voorwaar wij zijn van de weg der waarheid afgedwaald, en het licht der gerechtigheid heeft ons niet beschenen, en de zon der gerechtigheid is ons niet opgegaan.
Wisd DutSVVA 5:7  Wij zijn vervuld geworden in de paden der ongerechtigheid en des verderfs, en hebben woeste omwegen doorreisd, maar de weg des Heren hebben wij niet gekend.
Wisd DutSVVA 5:8  Wat heeft ons de hovaardij gebaat? en wat heeft ons de rijkdom met pochen gebracht?
Wisd DutSVVA 5:9  Al die dingen zijn voorbijgegaan gelijk een schaduw, en gelijk een voorbijlopende tijding.
Wisd DutSVVA 5:10  Gelijk een schip varende door de baren des waters, waarvan, als het voorbij gevaren is geen spoor gevonden wordt, noch de rechte weg zijner reis door de baren.
Wisd DutSVVA 5:11  Of gelijk geen kenteken wordt gevonden van de reis des vogels, die door de lucht vliegt, maar als de vleugels bewogen worden, gaat de slag der wieken door de lichte geslagen wind, die door de kracht des suizens gespleten wordt, en daarna vindt men geen teken in hem van de doortocht.
Wisd DutSVVA 5:12  Of gelijk wanneer een pijl, naar het doelwit geschoten zijnde, de lucht die daardoor verdeeld was, terstond weder tezamen loopt, zodat men zijn doorgang niet weet.
Wisd DutSVVA 5:13  Zo ook wij, als wij geboren zijn, terstond zijn wij bezweken. [5:14] En kunnen geen teken der deugd tonen, maar zijn in onze boosheid verteerd geworden.
Wisd DutSVVA 5:14  [5:15] Want de hoop van de goddeloze is gelijk een vezeltje, hetwelk van de wind gedreven wordt, en gelijk een dunne rijm, die door een wervelwind gejaagd wordt; en als een rook, die door de wind verwaaid wordt, of ook gelijk de gedachtenis voorbijgaat van degene, die maar één dag gast geweest is.
Wisd DutSVVA 5:15  [5:16] Maar de rechtvaardigen leven in der eeuwigheid, en hun loon is bij de Here, en de Allerhoogste zorgt voor hen.
Wisd DutSVVA 5:16  [5:17] Daarom zullen zij ontvangen een zeer heerlijk rijk, en een schone kroon uit de hand des Heren, want met zijn rechterhand zal hij hen beschermen, en met zijn arm zal hij hen beschutten.
Wisd DutSVVA 5:17  [5:18] Hij zal zijn ijver nemen tot een gehele wapenrusting, en zijn schepselen wapenen tot wraak tegen de vijanden.
Wisd DutSVVA 5:18  [5:19] Hij zal gerechtigheid aantrekken tot een borstharnas, en een ongeveinsd oordeel opzetten tot een helm.
Wisd DutSVVA 5:19  [5:20] Hij zal heiligheid nemen tot een onoverwinnelijk schild,
Wisd DutSVVA 5:20  [5:21] En zal de gestrenge toorn scherpen tot een zwaard, en de wereld zal met hem strijden tegen de onwijzen.
Wisd DutSVVA 5:21  [5:22] De welmikkende pijlen der bliksemen zullen heengaan, en gelijk als van een welgespannen boog uit de wolken op het doelwit treffen.
Wisd DutSVVA 5:22  [5:23] Dikke hagelstenen zullen geworpen worden, als uit een slinger der gramschap; het water der zee zal tegen hen zeer woeden, en de stromen zullen tezamen heftig overvloeien.
Wisd DutSVVA 5:23  [5:24] De Geest der kracht zal hen tegenstaan, en hen als een draaiwind uitwannen, en de ongerechtigheid zal de gehele aarde verwoesten, en de boosaardigheid zal de stoelen der machtigen omkeren.
Chapter 6
Wisd DutSVVA 6:1  Hoort dan gij koningen en verstaat; leert gij rechters van de einden der aarde,
Wisd DutSVVA 6:2  Laat dit tot uw oren ingaan, gij die over menigten heerst, en u verhovaardigt over de scharen der volken.
Wisd DutSVVA 6:3  Want de heerschappij is u door de Here gegeven, en de macht door de Allerhoogste; die naar uw werken vlijtig vernemen, en uw raadslagen doorzoeken zal.
Wisd DutSVVA 6:4  Omdat gij dienaars zijnde van zijn koninkrijk niet recht hebt geoordeeld, noch de wet bewaard, noch naar de raad Gods hebt gewandeld.
Wisd DutSVVA 6:5  Schrikkelijk en haastig zal hij over u komen; want een streng oordeel zal gaan over degenen, die over anderen gesteld zijn.
Wisd DutSVVA 6:6  Want de minsten is het te vergeven door barmhartigheid, maar de machtigen zullen streng onderzocht worden.
Wisd DutSVVA 6:7  Want de Here van allen zal de persoon niet ontzien, en de grootte niet vrezen, want hij heeft kleinen en groten gemaakt, en tegelijk zorgt hij voor allen.
Wisd DutSVVA 6:8  Maar over de heersende zal een sterke onderzoeking komen.
Wisd DutSVVA 6:9  Tot ulieden dan, o koningen, is het dat ik spreek, opdat gij wijsheid leren zoudt en niet vervallen.
Wisd DutSVVA 6:10  Want die heilig heilige dingen zullen bewaard hebben, zullen geheiligd worden, en die deze geleerd hebben, zullen verantwoording vinden.
Wisd DutSVVA 6:11  Zo zijt dan begerig naar mijn woorden, verlangt daarnaar, en gij zult onderwezen worden.
Wisd DutSVVA 6:12  Blinkende en onverwelkelijk is de wijsheid, en wordt licht gezien door degenen die haar liefhebben, en gevonden door die haar zoeken.
Wisd DutSVVA 6:13  Zij voorkomt degenen die haar begeren, om tevoren gekend te worden.
Wisd DutSVVA 6:14  Die vroeg des morgens tot haar zal gekomen zijn, zal geen moeite hebben, want hij zal haar bij zijn poorten vinden zitten.
Wisd DutSVVA 6:15  Want aan haar te gedenken is de volkomenheid der kloekheid, en die om harentwil waakt, zal haast zonder zorg zijn.
Wisd DutSVVA 6:16  Want zij gaat rondom heen, zoekende degenen die harer waardig zijn, en op de paden verschijnt zij hun vriendelijk, en ontmoet hen met alle opmerkingen.
Wisd DutSVVA 6:17  Want haar beginsel is de ware begeerte der onderwijzing, en de bezorging van onderwezen te worden is liefde,
Wisd DutSVVA 6:18  En de liefde is de onderhouding van haar wetten, en de onderhouding der wetten is verzekering der onverderfelijkheid,
Wisd DutSVVA 6:19  En de onverderfelijkheid maakt dat men nabij God is.
Wisd DutSVVA 6:20  Want zelfs de begeerte der wijsheid brengt tot het koninkrijk.
Wisd DutSVVA 6:21  Indien gij dan behagen hebt, gij koningen der volken, in tronen en scepters, zo eert de wijsheid, opdat gij eeuwig als koningen moogt regeren.
Wisd DutSVVA 6:22  Wat nu wijsheid is, en hoe zij geworden is, zal ik u verkondigen, en zal u de verborgenheden niet verbergen, maar zal haar van het begin harer geboorte naarstig naspeuren, en haar kennis te voorschijn brengen, en zal de waarheid geenszins voorbijgaan.
Wisd DutSVVA 6:23  En ik zal mij op de weg niet begeven met de uitterende nijdigheid, want deze zal met de wijsheid geen gemeenschap hebben.
Wisd DutSVVA 6:24  Maar de menigte der wijzen is de behoudenis der wereld, en een wijs koning is des volks welstand.
Wisd DutSVVA 6:25  Laat u dan onderwijzen door mijn woorden, en het zal u voordelig zijn.
Chapter 7
Wisd DutSVVA 7:1  Ik ben ook een sterfelijk mens, alle anderen gelijk, en van het geslacht van de eerstgeschapen mens, die uit de aarde zijn oorsprong heeft.
Wisd DutSVVA 7:2  En ben in het lichaam mijner moeder tot vlees gebeeld in tien maanden tijds, zijnde in bloed tezamen geronnen uit zaad eens mans, en wellust die daarbij komt met de slaap.
Wisd DutSVVA 7:3  En ik heb ook, geboren zijnde, de lucht geschept, die ons gemeen is, en ben gevallen op de aarde, die gelijke eigenschappen met ons heeft; wenen is mijn eerste stem geweest, gelijk van alle anderen.
Wisd DutSVVA 7:5  Want geen koning heeft een ander begin gehad zijner geboorte.
