Site uses cookies to provide basic functionality.

OK
JOHN
Up
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Toggle notes
Chapter 1
John NlCanisi 1:1  In het begin was het Woord; En het Woord was bij God, En het Woord was God;
John NlCanisi 1:3  Alles is door Hem ontstaan; En zonder Hem is niets ontstaan.
John NlCanisi 1:4  In wat bestond, was Hij het leven, En het Leven was het licht der mensen;
John NlCanisi 1:5  Het Licht schijnt in de duisternis, Maar de duisternis nam het niet aan.
John NlCanisi 1:6  Er kwam een mens, van God gezonden; Johannes was zijn naam.
John NlCanisi 1:7  Hij kwam tot getuigenis, om van het Licht te getuigen, Opdat allen door hem zouden geloven.
John NlCanisi 1:8  Hijzelf was niet het Licht, Maar hij moest getuigen van het Licht.
John NlCanisi 1:9  Het waarachtige Licht, Dat alle mensen verlicht, Kwam in de wereld.
John NlCanisi 1:10  Hij was in de wereld, En ofschoon de wereld door Hem was ontstaan, Erkende de wereld Hem niet.
John NlCanisi 1:11  Hij kwam in zijn eigen bezit; Ook de zijnen ontvingen Hem niet.
John NlCanisi 1:12  Maar aan allen, die Hem ontvingen, Gaf Hij de macht, Gods kinderen te worden: Aan allen, die in zijn Naam geloven,
John NlCanisi 1:13  Die niet uit bloed, Noch uit de wil van vlees of man, Maar die uit God zijn geboren.
John NlCanisi 1:14  Het Woord is vlees geworden, En heeft onder ons gewoond! En wij hebben zijn glorie aanschouwd: Een glorie als van den Eengeborene uit den Vader, Vol van genade en waarheid.
John NlCanisi 1:15  Johannes getuigde van Hem en riep uit: Van Hem was het, dat ik sprak: Die na mij komt, is mij voorafgegaan; Want Hij bestond eerder dan ik.
John NlCanisi 1:16  Waarachtig, uit zijn volheid ontvingen wij allen De éne genade na de andere;
John NlCanisi 1:17  Zeker, de Wet is door Moses gegeven, Maar de genade en waarheid zijn door Jesus Christus gekomen.
John NlCanisi 1:18  Niemand heeft ooit God gezien; God zelf, de eengeboren Zoon, Die in de schoot des Vaders is, Heeft Hem verkondigd.
John NlCanisi 1:19  En dit is de getuigenis van Johannes, toen de Joden uit Jerusalem priesters en levieten tot hem zonden, om hem te vragen: Wie zijt gij?
John NlCanisi 1:20  Hij erkende het openlijk: Niet ik ben de Christus.
John NlCanisi 1:21  Ze vroegen hem: Wat dan? Zijt gij Elias? Hij zeide: Ik ben het niet. Zijt gij de profeet? Hij antwoordde: Neen.
John NlCanisi 1:22  Ze zeiden hem dan: Wie zijt ge; opdat we antwoord brengen aan hen, die ons gezonden hebben; wat zegt ge van uzelf?
John NlCanisi 1:23  Hij sprak: Ik ben de "stem van een roepende in de woestijn: Maakt recht de weg des Heren", zoals de profeet Isaias heeft gezegd.
John NlCanisi 1:25  ze ondervroegen hem, en zeiden: Waarom doopt ge dan, zo ge de Christus niet zijt, noch Elias, noch de profeet?
John NlCanisi 1:26  Johannes gaf hun ten antwoord: Ik doop met water; maar midden onder u staat Hij, dien gij niet kent.
John NlCanisi 1:27  Hij is het, die na mij komt; ik ben niet waardig, zijn schoenriem los te maken.
John NlCanisi 1:28  Dit gebeurde te Betánië, aan de overkant van de Jordaan, waar Johannes toen doopte.
John NlCanisi 1:29  Daags daarna zag hij Jesus tot zich komen; en hij zeide: Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.
John NlCanisi 1:30  Deze is het, van wien ik sprak: Na mij komt een Man, die mij is voorafgegaan; want Hij bestond eerder dan ik.
John NlCanisi 1:31  Ook ik kende Hem niet; maar juist daarom kwam ik dopen met water, om Hem aan Israël bekend te maken.
John NlCanisi 1:32  Nog getuigde Johannes: Ik heb den Geest als een duif uit de hemel zien dalen, en op Hem rusten.
John NlCanisi 1:33  Ook ik kende Hem niet; maar Hij die mij zond, om met water te dopen, Hij sprak tot mij: Op wien ge den Geest ziet nederdalen en rusten, Hij is het, die doopt met den Heiligen Geest.
John NlCanisi 1:34  Ik heb het gezien, en ik heb getuigd: Hij is de Zoon van God.
John NlCanisi 1:35  Daags daarna stond Johannes daar weer met twee zijner leerlingen.
John NlCanisi 1:36  En met de blik op Jesus, die voorbijging, zeide hij: Zie het Lam Gods.
John NlCanisi 1:37  De twee leerlingen hoorden hem dit zeggen, en gingen Jesus achterna.
John NlCanisi 1:38  Jesus keerde Zich om, zag dat ze Hem volgden, en sprak tot hen: Wat zoekt gij? Ze zeiden Hem: Rabbi (dat betekent: Meester), waar houdt Gij verblijf?
John NlCanisi 1:39  Hij zei hun: Komt het zien. Ze kwamen dan zien, waar Hij verblijf hield, en bleven die dag bij Hem. Het was omtrent het tiende uur.
John NlCanisi 1:40  Andreas, de broer van Simon Petrus, was één van de twee, die dit van Johannes hadden gehoord, en Hem waren gevolgd.
John NlCanisi 1:41  Hij ontmoette zijn broer Simon het eerst, en zeide tot hem: We hebben den Messias (dat betekent: Christus) gevonden.
John NlCanisi 1:42  En hij leidde hem tot Jesus. Jesus zag hem aan, en sprak: Gij zijt Simon, de zoon van Jona; gij zult Kefas heten (dat betekent: Petrus).
John NlCanisi 1:43  Daags daarna wilde Hij naar Galilea vertrekken; toen ontmoette Hij Filippus. En Jesus zeide tot hem: Volg Mij.
John NlCanisi 1:44  Filippus was van Betsáida, de stad van Andreas en Petrus.
John NlCanisi 1:45  Filippus ontmoette Natánaël, en sprak tot hem: Van wien Moses in de Wet en ook de profeten hebben geschreven, dien hebben we gevonden: Jesus, den zoon van Josef, uit Názaret.