Wisd DutSVVA 7:6  Maar aller mensen ingang in het leven is enerlei, en een even gelijke uitgang.
Wisd DutSVVA 7:7  Daarom bad ik, en mij werd verstand gegeven; ik riep aan, en de geest der wijsheid kwam tot mij.
Wisd DutSVVA 7:8  Ik hield meer van haar dan van scepters en tronen; en rijkdom acht ik niets in vergelijking met haar.
Wisd DutSVVA 7:9  Ik vergeleek geen edele steen bij haar, want al het goud ten aanzien van haar is als een weinig zand, en zilver is als slijk tegen haar te rekenen.
Wisd DutSVVA 7:10  Boven gezondheid en schone gestalte heb ik haar bemind, en heb haar verkoren om te hebben tot een licht; want de glans uit haar wordt niet uitgeblust.
Wisd DutSVVA 7:11  En allerlei goed kwam tot mij met haar, en ontelbare rijkdom door haar handen.
Wisd DutSVVA 7:12  En ik was verheugd in alle dingen, want de wijsheid ging daarin voor, en ik wist niet dat zij van deze dingen voortteelster was.
Wisd DutSVVA 7:13  Zonder erg heb ik geleerd, en zonder afgunst deel ik mede: haar rijkdom verberg ik niet.
Wisd DutSVVA 7:14  Zij is de mensen een schat die niet afneemt; die haar gebruiken verkrijgen vriendschap bij God, en zijn aangenaam geworden om de gaven, die uit de onderwijzing voortkomen.
Wisd DutSVVA 7:15  En God heeft mij gegeven mijn mening te zeggen, en te bedenken hetgeen waardig te de dingen, die mij gegeven zijn, want hij leidt op de weg der wijsheid en bestiert de wijzen recht.
Wisd DutSVVA 7:16  Want in zijn hand zijn beide wij en onze woorden, ook allerlei kloekheid en wetenschap van handwerken.
Wisd DutSVVA 7:17  Want hij heeft mij gegeven ware kennis der dingen die zijn, om te weten de gestalte der wereld, en de werkingen der elementen.
Wisd DutSVVA 7:18  Het beginsel, en het einde, en het midden der tijden, de verwisselingen van de omkeringen der zon, en de veranderingen der tijden,
Wisd DutSVVA 7:19  De omloop des jaars, en de stelling der sterren,
Wisd DutSVVA 7:20  De natuur der dieren, en de grimmigheid der wilde dieren, het geweld der winden, en de overleggingen der mensen, het menigerlei onderscheid der planten, en de krachten der wortelen.
Wisd DutSVVA 7:21  Ik heb kennis van alle, beide van verborgen en openbare dingen, want de wijsheid, die van alle dingen een kunstenares is, heeft ze mij geleerd.
Wisd DutSVVA 7:22  Want in haar is een geest die verstandig is, heilig, enig, menigvuldig, fijn, vaardig, rein, onbesmet, klaar, zacht, beminnende het goed, scherp, die niet kan verhinderd worden, weldadig.
Wisd DutSVVA 7:23  Vriendelijk, vast, zeker, onbekommerd, die alles vermag, die op alles ziet, en die door alle verstandige, reine, allerfijnste geesten gaat.
Wisd DutSVVA 7:24  Want de wijsheid is bewegelijker dan alle beweging, vaart door, en gaat door alle dingen vanwege haar reinheid.
Wisd DutSVVA 7:25  Want zij is een damp der kracht Gods, en een zuivere uitvloeiing der heerlijkheid van de almachtige, daarom valt in haar niets dat besmet is.
Wisd DutSVVA 7:26  Want zij is een afschijnsel des eeuwigen lichts, en een onbevlekte spiegel van Gods werkende kracht, en een beeld zijner goedheid.
Wisd DutSVVA 7:27  En enig zijnde kan zij alles doen, en blijvende in zichzelf, vernieuwt zij alle dingen, en van geslacht tot geslacht, in de heilige zielen overgaande, maakt zij vrienden Gods en profeten.
Wisd DutSVVA 7:28  Want God bemint niets, dan degene, die bij de wijsheid woont.
Wisd DutSVVA 7:29  Want zij is schoner dan de zon, en verheven boven alle sterren, bij het licht vergeleken zijnde, wordt zij voortreffelijker bevonden.
Wisd DutSVVA 7:30  Want na dat licht komt de nacht, maar de boosheid zal de wijsheid niet overweldigen.
Chapter 8
Wisd DutSVVA 8:1  Zij reikt van het ene einde tot het andere einde, en regeert alle dingen nuttig.
Wisd DutSVVA 8:2  Deze heb ik liefgehad en uitgezocht van mijn jonkheid aan, en haar gezocht voor mij te nemen tot een bruid, en ben geworden een liefhebber van haar schoonheid.
Wisd DutSVVA 8:3  Zij maakt haar adellijke afkomst daarmede heerlijk dat zij met God verkeert, en de Here aller dingen heeft haar lief.
Wisd DutSVVA 8:4  Want zij is een leermeesteres der wetenschap Gods, en doet een keuze uit zijn werken.
Wisd DutSVVA 8:5  En zo rijkdom een zeer begeerlijke bezitting is in het leven, wat is rijker dan de wijsheid die alles werkt?
Wisd DutSVVA 8:6  En zo de vernuftigheid werkt, wie is er onder de dingen die zijn groter kunstenaar dan zij?
Wisd DutSVVA 8:7  En zo iemand gerechtigheid liefheeft, al haar arbeid is enkel deugd, want zij leert nuchterheid en kloekzinnigheid, gerechtigheid en dapperheid, welke de mens nuttiger zijn in het leven, dan enig ander ding.
Wisd DutSVVA 8:8  En zo ook iemand de ervarenheid veler dingen begeert, zij weet de oude geschiedenissen, en de toekomstige dingen gist zij; zij weet de verdraaiing der woorden en de ontbinding der raadselen; tekenen en wonderen weet zij tevoren, en de uitkomsten van gelegenheden en tijden.
Wisd DutSVVA 8:9  Zo heb Ik dan besloten ze tot mij te brengen, om met mij te leven, wetende dat zij mij zal raden hetgeen goed is, en zal mij een vermaning zijn, in zorg en droefheid.
Wisd DutSVVA 8:10  Ik zal door haar heerlijkheid hebben onder het volk, en nog jong zijnde eer bij de ouden.
Wisd DutSVVA 8:11  Ik zal scherpzinnig gevonden worden in het gericht, en in het gezicht der machtigen zal ik een verwondering zijn.
Wisd DutSVVA 8:12  Als ik zal zwijgen, zullen zij op mij wachten, en als ik zal spreken, zullen zij opmerken, en als ik verder spreek, zullen zij de hand op hun mond leggen.
Wisd DutSVVA 8:13  Ik zal door haar de onsterfelijkheid hebben, en zal een eeuwige gedachtenis degenen achterlaten, die na mij komen zullen.
Wisd DutSVVA 8:14  Ik zal volken regeren, en natiën zullen mij onderworpen zijn.
Wisd DutSVVA 8:15  Schrikkelijke tirannen, mij horende, zullen vrezen, onder de menigte zal ik mij goedertieren vertonen, en in de oorlog als een man, en als ik in mijn huis kom, zal ik bij haar rust hebben.
Wisd DutSVVA 8:16  Want met haar te verkeren brengt geen verdriet, noch smart met haar te leven, maar vreugde en blijdschap.
Wisd DutSVVA 8:17  Deze dingen bij mijzelf overlegd hebbende en in mijn hart bedacht, dat in de maagschap der wijsheid de onsterfelijkheid is;
Wisd DutSVVA 8:18  En in haar vriendschap goede vermakelijkheid is, en in allerlei arbeid harer handen rijkdom, die niet afneemt, en dat in de gezamenlijke oefening van de omgang met haar kloekheid is, dat ook in de gemeenschap harer woorden een goede naam is, zo ben ik omgegaan, zoekende hoe ik haar tot mij nemen mocht.
Wisd DutSVVA 8:19  Ik nu was een goedaardig kind, en had gekregen een goede ziel.
Wisd DutSVVA 8:20  Ja, veelmeer zo ik goed was, ben ik gekomen in een onbevlekt lichaam.
Wisd DutSVVA 8:21  En verstaande dat ik haar anders niet machtig zou worden, indien God haar mij niet gaf, (en dat was ook kloekheid, te weten van wie die genade komt) zo ging ik tot de Here, en bad hem, en sprak uit geheel mijn hart.
Chapter 9
Wisd DutSVVA 9:1  O God mijner vaderen, en Here der barmhartigheid, die alle dingen gemaakt hebt door uw woord,
Wisd DutSVVA 9:2  En de mens door uw wijsheid hebt bereid, opdat hij zou heersen over de schepselen die van u gemaakt zijn,
Wisd DutSVVA 9:3  En dat hij de wereld zou regeren in heiligheid en gerechtigheid, en in oprechtheid des harten oordelen.
Wisd DutSVVA 9:4  Geef mij de wijsheid, die bij uw tronen zit, en verwerp mij niet uit uw kinderen.
Wisd DutSVVA 9:5  Want ik ben uw dienstknecht en een zoon uwer dienstmaagd, een zwak mens, en van weinig tijds, en zeer gering in het verstand van het gericht en der wetten.
Wisd DutSVVA 9:6  Want of iemand onder de kinderen der mensen volmaakt zou zijn, zo zal hij toch niets geacht worden, wanneer de wijsheid, die van u komt, niet bij hem is.
Wisd DutSVVA 9:7  Gij hebt mij verkoren tot een koning over uw volk, en tot een rechter over uw zonen en dochteren.
Wisd DutSVVA 9:8  Gij hebt gezegd, dat ik een tempel op uw heilige berg zou bouwen, en een altaar in de stad uwer woning, naar de gelijkheid van de heiilge tabernakel, welke gij tevoren van den beginne bereid hadt.
Wisd DutSVVA 9:9  Bij u is de wijsheid, die uw werken weet, en tegenwoordig was, toen gij de wereld maakte, en verstaat wat aangenaam is in uw ogen, en wat recht is in uw geboden.
Wisd DutSVVA 9:10  Zend haar af uit uw heilige hemelen, ja zend haar van de troon uwer heerlijkheid, opdat zij bij mij tegenwoordig zijnde met mij arbeide, en dat ik mag verstaan, wat u welbehagelijk is.
Wisd DutSVVA 9:11  Want zij weet alle dingen, en verstaat ze, en zal mij voorzichtig leiden in mijn handelingen, en mij bewaren door haar heerlijkheid.
Wisd DutSVVA 9:12  En mijn werken zullen aangenaam zijn, en ik zal uw volk rechtvaardig richten, en zal waardig zijn de troon mijns vaders.
Wisd DutSVVA 9:13  Want wie van de mensen kan de raad Gods kennen? Of wie kan bedenken wat God wil?
Wisd DutSVVA 9:14  Want de overleggingen der sterfelijke mensen zijn vreesachtig, en onze bedenkingen zijn onzeker.
Wisd DutSVVA 9:15  Want het verderfelijk lichaam bezwaart de ziel, en de aardse tabernakel drukt terneder het bezorgde gemoed.
Wisd DutSVVA 9:16  En nauwelijks maken wij na de dingen die op aarde zijn, en met moeite vinden wij hetgeen onder handen is; wie heeft dan nagespeurd hetgeen in de hemelen is?
Wisd DutSVVA 9:17  En wie heeft uw raad gekend? tenzij dat gij wijsheid gegeven, en uw Heilige Geest gezonden hebt van de hoogste plaats.
Wisd DutSVVA 9:18  En zo zijn recht gemaakt de paden dergenen, die op aarde zijn, en de mensen hebben geleerd hetgeen u behagelijk is. [9:19] En door de wijsheid zijn zij behouden geworden.
Chapter 10
Wisd DutSVVA 10:1  Deze wijsheid heeft bewaard de eerstgevormde en alleen geschapen vader der wereld;
Wisd DutSVVA 10:2  En heeft hem getrokken uit zijn eigen val en hem sterkte gegeven om te heersen over alle dingen.
Wisd DutSVVA 10:3  Van welke de onrechtvaardige, afvallig geworden zijnde door zijn toorn, is verloren gegaan met de toornige bewegingen tot zijns broeders moord.
Wisd DutSVVA 10:4  En als de aarde om zijnentwil met de watervloed bedekt was, zo heeft de wijsheid weder behouden, regerende de rechtvaardige door een verachtelijk hout.
Wisd DutSVVA 10:5  Deze ook, als de volken door boze eigenzinnigheid onder elkander verward waren, heeft de rechtvaardige gekend, en hem onstraffelijk voor God bewaard, en behoed dat hij sterk bleef in de inwendige bewegingen der barmhartigheden over zijn zoon.
Wisd DutSVVA 10:6  Deze toen de goddelozen vergingen, heeft de rechtvaardige verlost, toen hij het nedervallende vuur der vijf steden ontvlood.
Wisd DutSVVA 10:7  Van welker boosheid nog een getuigenis is dat rokende woeste land, en de bomen die ontijdige vruchten dragen, en de zoutpilaar staande tot gedachtenis van de ongelovige ziel.
Wisd DutSVVA 10:8  Want de wijsheid voorbijgaande, hebben zij niet alleen deze schade, dat zij het goede niet kennen, maar laten ook in dit leven een gedachtenis na, van hun eigen dwaasheid, opdat zij zich niet zouden kunnen verbergen, zelfs in hetgeen waarin zij gestruikeld hebben.
Wisd DutSVVA 10:9  Maar de wijsheid heeft uit moeite verlost degenen die haar dienen.
Wisd DutSVVA 10:10  Deze geleidde de rechtvaardige op rechte paden, als hij vluchtende was voor de toorn zijns broeders, en heeft hem het koninkrijk Gods getoond, en kennis van heilige dingen gegeven, heeft hem voorspoedig gemaakt in zijn arbeid, en zijn moeite vermenigvuldigd.
Wisd DutSVVA 10:11  In de gierigheid dergenen die hem geweld aandeden, stond zij bij hem, en maakte hem rijk.
Wisd DutSVVA 10:12  Zij bewaarde hem van de vijanden, en maakte hem zeker tegen degenen, die hem lagen legden, en in die sterke strijd heeft zij hem de prijs der overwinning gegeven, opdat hij zou weten dat de godzaligheid machtiger is dan alles.
Wisd DutSVVA 10:13  Deze heeft niet verlaten de rechtvaardige die verkocht was, maar heeft hem uit de zonde verlost; zij voer met hem af in de put.
Wisd DutSVVA 10:14  En in de banden heeft zij hem niet verlaten, maar bleef bij hem totdat zij hem de scepter des koninkrijks bracht, en macht over degenen die hem wreed behandeld hadden; en heeft betoond dat zij leugenaars waren, die hem beschimpt hadden, en heeft hem een eeuwige heerlijkheid gegeven.
Wisd DutSVVA 10:15  Deze heeft dat heilige volk, en dat onbestraffelijk zaad verlost, uit de natie dergenen die haar verdrukten.
Wisd DutSVVA 10:16  Zij is gegaan in de ziel van de dienaar des Heren, en wederstond de vreselijke koningen met wonderen en tekenen.
Wisd DutSVVA 10:17  Zij heeft de heiligen gegeven loon der heiligheid voor hun moeite, en heeft hen geleid door een wonderlijke weg, en is hun geworden tot een deksel des daags, en des nachts tot een vlam der sterren.
Wisd DutSVVA 10:18  Zij heeft hen doen gaan door de Rode zee, en heeft hen overgebracht door veel water.
Wisd DutSVVA 10:19  Maar hun vijanden deed zij verdrinken, noch hen heeft zij uit de diepte van de afgrond getrokken.
Wisd DutSVVA 10:20  Daarom hebben de rechtvaardigen de goddelozen beroofd, en hebben, Here, uw heilige naam lof gezongen en eendrachtiguw beschermende hand geprezen.
Wisd DutSVVA 10:21  Want de wijsheid opende de mond der stommen, en de tongen der sprakelozen maakte zij welsprekend.
Chapter 11
Wisd DutSVVA 11:1  Zij heeft haar werken voorspoedig gemaakt door de hand van de heilige profeet.
Wisd DutSVVA 11:2  Zij doorreisde een onbewoonde woestijn, en in onbegaanbare plaatsen sloegen zij tenten op.
Wisd DutSVVA 11:3  Zij stelden zich tegen degenen die hen beoorloogden, en oefenden wraak aan hun vijanden.
Wisd DutSVVA 11:4  Zij hadden dorst en riepen u aan, en hun werd water gegeven uit een steile steenrots, en genezing van dorst uit een harde steen.
Wisd DutSVVA 11:5  Want waardoor hun vijanden waren geplaagd geweest, [11:6] Daardoor werd hun welgedaan, als zij gebrek hadden;
Wisd DutSVVA 11:6  [11:7] Zulks dat in plaats van een fontein van de altijd vlietende stroom, zij door etterachtig bloed zijn ontroerd geworden, tot overtuiging des gebods de kleine kinderen te doden.
Wisd DutSVVA 11:7  [11:8] En hebt deze gegeven overvloedig water boven hun verwachting.
Wisd DutSVVA 11:8  [11:9] Aanwijzende door de dorst, die zij toen leden, hoe gij de tegenpartijders geplaagd hadt.