John NlCanisi 1:46  Natánaël zei hem: Kan er iets goeds komen uit Názaret? Filippus zei hem: Kom het zien.
John NlCanisi 1:47  Jesus zag Natánaël naar Zich toe komen, en zeide van hem: Ziedaar een waar Israëliet, in wien geen bedrog is.
John NlCanisi 1:48  Natánaël zeide Hem: Hoe kent Gij mij? Jesus gaf hem ten antwoord: Voordat Filippus u riep, zag Ik u onder de vijgeboom.
John NlCanisi 1:49  Natánaël antwoordde Hem: Rabbi, Gij zijt de Zoon van God; Gij zijt de Koning van Israël.
John NlCanisi 1:50  Jesus antwoordde hem: Gelooft ge, omdat Ik u zeide: Ik zag u onder de vijgeboom? Grotere dingen zult ge zien.
John NlCanisi 1:51  En Hij sprak tot hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Gij zult de hemel geopend zien, en de engelen Gods zien opstijgen en nederdalen over den Mensenzoon.
Chapter 2
John NlCanisi 2:1  En de derde dag werd er een bruiloft gevierd te Kana van Galilea. De moeder van Jesus was er tegenwoordig,
John NlCanisi 2:2  en ook Jesus met zijn leerlingen waren ter bruiloft genodigd.
John NlCanisi 2:3  En toen er gebrek kwam aan wijn, sprak de moeder van Jesus tot Hem: Ze hebben geen wijn meer.
John NlCanisi 2:4  Maar Jesus zeide haar: Vrouw, wat is er tussen Mij en u? Nog is mijn uur niet gekomen.
John NlCanisi 2:5  Zijn moeder sprak tot de bedienden: Doet wat Hij u zeggen zal.
John NlCanisi 2:6  Daar waren nu zes stenen kruiken, elk van twee of drie maten inhoud, die er voor de joodse reiniging waren geplaatst.
John NlCanisi 2:7  Jesus zei hun: Vult de kruiken met water. Ze vulden ze tot boven toe.
John NlCanisi 2:8  Toen sprak Hij tot hen: Schept er nu uit, en brengt het naar den hofmeester. Ze brachten het.
John NlCanisi 2:9  Zodra nu de hofmeester van het water geproefd had, dat wijn was geworden, (hij wist niet, waar die vandaan kwam; maar de bedienden, die het water hadden geschept, wisten het wel), riep de hofmeester den bruidegom,
John NlCanisi 2:10  en zeide tot hem: Iedereen schenkt eerst de goede wijn, en als men goed gedronken heeft, dan de mindere soort; maar gij hebt de goede wijn tot nu toe bewaard.
John NlCanisi 2:11  Zo deed Jesus zijn eerste wonder te Kana van Galilea, en openbaarde Hij zijn heerlijkheid. En zijn leerlingen geloofden in Hem.
John NlCanisi 2:12  Daarna vertrok Hij naar Kafárnaum; Hij zelf met zijn moeder en broeders en zijn leerlingen; en zij bleven daar enkele dagen.
John NlCanisi 2:13  Toen het paasfeest der Joden nabij was, trok Jesus naar Jerusalem op.
John NlCanisi 2:14  Hij zag in de tempel de verkopers van runderen, schapen en duiven; ook de geldwisselaars, die zich daar hadden neergezet.
John NlCanisi 2:15  En Hij maakte een zweep van koorden, dreef ze allen met schapen en runderen de tempel uit, en smeet het geld der wisselaars op de grond en de tafels omver.
John NlCanisi 2:16  En tot de duivenverkopers zeide Hij: Weg ermee; maakt het huis van mijn Vader niet tot een verkooplokaal.
John NlCanisi 2:17  Toen herinnerden zich zijn leerlingen, dat er geschreven staat: "De ijver voor uw huis zal Mij verteren."
John NlCanisi 2:18  Maar nu namen de Joden het woord, en zeiden tot Hem: Wat teken laat Gij ons zien, om zo te mogen optreden?
John NlCanisi 2:19  Jesus gaf hun ten antwoord: Breekt deze tempel af, en in drie dagen zal Ik hem opbouwen.
John NlCanisi 2:20  De Joden zeiden: Zes en veertig jaar heeft men aan deze tempel gewerkt, en zult Gij hem in drie dagen opbouwen?
John NlCanisi 2:22  Toen Hij dan van de doden verrezen was, herinnerden zich zijn leerlingen, dat Hij dit had gezegd; en ze geloofden in de Schrift, en in het woord, dat Jesus gesproken had.
John NlCanisi 2:23  Terwijl Hij nu gedurende het paasfeest te Jerusalem was, geloofden er velen in zijn naam bij het zien van de tekenen, die Hij verrichtte.
John NlCanisi 2:24  Maar Jesus zelf had geen vertrouwen in hen, omdat Hij allen kende,
John NlCanisi 2:25  en omdat Hij niet nodig had, dat men Hem over iemand inlichtingen gaf. Want zelf wist Hij heel goed, wat er omging in den mens.
Chapter 3
John NlCanisi 3:1  Nu was er onder de farizeën een man, Nikodemus genaamd, een overste der Joden.
John NlCanisi 3:2  In de nacht kwam hij bij Hem, en sprak tot Hem: Rabbi, we weten, dat Gij van Godswege als leraar zijt gekomen; want niemand kan de tekenen doen, die Gij verricht, zo God niet met hem is.
John NlCanisi 3:3  Jesus gaf hem ten antwoord: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Zo iemand niet opnieuw wordt geboren, kan hij het koninkrijk Gods niet aanschouwen.
John NlCanisi 3:4  Nikodemus zei Hem: Hoe kan een mens geboren worden, wanneer hij reeds op leeftijd is? Kan hij soms terugkeren in de schoot zijner moeder, en opnieuw geboren worden?
John NlCanisi 3:5  Jesus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, kan hij niet ingaan in het koninkrijk Gods.
John NlCanisi 3:6  Wat uit het vlees is geboren, is vlees; en wat uit den Geest is geboren, is geest. —
John NlCanisi 3:7  Verwonder u niet, omdat Ik u zeide: Gij moet opnieuw worden geboren.
John NlCanisi 3:8  De wind waait, waar hij wil, en ge hoort zijn gesuis; maar ge weet niet, vanwaar hij komt en waarheen hij gaat; zó gaat het iedereen, die uit den Geest is geboren.
John NlCanisi 3:9  Nikodemus antwoordde Hem: Hoe kan dit geschieden?
John NlCanisi 3:10  Jesus gaf hem ten antwoord: Zijt gij de leraar van Israël, en begrijpt ge dit niet?
John NlCanisi 3:11  Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wat Wij weten spreken Wij, en Wij getuigen wat Wij hebben gezien; en toch aanvaardt gij onze getuigenis niet.
John NlCanisi 3:12  Wanneer gij niet gelooft, als Ik u spreek over aardse dingen, hoe zult gij dan geloven, als Ik u over de hemelse spreek? —
John NlCanisi 3:13  Niemand is opgeklommen ten hemel, dan Hij die uit de hemel is neergedaald: de Mensenzoon, die in de hemel is.
John NlCanisi 3:14  En zoals Moses de slang ophief in de woestijn, zo moet de Mensenzoon worden verheven:
John NlCanisi 3:15  opdat ieder die in Hem gelooft, het eeuwige leven zou hebben.
John NlCanisi 3:16  Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eengeboren Zoon heeft gegeven: opdat allen die in Hem geloven, niet verloren zouden gaan, maar het eeuwige leven zouden hebben.
John NlCanisi 3:17  Want God heeft zijn Zoon in de wereld gezonden, niet om de wereld te oordelen, maar opdat de wereld door Hem zou worden gered.
John NlCanisi 3:18  Wie in Hem gelooft, wordt niet geoordeeld; maar wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van Gods eengeboren Zoon. —
John NlCanisi 3:19  En dit is het oordeel: het licht is in de wereld gekomen, maar de mensen beminden de duisternis meer dan het licht; want hun werken waren boos,
John NlCanisi 3:20  en allen die kwaad doen, haten het licht en komen niet tot het licht, opdat hun werken niet aan het licht zouden komen.
John NlCanisi 3:21  Maar wie handelt naar de waarheid, komt tot het licht, opdat het van zijn werken moge blijken, dat ze in God zijn verricht.
John NlCanisi 3:22  Daarna ging Jesus met zijn leerlingen naar het platteland van Judea, waar Hij met hen enige tijd verbleef, en er doopte.
John NlCanisi 3:23  Maar ook Johannes diende te Ennon bij Salim het doopsel toe; want daar was veel water, en men ging er heen, om zich te laten dopen.
John NlCanisi 3:24  Johannes toch was nog niet in de gevangenis geworpen.
John NlCanisi 3:25  Toen de leerlingen van Johannes eens geschil kregen met een Jood over godsdienstige reiniging,
John NlCanisi 3:26  kwamen ze bij Johannes, en zeiden tot hem: Rabbi, Hij die met u was aan de overkant van de Jordaan, en over wien ge getuigenis hebt afgelegd: zie, Hij dient het doopsel toe, en ze gaan allen naar Hem.
John NlCanisi 3:27  Johannes antwoordde: Niemand kan beslag op iets leggen, tenzij het hem gegeven is uit de hemel.
John NlCanisi 3:28  Gij zelf zijt mijn getuigen, dat ik gezegd heb: Niet ik ben de Christus, maar ik ben Hem vooruit gezonden.
John NlCanisi 3:29  Hij die de bruid bezit, is de bruidegom; maar de vriend van den bruidegom, hij staat naar hem te luisteren, en is al zielsverheugd, als hij de stem van den bruidegom hoort. Dit is mijn vreugde, en ze is volkomen;
John NlCanisi 3:31  Wie van boven komt, is boven allen. Wie van de aarde is, behoort aan de aarde en spreekt van de aarde. Wie uit de hemel komt, is boven allen,
John NlCanisi 3:32  en Hij getuigt wat Hij gezien en gehoord heeft; maar niemand neemt zijn getuigenis aan. —
John NlCanisi 3:33  Wie zijn getuigenis aanvaardt, drukt er zijn zegel op, dat God waarachtig is;
John NlCanisi 3:34  want Hij, dien God heeft gezonden, spreekt de woorden van God; God immers geeft den Geest zonder maat.
John NlCanisi 3:35  De Vader bemint den Zoon, en heeft Hem alles in handen gegeven. —
John NlCanisi 3:36  Wie in den Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven; maar wie in den Zoon niet gelooft, zal het leven niet zien, maar Gods gramschap blijft op hem liggen.
Chapter 4
John NlCanisi 4:1  Zodra de Heer echter vernam, dat de farizeën gehoord hadden, hoe Jesus meer leerlingen won en doopte dan Johannes,
John NlCanisi 4:2  (hoewel Jesus zelf niet doopte, maar zijn leerlingen),
John NlCanisi 4:3  verliet Hij Judea, en vertrok Hij weer naar Galilea.
John NlCanisi 4:5  kwam Hij zo in een stad van Samaria, Sikar geheten, nabij het veld, dat Jakob aan zijn zoon Josef geschonken had.
John NlCanisi 4:6  Daar bevond zich ook de bron van Jakob. Jesus, vermoeid van de reis, zette Zich neer bij de bron. Het liep tegen het zesde uur.
John NlCanisi 4:7  Een vrouw uit Samaria kwam water putten. Jesus zeide haar: Geef Mij te drinken.
John NlCanisi 4:8  Want zijn leerlingen waren naar de stad gegaan, om levensmiddelen te kopen.
John NlCanisi 4:9  De samaritaanse vrouw zei Hem: Hoe, Gij, een Jood, vraagt te drinken aan mij, een samaritaanse vrouw? (Joden namelijk hebben geen omgang met Samaritanen.)
John NlCanisi 4:10  Jesus gaf haar ten antwoord: Zo ge de gave Gods verstondt, en wie het is, die u zegt: "Geef Mij te drinken", dan zoudt gij het Hem hebben gevraagd, en Hij zou u levend water hebben gegeven.
John NlCanisi 4:11  Ze zei Hem: Heer, Gij hebt niet eens een emmer, en de put is diep; waar haalt Gij dan het levend water vandaan?
John NlCanisi 4:12  Zijt Gij soms groter dan onze vader Jakob, die ons de put heeft geschonken, en die er zelf uit dronk met zijn zonen en zijn vee?
John NlCanisi 4:13  Jesus antwoordde haar: Wie van dit water drinkt, krijgt weer dorst. Maar wie drinkt van het water, dat Ik hem zal geven, zal in eeuwigheid geen dorst meer krijgen;
John NlCanisi 4:14  integendeel, het water, dat Ik hem zal geven, zal een bron in hem worden van water, dat opborrelt ten eeuwigen leven.