Wisd DutSVVA 11:9  [11:10] Want toen zij zijn verzocht geworden, hoewel zij in ontferming werden gekastijd, hebben zij verstaan hoe de goddelozen, in toorn veroordeeld zijnde, gepijnigd worden.
Wisd DutSVVA 11:10  [11:11] Want dezen hebt gij wel als een Vader vermaand en beproefd, maar genen, scherp onderzocht hebbende, hebt gij als een streng koning veroordeeld.
Wisd DutSVVA 11:11  [11:12] En beiden, die afwezig en die tegenwoordig waren, werden gelijk gekweld.
Wisd DutSVVA 11:12  [11:13] Want een dubbel verdriet beving hen en een zuchten, met de gedachtenis der dingen die voorbijgegaan waren.
Wisd DutSVVA 11:13  [11:14] Want toen zij hoorden dat deze door hun eigen plagen weldaden genoten, zo voelden zij de Here.
Wisd DutSVVA 11:14  [11:15] Want die zij, eertijds uitgezet en heengeworpen zijnde het leven al spottende afgezegd hadden, over die hebben zij zich op het einde van de uitkomsten verwonderd, lijdende een andere dorst dan de rechtvaardigen.
Wisd DutSVVA 11:15  [11:16] En in plaats van de onverstandige overleggingen hunner ongerechtigheid, waardoor zij, verleid zijnde, onvernuftige kruipende dieren en verachtelijke beesten eerden, hebt gij hun een menigte der onvernuftige dieren tot wraak toegezonden.
Wisd DutSVVA 11:16  [11:17] Opdat zij zouden erkennen, dat waardoor iemand zondigt, hij daardoor wordt geplaagd.
Wisd DutSVVA 11:17  [11:18] Want het ontbrak uw almachtige hand niet, die de wereld uit een stof, die geen gedaante had, geschapen heeft, over hen te zenden een menigte van beren, of stoute leeuwen.
Wisd DutSVVA 11:18  [11:19] Of onbekende dieren vol nieuwgeschapen grimmigheid, of ook die een vuurblazende adem uitsnuiven, of een ruisen van een verwaaide rook, of schrikkelijke vonken uit de ogen uitbliksemen.
Wisd DutSVVA 11:19  [11:20] Welker beschadiging niet alleen hen tezamen had kunnen vermorzelen, maar hun vreselijk gezicht hen ook had kunnen ombrengen.
Wisd DutSVVA 11:20  [11:21] Ja, zij hadden ook zonder deze dingen door een enig aanblazen kunnen vallen, vervolgd zijnde door de wraak, en verstrooid door de geest uwer kracht, als door een wan, maar gij hebt alle dingen geordineerd bij maat, en getal, en gewicht.
Wisd DutSVVA 11:21  [11:22] Want groot vermogen is altijd bij u, en wie kan de kracht van uw arm tegenstaan?
Wisd DutSVVA 11:22  [11:23] Want de ganse wereld is voor u gelijk een aasje uit de weegschalen, en als een droppel van de morgendauw, nederkomende op de aarde.
Wisd DutSVVA 11:23  [11:24] Maar gij ontfermt u over alle mensen, overmits gij alles vermoogt, en gij overziet de zonden der mensen, opdat zij zich bekeren.
Wisd DutSVVA 11:24  [11:25] Want gij hebt alles lief wat daar is, en hebt geen gruwel aan iets dat gij gemaakt hebt, want zo gij iets gehaat hadt, gij zoudt het niet toebereid hebben.
Wisd DutSVVA 11:25  [11:26] En hoe zou er wat gebleven zijn, zo gij niet hadt gewild, of onderhouden geweest zijn hetgeen door u niet geroepen werd?
Wisd DutSVVA 11:26  [11:27] Maar gij verschoont alle dingen, omdat zij de uwe zijn, o Here, gij liefhebber der zielen.
Chapter 12
Wisd DutSVVA 12:2  Daarom bestraft gij langzaam degenen die vervallen, en vermaant hen, hun indachtig makende waarin zij zondigen, opdat zij van de boosheid afgeweken zijnde in u, Here, geloven zouden.
Wisd DutSVVA 12:3  Want hatende de oude inwoners van uw heilig land,
Wisd DutSVVA 12:4  Omdat zij zeer hatelijke werken bedreven, van toverijen en onheilige offeranden,
Wisd DutSVVA 12:5  Zo hebt gij de onbarmhartige moordenaars hunner kinderen, en die het ingewand van mensenvlees aten,
Wisd DutSVVA 12:6  En de bloedeters uit het midden van uw goddelijk land, en de ouders, die met hun eigen handen de hulpeloze zielen ombrachten, hebt gij willen uitdelgen door de handen onzer vaderen.
Wisd DutSVVA 12:7  Opdat het land, hetwelk bij u het dierbaarste is van alle, de waardige inwoning der kinderen Gods ontvangen zou.
Wisd DutSVVA 12:8  Maar ook dezen hebt gij als mensen verschoond, en hebt voorlopers van uw leger voor hen heengezonden, namelijk wespen, om hen gaandeweg uit te roeien.
Wisd DutSVVA 12:9  Gij waart niet onmachtig om de goddelozen in een veldslag de rechtvaardigen onderdanig te maken, of door vreselijke dienren, of met een streng woord tot één toe hen te verdoen.
Wisd DutSVVA 12:10  Maar gij straffende gaandeweg, gaaft hun tijd tot bekering, wel wetende dat hun geslacht boos was, en hun boosheid hun aangeboren, en dat hun gedachten niet zouden veranderen in der eeuwigheid.
Wisd DutSVVA 12:11  Want het was een vervloekt zaad van den beginne; noch iemand vrezende, gaaft gij hun zekerheid in hetgeen waarin zij zondigden.
Wisd DutSVVA 12:12  Want wie zal zeggen: Wat hebt gij gedaan? of wie zal zich stellen tegen uw oordeel? en wie zal u beschuldigen vanwege de heidenen die verloren zijn, welke gij gemaakt hebt? of wie zal zich tegen u kunnen stellen als een wreker, vanwege de onrechtvaardige mensen?
Wisd DutSVVA 12:13  Want daar is geen God dan gij die voor alle dingen zorgt, opdat gij zoudt betonen, dat gij niet onrechtvaardig hebt geoordeeld.
Wisd DutSVVA 12:14  Noch koning, noch tiran zal u onder de ogen kunnen gaan, vanwege degenen, die gij gestraft hebt.
Wisd DutSVVA 12:15  Maar daar gij rechtvaardig zijt, regeert gij alle dingen rechtvaardig, en acht het vreemd te zijn van uw macht, te veroordelen degene, die niet schuldig is om gestraft te worden.
Wisd DutSVVA 12:16  Want uw sterkte is het beginsel der rechtvaardigheid, en dat gij over allen heerst, maakt dat gij hen allen verschoont.
Wisd DutSVVA 12:17  Want gij betoont sterkte, als men niet gelooft dat uw macht volkomen is, en wederlegt de stoutheid in degenen die ze kennen.
Wisd DutSVVA 12:18  Maar gij, heersende over de sterkte, oordeelt met bescheidenheid en regeert ons met veel verschoning, want bij u is het vermogen wanneer gij wilt.
Wisd DutSVVA 12:19  Maar door zulke werken hebt Gij uw volk geleerd, dat de rechtvaardige tegen de mensen lieftallig moet zijn; en hebt uw kinderen goede hoop gegeven, omdat gij op de zonden bekering geeft.
Wisd DutSVVA 12:20  Want indien gij de vijanden uwer kinderen, en die des doods schuldig waren, met zulke opmerkingen gestraft hebt, gevende tijd en wijze, waardoor zij van de boosheid mochten aflaten;
Wisd DutSVVA 12:21  Met hoe grote naarstigheid oordeelt gij uw kinderen, met welker vaderen gij eden en verbonden van goede beloften hebt opgericht?
Wisd DutSVVA 12:22  Ons dan tuchtigende, geselt gij onze vijanden tienduizend maal meer, opdat wij oordelende, uw goedheid zorgvuldig zouden betrachten, maar geoordeeld zijnde, barmhartigheid zouden verwachten.
Wisd DutSVVA 12:23  Vanwaar het ook komt, dat gij degenen die in dwaasheid des levens onrechtvaardig geleefd hebben, door hun eigen gruwelen gepijnigd hebt.
Wisd DutSVVA 12:24  Want ook waren zij zo ver in de wegen der dwalingen verdoold, dat zij ook de dieren, die bij hun vijanden ongeeerd waren, voor goden hielden, zijnde bedrogen gelijk de onverstandige kinderen.
Wisd DutSVVA 12:25  Daarom hebt gij het oordeel tot een bespotting over hen gezonden, als over kinderen die zonder verstand zijn.