John NlCanisi 4:15  De vrouw zeide Hem: Heer, geef me dat water, opdat ik geen dorst meer krijg, en niet meer hier hoef komen putten.
John NlCanisi 4:16  Hij sprak tot haar: Ga uw man roepen, en kom hier terug.
John NlCanisi 4:17  De vrouw antwoordde: Ik heb geen man. Jesus zeide haar: Dat zegt ge wèl: "Ik heb geen man".
John NlCanisi 4:18  Want vijf mannen hebt ge gehad, en dien ge nu hebt, is niet uw man; dat hebt ge naar waarheid gezegd.
John NlCanisi 4:19  De vrouw zei Hem: Heer, ik zie, dat Gij een profeet zijt.
John NlCanisi 4:20  Onze vaderen aanbaden God op deze berg, en gij allen beweert, dat in Jerusalem de plaats is gelegen, waar men Hem aanbidden moet.
John NlCanisi 4:21  Jesus sprak tot haar: Geloof Mij, vrouw; er komt een uur, waarin gij noch op deze berg noch te Jerusalem den Vader zult aanbidden.
John NlCanisi 4:22  Gij aanbidt wat gij niet kent; wij aanbidden wat we kennen; want het Heil komt uit de Joden.
John NlCanisi 4:23  Maar toch, er komt een uur, en het is er reeds, waarin de ware aanbidders den Vader in geest en waarheid zullen aanbidden. Want de Vader verlangt zulke aanbidders;
John NlCanisi 4:24  God is een geest, en wie Hem aanbidden, moeten in geest en waarheid aanbidden.
John NlCanisi 4:25  De vrouw zeide Hem: Ik weet, dat de Messias komt, (die Christus genoemd wordt); wanneer Die komt, dan zal Hij ons alles verkondigen.
John NlCanisi 4:27  Op dat ogenblik kwamen zijn leerlingen terug, en ze verwonderden zich, dat Hij met een vrouw aan het spreken was. Maar niemand zeide: Wat wenst Gij, of wat bespreekt Gij met haar?
John NlCanisi 4:28  De vrouw liet nu haar waterkruik staan, ging naar de stad, en zei tot de mensen:
John NlCanisi 4:29  Komt eens zien naar een man, die mij alles gezegd heeft wat ik gedaan heb; Hij is misschien wel de Christus!
John NlCanisi 4:31  Intussen nodigden de leerlingen Hem uit, en zeiden: Rabbi, eet.
John NlCanisi 4:32  Maar Hij sprak tot hen: Ik heb een spijs te eten, die gij niet kent.
John NlCanisi 4:33  De leerlingen zeiden dus tot elkander: Heeft iemand Hem soms iets te eten gebracht?
John NlCanisi 4:34  Jesus sprak tot hen: Mijn spijs is, de wil te volbrengen van Hem, die Mij heeft gezonden, en zijn werk te voltooien.
John NlCanisi 4:35  Zegt gij niet: Nog vier maanden, en dan komt de oogst? Zie, Ik zeg u: Slaat uw ogen op, en kijkt naar de velden; ze staan reeds wit voor de oogst.
John NlCanisi 4:36  Ook de maaier ontvangt loon, en verzamelt vrucht ten eeuwigen leven, opdat zaaier en maaier zich samen verheugen.
John NlCanisi 4:37  Want hier wordt het spreekwoord bewaarheid: de een zaait, de ander maait.
John NlCanisi 4:38  Ik zond u uit, om de oogst binnen te halen, waarvoor gij niet hebt gezwoegd; anderen hebben gezwoegd, en gij krijgt de vrucht van hun werk.
John NlCanisi 4:39  Vele Samaritanen uit die stad geloofden in Hem om het woord der vrouw, die getuigde: Hij heeft mij alles gezegd, wat ik gedaan heb.
John NlCanisi 4:40  Toen dus de Samaritanen bij Hem kwamen, verzochten ze Hem, bij hen te blijven. Zo bleef Hij daar twee dagen lang.
John NlCanisi 4:41  En door zijn prediking geloofden er nog veel meer;
John NlCanisi 4:42  en ze zeiden tot de vrouw: Nu geloven we niet meer op uw zeggen; want we hebben het zelf gehoord, en we weten, dat deze waarachtig de Verlosser der wereld is.
John NlCanisi 4:43  Toen die twee dagen voorbij waren, vertrok Hij vandaar naar Galilea.
John NlCanisi 4:44  Want Jesus zelf heeft verklaard, dat een profeet in zijn eigen vaderland geen aanzien geniet.
John NlCanisi 4:45  Toen Hij dus in Galilea kwam, namen de Galileërs Hem gunstig op, daar ze alles hadden gezien, wat Hij te Jerusalem op het feest had gedaan; want ook zij waren opgegaan naar het feest.
John NlCanisi 4:46  Zo kwam Hij dan opnieuw in Kana van Galilea, waar Hij het water in wijn had veranderd. Nu woonde er te Kafárnaum een zekere hofbeambte, wiens zoon ziek lag.
John NlCanisi 4:47  Toen hij vernam, dat Jesus uit Judea naar Galilea gekomen was, ging hij naar Hem toe, en verzocht Hem, zijn zoon te komen genezen; want die lag op sterven.
John NlCanisi 4:48  Maar Jesus sprak tot hem: Zo gij geen tekenen en wonderen ziet, gelooft gij niet.
John NlCanisi 4:49  De hofbeambte zei Hem: Heer, kom mee, eer mijn kind dood is.
John NlCanisi 4:50  Jesus sprak tot hem: Ga heen, uw zoon is gezond. De man geloofde het woord, dat Jesus hem zeide, en ging heen.
John NlCanisi 4:51  Maar reeds onderweg kwamen zijn dienaars hem tegen en zeiden, dat zijn zoon weer gezond was.
John NlCanisi 4:52  Hij vroeg hen naar het uur, waarop de beterschap was ingetreden. Ze zeiden hem: Gisteren, te zeven uur, heeft de koorts hem verlaten.
John NlCanisi 4:53  De vader erkende, dat dit juist het uur was, waarop Jesus hem had gezegd: Uw zoon is gezond. En hij geloofde met heel zijn gezin.
John NlCanisi 4:54  Ook dit tweede teken deed Jesus na zijn komst uit Judea in Galilea.
Chapter 5
John NlCanisi 5:1  Daarna was er een feest der Joden, en Jesus ging naar Jerusalem op.
John NlCanisi 5:2  Nu is er te Jerusalem, bij de Schaapspoort, een badinrichting met vijf zuilengangen, in het hebreeuws Bezata geheten.
John NlCanisi 5:3  Daarin lag een grote menigte zieken, blinden, kreupelen, lammen, op de beweging van het water te wachten.
John NlCanisi 5:4  Want een engel des Heren daalde van tijd tot tijd naar de vijver af, en bracht het water in beroering; wie dan het eerst na de beweging van het water daarin afdaalde, werd gezond, aan wat kwaal hij ook leed.
John NlCanisi 5:5  Daar was nu een man, die acht en dertig jaar ziek was.
John NlCanisi 5:6  Toen Jesus hem zag liggen, en vernam, dat hij reeds lange tijd lijdende was, sprak Hij tot hem: Wilt ge gezond worden?
John NlCanisi 5:7  De zieke antwoordde Hem: Heer, ik heb niemand om mij in de vijver te helpen, als het water in beweging komt; en terwijl ik mij er heen sleep, gaat een ander er vóór mij in.
John NlCanisi 5:8  Jesus sprak tot hem: Sta op, neem uw bed op, en ga.
John NlCanisi 5:9  En aanstonds werd de man gezond; hij nam zijn rustbed op, en liep. Maar het was sabbat die dag.
John NlCanisi 5:10  De Joden zeiden dus tot den genezene: Het is sabbat; ge moogt uw rustbed niet dragen.
John NlCanisi 5:11  Hij antwoordde hun: Die mij gezond heeft gemaakt, heeft me gezegd: Neem uw bed op, en ga.
John NlCanisi 5:12  Ze vroegen hem: Wie is de man, die u zeide: Neem uw bed op, en ga?
John NlCanisi 5:13  Maar de genezene wist niet, wie het was; want Jesus had Zich onder de menigte teruggetrokken, die zich daar ter plaatse bevond.
John NlCanisi 5:14  Later trof Jesus hem in de tempel, en sprak tot hem: Zie, ge zijt gezond geworden: zondig niet meer, opdat u niets ergers overkomt.
John NlCanisi 5:15  De man ging nu aan de Joden berichten, dat het Jesus was, die hem had genezen.
John NlCanisi 5:16  Daarom werd Jesus door de Joden vervolgd, omdat Hij zo iets op de sabbat deed.
John NlCanisi 5:17  Maar Jesus antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot heden toe; zo doe Ik het ook.
John NlCanisi 5:18  Nu zochten de Joden nog meer Hem te doden; want Hij brak niet enkel de sabbat, maar noemde ook God zijn eigen Vader, en stelde Zich dus met God gelijk. Jesus nam dus het woord, en sprak:
John NlCanisi 5:19  Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Niets kan de Zoon doen uit Zichzelf, maar alleen wat Hij den Vader ziet doen; want al wat Deze doet, dat doet de Zoon eveneens.
John NlCanisi 5:20  Want de Vader heeft den Zoon lief, en laat Hem alles zien wat Hij doet. —En nog groter werken zal Hij Hem tonen, zodat gij verwonderd zult staan.
John NlCanisi 5:21  Want zoals de Vader de doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend al wie Hij wil.
John NlCanisi 5:22  Ja, de Vader oordeelt niemand, maar heeft het oordeel geheel aan den Zoon gegeven,
John NlCanisi 5:23  opdat allen den Zoon zouden eren, zoals ze den Vader eren. Wie den Zoon niet eert, eert ook den Vader niet, die Hem gezonden heeft.
John NlCanisi 5:24  Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie luistert naar mijn woord, en in Hem gelooft, die Mij heeft gezonden, hij heeft het eeuwige leven, en in het gericht komt hij niet; maar hij is overgegaan van de dood tot het leven. —
John NlCanisi 5:25  Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Er komt een uur, en het is er reeds, waarin de doden de stem van Gods Zoon zullen horen; en die er naar luisteren, zullen herleven.
John NlCanisi 5:26  Want zoals de Vader in Zichzelf het leven heeft, zo gaf Hij ook aan den Zoon, het leven in Zichzelf te hebben.
John NlCanisi 5:27  Ook gaf Hij Hem macht, om oordeel te vellen, omdat Hij de Mensenzoon is.
John NlCanisi 5:28  Verwondert u hierover niet. Want het uur komt, dat allen, die in de grafsteden zijn, zijn stem zullen horen;
John NlCanisi 5:29  en zij die het goede hebben gedaan, zullen er uitgaan tot opstanding ten leven, maar zij die het kwade hebben verricht, tot opstanding ten oordeel.
John NlCanisi 5:30  Ik kan niets doen uit Mijzelf; maar Ik oordeel naar wat Ik hoor; en mijn oordeel is rechtvaardig, omdat Ik mijn eigen wil niet zoek, maar de wil van Hem die Mij heeft gezonden.
John NlCanisi 5:31  Indien Ik over Mijzelf getuig, dan is mijn getuigenis niet betrouwbaar.
John NlCanisi 5:32  Er is een ander, die over Mij getuigt; en Ik weet, dat het getuigenis, dat Hij over Mij aflegt, betrouwbaar is. —
John NlCanisi 5:33  Gij hebt een gezantschap naar Johannes gezonden; en hij heeft voor de waarheid getuigd.
John NlCanisi 5:34  Zeker, Ik aanvaard geen getuigenis van een mens; maar Ik zeg dit, opdat gij gered moogt worden.
John NlCanisi 5:35  Hij was de brandende en hel schijnende lamp; gij hebt u zelfs een ogenblik in zijn licht willen verheugen. —
John NlCanisi 5:36  Maar Ik heb een getuigenis groter dan dat van Johannes: want de werken, die de Vader Mij te volbrengen gaf, de werken juist die Ik doe, zij getuigen van Mij, dat de Vader Mij gezonden heeft. —
John NlCanisi 5:37  Ook heeft de Vader, die Mij zond, zelf over Mij getuigd. Nooit hebt gij zijn stem gehoord, en nooit zijn wezen gezien;
John NlCanisi 5:38  zelfs zijn woord hebt gij niet eens blijvend in u, omdat gij Hem niet gelooft, dien Hij gezonden heeft.
John NlCanisi 5:39  Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent, daarin het eeuwige leven te hebben; welnu, zij zijn het, die van Mij getuigen.
John NlCanisi 5:40  Maar gij wilt niet tot Mij komen, om het leven te hebben.
John NlCanisi 5:42  Maar Ik ken u: gij hebt de liefde Gods niet in u.
John NlCanisi 5:43  Ik ben gekomen in de naam van mijn Vader, maar gij neemt Mij niet aan; zo een ander komt in zijn eigen naam, dan neemt gij hem aan.