Wisd DutSVVA 12:26  Maar zij, die door de bespottelijke bestraffing zich niet hebben laten vermanen, zullen zodanig oordeel Gods beproeven, als zij waardig zijn.
Wisd DutSVVA 12:27  Want over welke dingen zij zeer ontevreden waren, als zij daarom leden, namelijk over deze die zij meenden dat goden waren, ziende dat zij door deze gestraft werden, hebben zij bekend, dat hij een ware God was, die zij eertijds hadden geweigerd te kennen; waarom ook de uiterste verdoemenis over hen gekomen is.
Chapter 13
Wisd DutSVVA 13:1  Voorwaar alle mensen zijn van nature ijdel, bij welke geen kennis van God is, en hebben uit de zichtbare goederen niet vermocht te kennen degene die is; noch hebben door de opmerking zijner werken de werkmeester erkend.
Wisd DutSVVA 13:2  Maar hebben gemeend, dat of het vuur, of de wind, of de snelle lucht, of de omloop der sterren, of het krachtige water of de lichten des hemels, goden waren, die de wereld regeerden.
Wisd DutSVVA 13:3  Indien zij nu, in hun schoonheid vermaak scheppende, deze voor goden aannamen, dat zij dan erkennen hoeveel beter de Here daarvan is; want de oorspronkelijke beginner der schoonheid heeft deze dingen geschapen.
Wisd DutSVVA 13:4  En is het dat zij zeer verwonderd zijn geweest over hun kracht en werking, dat zij daaruit bemerken, hoeveel machtiger hij is, die deze toebereid heeft.
Wisd DutSVVA 13:5  Want uit de grootte en schoonheid der schepselen wordt hun oorspronkelijke werkmeester beschouwd, daarbij vergeleken zijnde.
Wisd DutSVVA 13:6  Maar nochtans is in deze de klacht gering, want ook misschien worden zij verleid, God zoekende die zij gaarne wilden vinden;
Wisd DutSVVA 13:7  Want met zijn werken omgaande, onderzoeken zij deze, en worden door het gezicht bewogen, omdat de dingen die gezien worden schoon zijn.
Wisd DutSVVA 13:9  Want hebben zij zoveel vermocht te weten, dat zij hebben kunnen treffen de kennis der wereld, hoe hebben zij niet veel eer de Here dezer dingen gevonden?
Wisd DutSVVA 13:10  Maar het zijn ellendige mensen en al hun hoop is onder de doden te rekenen, die de werken der mensenhanden goden hebben genoemd; als goud en zilver kunstig gewrocht, en beelden der dieren, of een onnutte steen, zijnde het werk van een oude hand.
Wisd DutSVVA 13:11  En indien ook een timmerman een sappige boom afgezaagd hebbende, al zijn schorsen rondom meesterlijk afschilt, en kunstig daaraan arbeidende, een stuk werk fraai toebereidt, hetwelk nuttig is tot dienst des levens:
Wisd DutSVVA 13:12  Zo gebruikt hij de spaanders van zijn werk om spijze te bereiden, en wordt verzadigd.
Wisd DutSVVA 13:13  En het overblijfsel daarvan dat nergens toe dienstig is, zijnde een hout dat krom en kwastig is, neemt hij, en als hij ledig is, snijdt hij het met zorgvuldigheid, en maakt daar een beeld van door de ervarenheid zijns verstands, en maakt het eens mensenbeeld gelijk.
Wisd DutSVVA 13:14  Of hij maakt, dat het een dier van kleine waarde gelijk is, en bestrijkt het met vermilloen en blanketsel, makende zijn kleur roodachtig, en overstrijkende alle vlekken die daarin waren.
Wisd DutSVVA 13:15  En hebbende voor datzelve zulk een huis gemaakt als het waardig is, zet hij het in de muur en maakt het vast met ijzer,
Wisd DutSVVA 13:16  Opdat het immers niet zou afvallen verzorgt hij het tevoren, wetende dat het hemzelf niet kan helpen, want het is een beeld, en heeft hulp nodig.
Wisd DutSVVA 13:17  Nochtans, biddende voor zijn goederen, en huwelijk, en kinderen, schaamt hij zich niet aan te spreken een ding dat zonder ziel is.
Wisd DutSVVA 13:18  En dat zwak is roept hij aan om gezondheid, en bidt hetgeen dat dood is om het leven, en hetgeen dat gans onbedreven is, dat smeekt hij om bijstand.
Wisd DutSVVA 13:19  En om een gelukkige reis, hetgeen zelf de gang niet gebruiken kan, en om gewin, en om werk, en om hetgeen men met de handen verkrijgt, en om een goede uitkomst bidt hij degene, die met de handen niet werken kan.
Chapter 14
Wisd DutSVVA 14:1  Wederom iemand die zich toerust om scheep te gaan en voorheeft de wilde baren te doorreizen, die roept aan een hout, dat verrotter is dan het schip dat hem voert.
Wisd DutSVVA 14:2  Want de begeerte der winst heeft dat bedacht, en de kunstige wijsheid heeft het toebereid.
Wisd DutSVVA 14:3  Maar uw voorzienigheid, o Vader, bestuurt het; want gij geeft ook in de zee een weg, en in de baren een zeker pad.
Wisd DutSVVA 14:4  Tonende dat gij uit alle gevaren verlossen kunt, opdat ook iemand zonder kunst daarin klimme.
Wisd DutSVVA 14:5  Gij wilt niet dat de werken uwer wijsheid ledig zouden zijn, daarom vertrouwen ook de mensen hun zielen aan een zeer gering hout, en varende door de baren, worden door een schip behouden.
Wisd DutSVVA 14:6  Want ook in het begin als de hovaardige reuzen vergingen, nam de hoop der wereld haar toevlucht tot een schip, en liet de wereld een zaad der voortteling na, zijnde bestuurd door uw hand.
Wisd DutSVVA 14:7  Want gezegend is het hout, door hetwelk gerechtigheid geschiedt.
Wisd DutSVVA 14:8  Maar dat met handen gemaakt is, hetzelve is vervloekt, en ook degene die het gemaakt heeft; deze, omdat hij het gemaakt heeft, maar dat, omdat het verderfelijk zijnde, God genoemd wordt.
Wisd DutSVVA 14:9  Want bij God zijn even hatelijk de goddeloze en zijn goddeloosheid.
Wisd DutSVVA 14:10  En daarom zal hetgeen gemaakt is, met degene, die het gemaakt heeft, gestraft worden.
Wisd DutSVVA 14:11  Daarom zullen ook de afgoden der heidenen bezocht worden, omdat zij onder de schepselen Gods tot een gruwel geworden zijn, en de zielen der mensen tot ergernissen, en de voeten der onwijzen tot een strik.
Wisd DutSVVA 14:12  Want de bedenking der afgoden is het beginsel der hoererij; en hun uitvinding de verderving des levens.
Wisd DutSVVA 14:13  Want zij waren van den beginne niet, en zullen in der eeuwigheid niet zijn.
Wisd DutSVVA 14:14  Want ijdele eer der mensen is in de wereld gekomen, en daarom is hun einde kort bedacht geworden.
Wisd DutSVVA 14:15  Want een vader, door ontijdige rouw over zijn zoon, die hem haastig was afgehaald, uitgeteerd zijnde, maakte een beeld, en de mens, die toen dood was, eert hij nu als een God, en beval degenen, die onder zijn gebied waren, godsdienstigheden en offeranden te plegen.
Wisd DutSVVA 14:16  Daarna deze goddeloze gewoonte mettertijd de overhand genomen hebbende, is als een wet onderhouden geweest, en de gesneden beelden zijn door de geboden der tirannen geeerd geworden.
Wisd DutSVVA 14:17  Welke, daar de mensen niet konden tegenwoordig zijn, om hen te eren, omdat zij verre woonden, hebben zij hun aangezicht, dat verre van hen was, afgebeeld, en hebben een schijnbaar beeld gemaakt van de koning die zij eerden; opdat zij met vlijt zouden mogen vleien de afwezige, alsof hij tegenwoordig ware.
Wisd DutSVVA 14:18  De eergierigheid van de kunstenaar heeft ook de onwetenden aangedreven tot voortzetten van deze dienst der beelden.
Wisd DutSVVA 14:19  Want deze misschien willende de prins behagen, heeft zijn best gedaan, om door zijn kunst, de gelijkheid op het schoonst uit te drukken.
Wisd DutSVVA 14:20  En het gemene volk, door de aangenaamheid van het werk aangelokt zijnde hield die voor God, welke weinig tijd tevoren als een mens was geëerd geworden.
Wisd DutSVVA 14:21  En dit is tot een lage geweest voor het leven, omdat de mensen, òf het ongeval, òf de tirannie dienende, aan steen en hout hebben gegeven de naam, die niet mag gemeen gemaakt worden.