John NlCanisi 5:44  Hoe zoudt gij kunnen geloven, gij die u door elkander laat eren, maar de eer niet zoekt, die komt van den enigen God?
John NlCanisi 5:45  Denkt niet, dat Ik u aanklagen zal bij den Vader; uw aanklager is Moses, op wien gij uw hoop hebt gesteld.
John NlCanisi 5:46  Want zo gij Moses hadt geloofd, dan zoudt gij ook in Mij geloven; want over Mij heeft hij geschreven.
John NlCanisi 5:47  Maar zo gij zijn Schriften niet gelooft, hoe zoudt gij dan mijn woorden geloven?
Chapter 6
John NlCanisi 6:1  Daarna begaf Jesus Zich naar de overkant van het meer van Galilea of van Tibérias.
John NlCanisi 6:2  Een grote schare volgde Hem, omdat ze de wonderen hadden gezien, die Hij voor de zieken verricht had.
John NlCanisi 6:3  En Jesus besteeg het gebergte, en zette Zich daar met zijn leerlingen neer.
John NlCanisi 6:4  Het was kort voor Pasen, het feest van de Joden.
John NlCanisi 6:5  Toen Jesus nu de ogen opsloeg en een talrijke menigte tot Zich zag komen, sprak Hij tot Filippus: Waar zullen we brood kopen, zodat ze kunnen eten?
John NlCanisi 6:6  Dit zeide Hij echter, om hem op de proef te stellen; want zelf wist Hij goed, wat Hij doen zou.
John NlCanisi 6:7  Filippus antwoordde Hem: Voor tweehonderd tienlingen brood is niet genoeg, als ieder van hen een stukje krijgt.
John NlCanisi 6:8  Een zijner leerlingen, Andreas, de broer van Simon Petrus, zeide tot Hem:
John NlCanisi 6:9  Hier is een jongen, die vijf gerstebroden heeft en twee vissen; maar wat betekent dat voor zo velen?
John NlCanisi 6:10  Jesus sprak: Laat de mensen gaan zitten. Er stond nu veel gras op die plaats. Ze gingen dus zitten; er waren ongeveer vijf duizend mannen.
John NlCanisi 6:11  Nu nam Jesus de broden, sprak een dankgebed uit, en deelde ze rond aan hen die daar zaten; zo ook van de vissen, zoveel ze wilden.
John NlCanisi 6:12  En toen ze waren verzadigd, zeide Hij tot zijn leerlingen: Verzamelt de overgeschoten brokken, opdat er niets verloren gaat.
John NlCanisi 6:13  Zij verzamelden ze dus, en vulden twaalf korven met de brokken der vijf gerstebroden, die na het eten waren overgebleven.
John NlCanisi 6:14  Bij het zien van het teken, dat Jesus gewrocht had, zeiden de mensen: Deze is waarlijk de profeet, die in de wereld moet komen!
John NlCanisi 6:15  Daar nu Jesus voorzag, dat ze Hem zouden meevoeren, om Hem tot koning uit te roepen, trok Hij Zich heel alleen weer in het gebergte terug.
John NlCanisi 6:16  Maar toen het avond werd, daalden zijn leerlingen af naar het meer,
John NlCanisi 6:17  gingen de boot in, en hielden koers naar Kafárnaum aan de overkant van het meer. Reeds was de duisternis ingevallen, en nog was Jesus niet bij hen gekomen.
John NlCanisi 6:18  De zee was onstuimig, want er woei een hevige wind.
John NlCanisi 6:19  Toen ze dan ongeveer vijf en twintig of dertig stadiën hadden afgelegd, zagen ze Jesus over het meer wandelen en nabij het vaartuig komen; ze werden er angstig van.
John NlCanisi 6:20  Maar Hij sprak tot hen: Ik ben het; weest niet bang.
John NlCanisi 6:21  Gewillig namen ze Hem nu in hun vaartuig op, en terstond landde de boot aan de kust, waar ze op afgestevend waren.
John NlCanisi 6:22  De volgende morgen drong het door tot de schare, die aan de overkant van het meer was gebleven, dat er buiten dit éne geen ander vaartuig was geweest, en dat Jesus niet met zijn leerlingen aan boord was gegaan, maar dat zijn leerlingen alleen waren vertrokken.
John NlCanisi 6:23  Intussen kwamen er van Tibérias andere boten dicht bij de plaats, waar men het brood had gegeten, na het dankgebed des Heren.
John NlCanisi 6:24  Toen dus de menigte zag, dat Jesus daar niet meer was en zijn leerlingen evenmin, gingen ze scheep, en voeren naar Kafárnaum, om Jesus te zoeken.
John NlCanisi 6:25  En toen ze Hem aan de andere kant van het meer hadden gevonden, spraken ze tot Hem: Rabbi, wanneer zijt Gij hier gekomen?
John NlCanisi 6:26  Jesus antwoordde hun en sprak: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Gij zoekt Mij, niet omdat gij tekenen hebt gezien, maar omdat gij van de broden gegeten en u verzadigd hebt.
John NlCanisi 6:27  Arbeidt niet voor de spijs die vergaat, maar voor de spijs die blijft tot in het eeuwige leven, en die de Mensenzoon u zal geven. Want op Hem heeft God, heeft de Vader zijn zegel gedrukt.
John NlCanisi 6:28  Ze zeiden Hem dan: Wat moeten we doen, om de werken Gods te verrichten?
John NlCanisi 6:29  Jesus antwoordde hun: Dit is het werk van God: dat gij gelooft in Hem, dien Hij gezonden heeft.
John NlCanisi 6:30  Ze zeiden Hem: Wat voor teken verricht Gij dan wel, dat ons overtuigt, zodat we in U geloven? Wat doet Gij eigenlijk?
John NlCanisi 6:31  Onze vaderen hebben in de woestijn het manna gegeten, zoals er geschreven staat: "Brood uit de hemel heeft Hij hun te eten gegeven".
John NlCanisi 6:32  Nu sprak Jesus tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Moses heeft u geen brood gegeven, dat uit de hemel kwam, maar mijn Vader geeft u het ware brood uit de hemel;
John NlCanisi 6:33  want het brood, dat uit de hemel neerdaalt, is het brood van God, dat leven aan de wereld schenkt.
John NlCanisi 6:34  Ze zeiden Hem dan: Heer, geef ons dit brood voor immer.
John NlCanisi 6:35  Jesus sprak tot hen: Ik ben het brood des levens; wie tot Mij komt, zal geen honger meer hebben, en wie in Mij gelooft zal nimmer meer dorst lijden.
John NlCanisi 6:36  Maar Ik heb het u gezegd: gij hebt Mij gezien, en toch gelooft gij niet.
John NlCanisi 6:37  Al wat de Vader Mij geeft, zal tot Mij komen; en wie tot Mij komt, zal Ik niet buiten werpen.
John NlCanisi 6:38  Want Ik ben uit de hemel neergedaald, niet om mijn eigen wil te doen, maar de wil van Hem, die Mij heeft gezonden.
John NlCanisi 6:39  Welnu, dit is de wil van Hem, die Mij heeft gezonden, dat Ik niets verloren laat gaan van wat Hij Mij heeft gegeven, maar dat Ik het op de jongste dag doe verrijzen.
John NlCanisi 6:40  Dit is de wil van den Vader, die Mij gezonden heeft, dat wie den Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, het eeuwige leven heeft, en dat Ik hem op de jongste dag zal doen verrijzen.
John NlCanisi 6:41  Maar de Joden morden over Hem, omdat Hij gezegd had: Ik ben het brood, dat uit de hemel is neergedaald.
John NlCanisi 6:42  En ze zeiden: Is deze niet Jesus, de zoon van Josef, wiens vader en moeder we kennen? Hoe zegt Hij dan: Ik ben uit de hemel neergedaald?
John NlCanisi 6:43  Jesus antwoordde hun, en sprak: Mort toch niet onder elkander.
John NlCanisi 6:44  Niemand kan tot Mij komen, zo de Vader, die Mij zond, hem niet trekt; en Ik zal hem op de jongste dag doen verrijzen.
John NlCanisi 6:45  Er staat geschreven bij de profeten: "En allen zullen zij onderricht worden door God". Wie naar den Vader luistert en door Hem is onderricht, hij komt tot Mij.
John NlCanisi 6:46  Niet dat iemand den Vader gezien heeft; alleen Hij die van God stamt, Hij heeft den Vader gezien.
John NlCanisi 6:47  Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie gelooft, heeft het eeuwige leven.
John NlCanisi 6:49  Uw vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn, en ze zijn gestorven.
John NlCanisi 6:50  Dit is het brood, dat uit de hemel nederdaalt: eet men daarvan, dan sterft men niet.
John NlCanisi 6:51  Ik ben het levend brood, dat uit de hemel is neergedaald; (52) zo iemand eet van dit brood, zal hij in eeuwigheid leven. En het brood, dat Ik zal geven, is mijn vlees voor het leven der wereld.
John NlCanisi 6:52  (53) Maar de Joden twistten onder elkander, en zeiden: Hoe kan Hij ons zijn vlees te eten geven?
John NlCanisi 6:53  (54) Jesus sprak tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Zo gij het vlees van den Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, dan hebt gij het leven niet in u.
John NlCanisi 6:54  (55) Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft het eeuwige leven, en Ik zal hem op de jongste dag doen verrijzen.
John NlCanisi 6:55  (56) Want mijn vlees is waarlijk spijs, en mijn bloed is waarlijk drank.
John NlCanisi 6:56  (57) Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem.
John NlCanisi 6:57  (58) Zoals de Vader die leeft, Mij heeft gezonden, en Ik leef door den Vader, zó zal ook hij, die Mij eet, leven door Mij.
John NlCanisi 6:58  (59) Dit is het brood, dat uit de hemel is neergedaald. Niet een brood als de vaders hebben gegeten en toch zijn gestorven; wie dit brood eet zal leven in eeuwigheid.
John NlCanisi 6:59  (60) Zo sprak Hij bij zijn onderrichting in de synagoge van Kafárnaum.
John NlCanisi 6:60  (61) Velen van zijn leerlingen, die het hadden gehoord, zeiden: Dit woord is hard; wie kan naar zo iets luisteren?
John NlCanisi 6:61  (62) Maar Jesus, die wist dat zijn leerlingen daarover morden, sprak tot hen: Ergert u dit?
John NlCanisi 6:62  (63) En wanneer gij nu den Mensenzoon eens ziet opstijgen naar waar Hij vroeger was?
John NlCanisi 6:63  (64) Het is de geest, die leven brengt; het vlees brengt niets daartoe bij. De woorden, die Ik tot u sprak, zijn geest en leven.
John NlCanisi 6:64  (65) Maar daar zijn er sommigen onder u, die niet geloven. Want Jesus wist van de aanvang af, wie het waren, die niet geloofden; en wie het was, die Hem verraden zou.
John NlCanisi 6:65  (66) En Hij vervolgde: Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij kan komen, tenzij het hem door mijn Vader is gegeven.
John NlCanisi 6:66  (67) Van dat ogenblik af trokken velen zijner leerlingen zich terug, en bleven niet langer bij Hem.
John NlCanisi 6:67  (68) Nu sprak Jesus tot de twaalf: Wilt ook gij misschien heengaan?
John NlCanisi 6:68  (69) Simon Petrus antwoordde Hem: Heer, naar wien zouden we gaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven;
John NlCanisi 6:69  (70) we geloven en weten: Gij zijt de Heilige Gods.
John NlCanisi 6:70  (71) Jesus hernam: Heb Ik u alle twaalf niet uitverkoren? En toch, één uwer is een duivel.
John NlCanisi 6:71  (72) Hiermee bedoelde Hij Judas, den zoon van Simon Iskáriot. Want deze, één van de twaalf, zou Hem verraden.
Chapter 7
John NlCanisi 7:1  Daarna trok Jesus in Galilea rond; want Hij wilde niet in Judea vertoeven, omdat de Joden Hem zochten te doden.
John NlCanisi 7:2  Maar toen het loofhuttenfeest der Joden begon te naderen,
John NlCanisi 7:3  zeiden zijn broeders tot Hem: Vertrek van hier en ga naar Judea, opdat ook uw leerlingen de werken zien, die Gij verricht.
John NlCanisi 7:4  Want niemand handelt in het verborgen, als hij bekend wil worden. Nu Gij toch deze dingen doet, vertoon U dan ook aan de wereld.
John NlCanisi 7:5  Want ook zijn broeders zelf geloofden niet in Hem.
John NlCanisi 7:6  Jesus sprak dus tot hen: Mijn tijd is nog niet gekomen; maar uw tijd is er steeds.
John NlCanisi 7:7  U kan de wereld niet haten; maar Mij haat ze wel, omdat Ik getuig, dat haar werken boos zijn.