Wisd DutSVVA 14:22  Daarenboven was het niet genoeg omtrent de kennis van God te dwalen, maar ook levende in een grote strijd der onwetendheid, hebben zij zulke kwade dingen nog vrede genoemd.
Wisd DutSVVA 14:23  Want zij, of zij hun offeranden waarin zij hun kinderen doden, òf verborgen godsdiensten, òf razende brasserijen naar andere wetten plegen.
Wisd DutSVVA 14:24  Zo bewaren zij toch voorts niet meer, noch leven noch echtstaat rein; maar òf de een brengt de ander om door list, òf doet hem smart aan door overspel.
Wisd DutSVVA 14:25  Maar het is al onder elkander vermengd, bloed en moord, dieverij en bedrog, verderving, ontrouw, beroerte, meinedigheid, onrust der vromen;
Wisd DutSVVA 14:26  Vergetelheid der weldadigheid, besmetting der zielen, verwisseling van het geslacht, ongeregeldheid van het huwelijk, overspel en dartelheid.
Wisd DutSVVA 14:27  Want de dienst der afgoden, die men ook niet behoort te noemen, is het beginsel, en de oorzaak, en het einde van alle kwaad.
Wisd DutSVVA 14:28  Want verheugd zijnde, of zij razen, of zij profeteren leugens, of zij leven onrechtvaardig, of zij zweren licht valse eden.
Wisd DutSVVA 14:29  Want betrouwen hebbende op de afgoden die geen leven hebben, zo verwachten zij niet, dat zij vals zwerende, zullen beschadigd worden.
Wisd DutSVVA 14:30  Doch zij zullen om deze beide dingen rechtvaardig gestraft worden, dat zij een kwaad gevoelen hebben van God, aanhangende de afgoden; en dat zij onrechtvaardig met bedrog zweren, en de heiligheid verachten.
Wisd DutSVVA 14:31  Want niet de kracht dergene bij welke men zweert, maar de wraak dergenen die zondigen, komt altijd over de overtreding der onrechtvaardigen.
Chapter 15
Wisd DutSVVA 15:1  Maar gij onze God zijt goedertieren en waarachtig, lankmoedig, en in barmhartigheid regeert gij alle dingen.
Wisd DutSVVA 15:2  Want ook zo wij zondigen; wij zijn uw, wetende uw kracht, maar wij zullen niet zondigen, wetende dat wij onder de uwen gerekend worden.
Wisd DutSVVA 15:3  Want u kennen is een volkomen gerechtigheid, en uw kracht weten, is een wortel der onsterfelijkheid.
Wisd DutSVVA 15:4  Want ons heeft niet verleid de kwade bedenking der mensen, noch de schaduw der schilderijen, zijnde een onvruchtbare arbeid, namelijk een gedaante die bevlekt is met verscheidene kleuren.
Wisd DutSVVA 15:5  Waarvan de aanschouwing in de onwijze begeerte verwekt, dat hij lust krijgt tot de gedaante van een dood beeld, hetwelk zonder adem is.
Wisd DutSVVA 15:6  Zulke mensen zijn beminnaars van kwade dingen, en zodanige hoop waardig, zowel die hen maken, als die hen begeren, en die hen eren.
Wisd DutSVVA 15:7  Want ook een pottenbakker tredende de weke aarde met moeite, maakt ieder stuk werk tot onze dienst; maar uit hetzelfde leem maakt hij vaten die tot reine werken dienstig zijn, en desgelijks alle, die tot onreine werken dienen; en waartoe elk van die beide zal gebruikt worden, daarover oordeelt de leemwerker.
Wisd DutSVVA 15:8  Daarna, bemoeiende zichzelf met kwade arbeid, maakt hij een ijdele god uit datzelfde leem, daar hij weinig tijds tevoren uit aarde gemaakt zijnde, een kleine tijd daarna in dezelve gaan zal, uit welke hij genomen is, wanneer de schuld der ziel hem zal zijn afgeëist.
Wisd DutSVVA 15:9  Maar hij is bezorgd, niet omdat hij moeite zal hebben, noch omdat hij een kortdurend leven heeft, maar omdat hij om strijd arbeidt met de goudsmeden en zilversmeden, en dat hij het de koperslagers nadoet, en acht het een eer te zijn, dat hij valse dingen maakt.
Wisd DutSVVA 15:10  Zijn hart is as, en zijn hoop is slechter dan aarde, en zijn leven is verachter dan leem.
Wisd DutSVVA 15:11  Omdat hij die niet kent die hem gemaakt heeft, en een ziel hem ingeblazen heeft, welke in hem werkt, en hem een geest ingeademd heeft, die hem doet leven.
Wisd DutSVVA 15:12  Maar zij achten ons leven een spelen, en de loop des levens een jaarmarkt, waar men gewin doet; want men moet, zeggen zij, wanneer men kan, zelfs ook van het kwade, gewin zoeken.
Wisd DutSVVA 15:13  Want deze weet boven alle anderen dat hij zondig, makende van aardse stoffen vaten die licht breken, en gesneden beelden.
Wisd DutSVVA 15:14  Maar de vijanden uws volks, die het onderdrukken, zijn allen zeer onwijs, en ellendig boven de zielen der kleine kinderen.
Wisd DutSVVA 15:15  Omdat zij al de beelden der heidenen houden voor goden, die hun ogen niet kunnen gebruiken om te zien, noch hun neusgaten om lucht aan te trekken, noch de oren om te horen, noch de vingers hunner handen om iets aan te tasten, en welker voeten lui zijn om voort te gaan.
Wisd DutSVVA 15:16  Want een mens heeft hen gemaakt, en die de adem in leen ontvangen heeft, die heeft hen bereid; want geen mens kan een god maken die Hem gelijk is.
Wisd DutSVVA 15:17  Maar sterfelijk zijnde maakt hij een dode, met zijn onrechtvaardige handen; want hij is beter dan hetgeen hij als god eert, dewijl hij leven heeft, maar zij hadden het nooit.
Wisd DutSVVA 15:18  En eren ook de dieren die de allervijandigste zijn; want verstandeloze, bij andere vergeleken, zijn nog erger.
Wisd DutSVVA 15:19  En zijn niet schoon om zo zeer begeerd te worden, in het aanzien der andere dieren; maar zij zijn de lof Gods en zijn zegen ontvloden.
Chapter 16
Wisd DutSVVA 16:1  Daarom zijn zij door dergelijke billijk geplaagd, en door een menigte der beesten gepijnigd geweest.
Wisd DutSVVA 16:2  In plaats van zulk een plaag, hebt gij aan uw volk weldadigheid bewezen, hetwelk gij een vreemde smaak, tot een spijs, namelijk kwakkelen hebt toebereid, om de lust van hun begeerte te verzadigen.
Wisd DutSVVA 16:3  Opdat genen, die tot spijs lust hadden, vanwege de vertoonde plaag der dingen die over hen gezonden waren, hen ook van de noodwendige begeerte zouden afkeren, maar dezen, hebbende een kleine tijd gebrek geleden, ook de vreemde smaak zouden deelachtig zijn.
Wisd DutSVVA 16:4  Want het betaamde dat degenen, die tirannie oefenden, een onvermijdelijke behoefte overkwam, en dezen alleen getoond werd, hoe hun vijanden gepijnigd werden.
Wisd DutSVVA 16:5  Want ook wanneer een schrikkelijke grimmigheid der dieren over hen kwam, en zij door de beten der schadelijke slangen verdorven werden,
Wisd DutSVVA 16:6  Zo duurde uw toorn niet tot aan het einde, maar zij werden voor een kleine tijd ontroerd tot vermaning, hebbende een teken der behoudenis, om hen te doen gedenken aan het gebod van uw wet.
Wisd DutSVVA 16:7  Want wie zich daartoe keerde, werd niet behouden door hetgeen hij aanschouwd had, maar door u de behouder van allen.
Wisd DutSVVA 16:8  En ook daarmee hebt gij onze vijanden doen verstaan, dat gij het zijt die uit alle kwaad verlost.
Wisd DutSVVA 16:9  Want die werden wel van de beten der sprinkhanen en vliegen gedood, en geen genezing werd voor hun ziel gevonden, omdat zij waardig waren van zulke geplaagd te worden.
Wisd DutSVVA 16:10  Maar uw kinderen zijn ook zelfs van de tanden de venijnige draken niet overwonnen; want uw barmhartigheid kwam hen tegemoet, en genas hen.
Wisd DutSVVA 16:11  Want zij werden als met prikkelen gestoken om te gedenken aan uw woorden, en snel weder geheeld, opdat zij niet, vervallende in een diepe vergetelheid, zulken zouden worden, die niet zouden kunnen aangehaald worden door uw weldadigheid.
Wisd DutSVVA 16:12  Want noch kruid noch pleister heeft hen genezen, maar, Here, uw woord, hetwelk alle dingen heelt.
Wisd DutSVVA 16:13  Want gij hebt macht over leven en over dood, gij leidt af tot de poorten der hel en leidt daar weder uit.
Wisd DutSVVA 16:14  En een mens doodt wel een ander door zijn boosheid maar de geest die uitgevaren is kan hij niet doen wederkeren, noch de ziel wederbrengen die weggenomen is.
Wisd DutSVVA 16:16  Want de goddelozen weigerende u te kennen, zijn door uw sterke arm gegeseld geworden, door ongewone regen, hagel en plasregen onvermijdelijk vervolgd, en door het vuur verteerd wordende.
Wisd DutSVVA 16:17  Want (hetwelk op het hoogste te verwonderen is) het vuur had een meerdere kracht in het water, hetwelk toch alles uitblust, want de wereld strijdt voor de rechtvaardigen.
Wisd DutSVVA 16:18  Want somtijds matigde zich de vlam, opdat zij niet zoude verbranden de beesten, die tegen de goddelozen uitgezonden waren, maar daar zij klaar zouden zien, dat zij door Gods oordeel aangedreven werden.
Wisd DutSVVA 16:19  Somtijds brandde ook de vlam in het midden van het water boven de kracht van het vuur, opdat zij het gewas van het land des onrechtvaardigen zou verderven.
Wisd DutSVVA 16:20  Daarentegen hebt gij uw volk gespijzigd met spijs der engelen, en toebereid brood van de hemel gezonden zonder hun arbeid, vermogende allerlei vermaking te geven, en allerlei bekwame smaak.
Wisd DutSVVA 16:21  Want deze uw onderstutting maakt uw zoetigheid tegen uw kinderen openbaar, maar dienende tot begeerte desgenen die daartoe kwam, werd zij getemperd tot hetgeen eenieder wilde.
Wisd DutSVVA 16:22  Ook bleef sneeuw en ijs onder het vuur, en versmolt niet, opdat zij zouden erkennen dat het vuur brandende in de hagel en bliksemende in de regen, het gewas der vijanden verdorven had.
Wisd DutSVVA 16:23  Daarentegen heeft het ook zijn eigen kracht vergeten, opdat de rechtvaardigen zouden gevoed worden.
Wisd DutSVVA 16:24  Want het schepsel dienende U, die alles geschapen hebt, strekt zijn kracht uit tot straf tegen de onrechtvaardigen, en laat hen gedijen tot weldadigheid voor degenen die u betrouwen.
Wisd DutSVVA 16:25  Daarom ook toen in alles veranderd zijnde, diende zij uw alvoedende gave, naar de wil der behoeftigen.
Wisd DutSVVA 16:26  Opdat uw kinderen, welke gij lief hebt, Here, leren zouden, dat niet het gewas der vruchten de mens voedt, maar dat uw woord onderhoudt degenen die u geloven.
Wisd DutSVVA 16:27  Want hetgeen van het vuur niet verdorven was, dat versmolt ganselijk, zijnde verwarmd door een kleine straal der zon.
Wisd DutSVVA 16:28  Opdat zo bekend zij, dat men de zon moet voorkomen om u te danken, en u ontmoeten tegen de opgang des lichts.
Wisd DutSVVA 16:29  Want de hoop des ondankbaren zal versmelten als een rijm die des winters valt, en zal wegvloeien gelijk onnut water.
Chapter 17
Wisd DutSVVA 17:1  Want uw oordelen zijn groot en zwaar om te verhalen; daarom zijn de zielen, die niet onderwezen zijn, verleid geworden.
Wisd DutSVVA 17:2  Want de ongerechtigen, als zij zich onderwonden het heilige volk onder hun macht te houden, lagen gebonden van de duisternis, en geboeid van de lange nacht, besloten zijnde onder de daken, als vluchtig voor de eeuwige voorzienigheid.
Wisd DutSVVA 17:3  Want menende te schuilen in hun heimelijke zonden, onder een donker deksel der vergetelheid, zo werden zij verstrooid, schrikkelijk verbaasd, door spokerijen zeer beroerd zijnde.
Wisd DutSVVA 17:4  Want ook de binnenste plaats waarin zij waren, bewaarde hen niet zonder vrees, maar weerklanken overvielen hen, en maakten rondom heen gedruis en droevige spokerijen met afschuwelijke aangezichten verschenen hun.
Wisd DutSVVA 17:5  Zelfs geen kracht des vuurs vermocht hen te lichten, en de glinsterende vlammen der sterren konden die droevige nacht niet helder maken.
Wisd DutSVVA 17:6  Maar alleen enig vanzelf brandend vuur vol vrees verscheen hun, en vervaard zijnde voor het gezicht, dat niet gezien werd, hielden zij hetgeen zij zagen voor erger.
Wisd DutSVVA 17:7  De guichelarijen der toverkunst lagen ook ter neder, en dat zeer smadelijk bewijs hunner pocherij vanwege hun, kloekheid.
Wisd DutSVVA 17:8  Want zij, die beloofden van de zieke mens de schrik en beroertenis te verdrijven, deze werden zelf ziek aan een vrees, die belachelijk was.
Wisd DutSVVA 17:9  Want ook al had hen niets schrikkelijks bevreesd gemaakt, zo vergingen zij toch al bevende, zijnde vervaard door het ontmoeten der beesten en schuifelen der kruipende dieren.
Wisd DutSVVA 17:10  En weigerende de lucht te aanschouwen, die toch nergens kan ontvloden worden.
Wisd DutSVVA 17:11  Want de boosheid is een vervaard ding, veroordeeld door haar eigen getuige, en benauwd zijnde door de conscientie vermoedt altijd het zwaarste.
Wisd DutSVVA 17:12  Want de vrees is niets anders dan een begeven der behulpzaamheden, die van het vernuft voortkomen.
Wisd DutSVVA 17:13  Maar hoe minder de verwachting van binnen is, hoe meer zij acht de onwetendheid der oorzaak, welke die pijn meebrengt.
Wisd DutSVVA 17:14  Zij nu, die nacht, welke voorwaar onverdragelijk was, uit de binnenste holen van de onverdragelijke hel voortgekomen, dezelfde slaap slapende.
Wisd DutSVVA 17:15  Werden eensdeels door de wonderlijke spokerijen gedreven en anderdeels bezweken zij door begeven hunner ziel: want een snelle en onverwachte vrees overkwam hun.
Wisd DutSVVA 17:16  Daarop dan volgde alzo, dat wie aldaar nederviel, gevangen was, opgesloten in de kerker zonder ijzers.
Wisd DutSVVA 17:17  Want het ware dan een landman of een herder, of een die moeilijker werken doet in de woestijn, zijnde verrast, zo moest hij de onvermijdelijke nood dragen.
Wisd DutSVVA 17:18  Want zij waren allen met een keten der duisternis gebonden.
Wisd DutSVVA 17:19  Hetzij dan dat daar was een suizende wind, of een liefelijk gezang der vogelen, omtrent de dichte takken, of het ruisen van het water, met geweld aflopende, of een hard gerommel der stenen, die van boven nedergeworpen worden, of de onzienlijke loop der springende beesten, of de stem der huilende wreedste dieren, of de weerklank die uit de holen der bergen tegenschalt al deze dingen maakten hen zeer bevreesd en krachteloos.
Wisd DutSVVA 17:20  Want de gehele wereld lichtte met helder klaar licht, en was bezig met werken die niet verhinderd werden.
Wisd DutSVVA 17:21  Maar over hen alleen was een zware nacht uitgestrekt, zijnde een beeld der duisternis die zij zouden ontvangen; doch zij waren zichzelf zwaarder dan de duisternis.
Chapter 18
Wisd DutSVVA 18:1  Maar uw heiligen hadden een zeer groot licht, welker stem zij (de Egyptenaars) wel hoorden, maar zagen hun gedaante niet,
Wisd DutSVVA 18:2  En achtten die gelukkig, dat zij ook niet leden, maar dankten hen dat zij tevoren verongelijkt zijnde, hun nochtans geen schade deden, en smeekten om genade, dat zij met hen geschil hadden gehad.
Wisd DutSVVA 18:3  Waarvoor gij hun gaaft een vuurvlammige kolom, die hen geleidde op de weg der onbekende reis, en een zon, die hen niet beschadigde in hun heerlijke herberg.
Wisd DutSVVA 18:4  Want zij waren ook waardig, dat zij van het licht beroofd en in de duisternis gevangen werden gehouden, die uw kinderen gevankelijk ingesloten hielden door welke het onverderfelijke licht uwer wet aan de wereld zou gegeven worden.
Wisd DutSVVA 18:5  En als zij beraadslaagd hadden de kleine kinderen der heiligen te doden, en een kind van die in het water uitgezet en behouden was, naamt gij tot overtuiging de menigte hunner kinderen weg, en verdierft hen gezamenlijk in een geweldig water.
Wisd DutSVVA 18:6  Diezelfde nacht was tevoren onze vaderen bekend geworden, opdat zij zeker wetende wat eden het waren die zij geloofd hadden, daarover goedsmoeds zouden zijn.
Wisd DutSVVA 18:7  En van uw volk is verkregen de verlossing der rechtvaardigen, en het verderf der vijanden.
Wisd DutSVVA 18:8  Want gelijk gij de tegenpartijen hebt gestraft, zo hebt gij ons daarmee tot u geroepen en verheerlijkt.
Wisd DutSVVA 18:9  Want de heilige kinderen der vromen offerden in het verborgen, en ordineerden de Goddelijke wet met eendracht, dat de heiligen beide derzelver goederen en gevaren tegelijk deelachtig zouden worden, zingende reeds tevoren de lof der vaderen.
Wisd DutSVVA 18:10  En daarentegen klonk een niet overeenstemmend gekrijt der vijanden en een erbarmelijke stem over de kinderen die beweend werden, verspreidde zich ginds en weder.
Wisd DutSVVA 18:11  En de knecht met de heer werden met gelijke straf geplaagd, en de gemene man moest met de koning hetzelfde lijden.
Wisd DutSVVA 18:12  En zij hadden gezamenlijk allen, onder één naam des doods, ontelbare doden, want de levenden waren zelfs niet genoegzaam om die te begraven, overmits dat hun edelste geslacht in een ogenblik tijds verdorven werd.
Wisd DutSVVA 18:13  Want geen van al deze dingen gelovende vanwege de toverijen, hebben zij in de dood der eerstgeborenen beleden, dat dit volk kinderen Gods waren.
Wisd DutSVVA 18:14  Want als nu alle dingen in rust en stilte waren, en de nacht in zijn snelheid half voorbij was,
Wisd DutSVVA 18:15  Toen daalde uw alvermogend woord van de hemel uit de koninklijke troon af, als een ernstig krijgsheld in het midden van het land, dat verdorven zou worden.
Wisd DutSVVA 18:16  Dragende een scherp zwaard, namelijk uw ongeveinsd gebod, en staande vervulde het alles met doden, en raakte wel aan de hemel, maar ging ook op de aarde.
Wisd DutSVVA 18:17  Toen ontroerden hen terstond zeer de inbeeldingen van schrikkelijke dromen, en een onverwachte vrees overkwam hun.
Wisd DutSVVA 18:18  En de een herwaarts, de ander derwaarts geworpen liggende, half dood, openbaarde om wat oorzaak hij stierf.
Wisd DutSVVA 18:19  Want de dromen die hen ontroerden, hadden hun dit tevoren bekend gemaakt, opdat zij niet zouden vergaan, zonder te weten waarom zij zo veel kwaad leden.
Wisd DutSVVA 18:20  Ook heeft eenmaal de aanvechting des doods de rechtvaardigen aangeraakt en is in de woestijn een verbreking der menigte geschied, maar die toorn duurde niet lang.
Wisd DutSVVA 18:21  Want de onstrafbare man kwam haastig en streed voor hen, brengende de wapenen van zijn dienst, namelijk het gebed en de verzoening door het reukwerk, en stelde zich tegen de gramschap en maakte een einde aan de jammer, betonende dat hij uw dienstknecht was.
Wisd DutSVVA 18:22  En hij overwon de verderver niet door sterkte des lichaams, niet door kracht van wapenen, maar door het woord bracht hij de plagende ten onder, hebbende verhaald de eden, en de verbonden met de vaderen opgericht.
Wisd DutSVVA 18:23  Want als nu reeds de doden met hopen over elkander gevallen lagen, stond hij tussen beiden, hieuw de toorn af en sneed de weg af tot de levenden.
Wisd DutSVVA 18:24  Want op de lange rok was het gehele versiersel, en de heerlijkheid der vaderen in de vier rijen der stenen ingegraveerd en uw grootmogendheid op de hoed van zijn hoofd.
Wisd DutSVVA 18:25  Voor deze dingen week de verderver, en deze vreesde hij, want de beproeving des toorns was alleen genoeg.
Chapter 19
Wisd DutSVVA 19:1  Maar de toorn overviel de goddelozen zonder ontferming tot aan het einde.
Wisd DutSVVA 19:2  Want God wist van tevoren ook hun toekomende dingen, dat zij hen zouden toelaten te vertrekken en met haast heengezonden hebbende, berouw zouden krijgen, en hen zouden vervolgen.
Wisd DutSVVA 19:3  Want hebbende nog de rouw in handen en klagende bij de graven der doden, namen zij een ander dwaas voornemen: die zij met smekingen hadden uitgestoten, dezen hebben zij als vluchtenden vervolgd.
Wisd DutSVVA 19:4  Want de noodzakelijkheid, die zij waardig waren, trok hen tot dit einde, en bracht hen in een vergetelheid der dingen die hun wedervaren waren, opdat zij vervullen zouden de plaag die aan hun pijnen nog ontbrak.
Wisd DutSVVA 19:5  En opdat uw volk een zeer wonderlijke reis doen zou, maar zij een vreemde dood vinden.
Wisd DutSVVA 19:6  Want het gehele schepsel werd in zijn aard wederom van nieuws herschapen, dienende uw bijzondere geboden; en opdat uw kinderen zouden onbeschadigd bewaard zijn, overschaduwde de wolk de legerplaats.
Wisd DutSVVA 19:7  En waar tevoren water stond, zag men droog land opkomen, en uit de Rode zee een weg zonder verhindering, en uit een sterke vloed, een grasdragend veld.
Wisd DutSVVA 19:8  Waardoor al het volk overging, die met uw hand beschermd werden, en zagen wonderlijke wonderwerken.
Wisd DutSVVA 19:9  Want zij werden als paarden geweid en huppelden gelijk lammeren, prijzende u Here, die hen verlost had.
Wisd DutSVVA 19:10  Want zij waren nog gedachtig de dingen die geschied waren in het land van hun vreemdelingschap; hoe de aarde in plaats van voortteling van beesten, vliegen had voortgebracht, en de rivier in plaats van vissen, een menigte van vorsen uitgeborreld had.
Wisd DutSVVA 19:11  En ten laatste hebben zij ook gezien een nieuwe geboorte van vogelen, toen zij door lust gedreven zijnde lekkere spijs begeerden.
Wisd DutSVVA 19:12  Want tot hun troost kwamen kwakkelen op uit de zee; doch de straffen kwamen over de zondaars;
Wisd DutSVVA 19:13  Niet zonder voorgaande tekenen van zekere geweldige bliksemen, want zij leden rechtvaardig voor hun eigen boosheden, dewijl zij een zwaarder vijandschap tegen vreemdelingen geoefend hadden als die van Sodom; want dezen namen de onbekenden die daar kwamen niet aan, maar genen dwongen tot dienstbaarheid de vreemdelingen, die hun weldaden bewezen hadden.
Wisd DutSVVA 19:14  En niet alleen dat, maar mochten ook niet lijden dat iemand over hen opzicht had, omdat zij de vreemden vijandig ontvingen.
Wisd DutSVVA 19:15  En zij plaagden met zware arbeid degenen, welke zij met feestviering ontvangen hadden, en die nu reeds medegenoten waren van hun rechten.
Wisd DutSVVA 19:16  Maar zij werden ook met blindheid geslagen, gelijkerwijs degenen die voor de deur des rechtvaardigen waren; want met dikke duisternis omgeven zijnde, zocht elk de weg van zijn deur.
Wisd DutSVVA 19:17  Want de elementen worden gevoegelijk door zichzelf veranderd, gelijk in een snarenspel de tonen de naam van de melodie veranderen, blijvende altijd in hun weerklank, hetwelk men afleiden kan uit een naarstig opmerken der dingen die geschied zijn.
Wisd DutSVVA 19:18  Want de land-dieren veranderen in water-dieren, en die gemaakt waren om te zwemmen gingen op de aarde.
Wisd DutSVVA 19:19  Het vuur was krachtig in het water, hebbende zijn eigen kracht vergeten; en het water vergat zijn uitblussende natuur.
Wisd DutSVVA 19:20  Wederom de vlammen verzengden niet het vlees der zeer licht verderfelijke beesten, wandelende in het midden derzelve, en die als ijs licht smeltende hemelse spijs versmolt niet.
Wisd DutSVVA 19:21  Want, Here, in allen hebt gij uw volk groot en heerlijk gemaakt en hebt het niet onwaardig gekeurd te allen tijde en in alle plaatsen bij te staan.