John NlCanisi 7:8  Gaat zelf maar naar dit feest; Ik ga nog niet naar dit feest, omdat mijn tijd nog niet is gekomen.
John NlCanisi 7:10  Eerst toen zijn broeders waren vertrokken, vertrok Hij ook zelf naar het feest; niet publiek, maar in stilte.
John NlCanisi 7:11  De Joden nu zochten Hem op het feest, en zeiden: Waar is Hij?
John NlCanisi 7:12  En er werd veel over Hem onder de menigte gemompeld. Sommigen zeiden: Hij is goed; anderen weer: Neen, Hij misleidt het volk.
John NlCanisi 7:13  Maar niemand sprak publiek over Hem, uit vrees voor de Joden.
John NlCanisi 7:14  Toen het feest reeds half voorbij was, ging Jesus naar de tempel, en trad als leraar op.
John NlCanisi 7:15  De Joden stonden verwonderd, en zeiden: Hoe is Hij zo geleerd, ofschoon Hij niet onderwezen is?
John NlCanisi 7:16  Jesus antwoordde hun en sprak: Mijn leer is niet van Mij, maar van Hem, die Mij gezonden heeft.
John NlCanisi 7:17  Zo iemand bereid is, zijn wil te volbrengen, dan zal hij weten, of die leer uit God is, of dat Ik spreek uit Mijzelf.
John NlCanisi 7:18  Wie uit zichzelf spreekt, zoekt zijn eigen eer; maar wie de eer zoekt van Hem, die hem gezonden heeft, hij is waarachtig, en er is in hem geen bedrog.
John NlCanisi 7:19  Heeft Moses u niet de Wet gegeven? En toch niemand van u onderhoudt de Wet.
John NlCanisi 7:20  Waarom zoekt gij Mij te doden? De menigte antwoordde: Gij zijt van den duivel bezeten; wie zoekt U te doden?
John NlCanisi 7:21  Jesus antwoordde hun, en sprak: Slechts één enkel werk heb Ik verricht, en toch staat gij allen daarover versteld.
John NlCanisi 7:22  Moses heeft u de besnijdenis gegeven; niet dat ze van Moses afkomstig is, maar van de aartsvaders; en op sabbat dient gij iemand de besnijdenis toe.
John NlCanisi 7:23  Zo iemand op sabbat de besnijdenis ontvangt, om niet de Wet van Moses te schenden, zijt gij dan verbitterd op Mij, omdat Ik een mens heel en al gezond heb gemaakt op de sabbat?
John NlCanisi 7:24  Oordeelt niet naar de uiterlijke schijn, maar velt een rechtvaardig oordeel.
John NlCanisi 7:25  Sommigen van de Jerusalemmers zeiden: Is Hij het niet, dien men zoekt te doden?
John NlCanisi 7:26  En zie, Hij spreekt in het openbaar, en men zegt Hem niets. Zouden dan de overheden werkelijk hebben erkend, dat Hij de Christus is?
John NlCanisi 7:27  Maar van Hem weten we, waar Hij vandaan is; als echter de Christus komt, weet niemand, waar Hij vandaan komt.
John NlCanisi 7:28  Toen leerde Jesus met luider stem in de tempel, en sprak: Gij kent Mij, en gij weet ook, waar Ik vandaan ben? En toch ben Ik niet uit Mijzelf gekomen, maar Hij, die Mij gezonden heeft, is de Waarachtige; Dien kent gij niet.
John NlCanisi 7:29  Ik ken Hem wel, omdat Ik van Hem ben uitgegaan, en omdat Hij Mij heeft gezonden.
John NlCanisi 7:30  Toen zocht men Hem gevangen te nemen; toch sloeg niemand de hand aan Hem, omdat zijn uur nog niet was gekomen.
John NlCanisi 7:31  Uit de menigte geloofden er velen in Hem. Ze zeiden: Zal de Christus, als Hij komt, meer tekenen doen dan Hij verricht?
John NlCanisi 7:32  De farizeën hoorden de menigte aldus over Hem mompelen; daarom zonden de opperpriesters en farizeën dienaars uit, om Hem gevangen te nemen.
John NlCanisi 7:33  Nu sprak Jesus: Nog korte tijd ben Ik bij u; dan ga Ik terug naar Hem, die Mij heeft gezonden.
John NlCanisi 7:34  Gij zult Mij zoeken maar niet vinden; en waar Ik ben, kunt gij niet komen.
John NlCanisi 7:35  De Joden zeiden dan tot elkander: Waar wil Hij heen, dat we Hem niet zullen vinden? Wil Hij soms naar de verstrooiing der heidenen gaan, en de heidenen onderrichten?
John NlCanisi 7:36  Wat betekent dit woord, dat Hij sprak: Gij zult Mij zoeken, maar niet vinden; en: Waar Ik ben, kunt gij niet komen?
John NlCanisi 7:37  Op de laatste en grootste dag van het feest, stond Jesus daar, en riep met luider stem: Zo iemand dorst heeft, hij kome tot Mij; hij drinke,
John NlCanisi 7:38  wie in Mij gelooft. Zoals de Schrift heeft gezegd: "Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien".
John NlCanisi 7:39  Dit zeide Hij van den Geest, dien zij zouden ontvangen, die in Hem zouden geloven. Want de Geest was er nog niet, daar Jesus nog niet verheerlijkt was.
John NlCanisi 7:40  Bij het horen dezer woorden zeiden sommigen van het volk: Deze is zeker de profeet.
John NlCanisi 7:41  Anderen zeiden: Hij is de Christus. Weer anderen zeiden: Komt dan de Christus uit Galilea?
John NlCanisi 7:42  Heeft dan de Schrift niet gezegd, dat de Christus uit het geslacht van David komt, en uit Bétlehem, het dorp, waar David woonde?
John NlCanisi 7:43  Zo ontstond er verdeeldheid over Hem onder het volk.
John NlCanisi 7:44  Sommigen van hen wilden Hem grijpen; maar niemand sloeg de hand aan Hem.
John NlCanisi 7:45  Nu kwamen ook de dienaars bij de opperpriesters en farizeën terug. Deze laatsten zeiden tot hen: Waarom hebt gij Hem niet meegebracht?
John NlCanisi 7:46  De dienaars antwoordden: Nooit heeft iemand zó gesproken als deze man.
John NlCanisi 7:47  De farizeën antwoordden hun: Hebt ook gij u laten misleiden?
John NlCanisi 7:48  Heeft soms iemand van de overheden of van de farizeën in Hem geloofd?
John NlCanisi 7:49  Ja, dat volk, dat de Wet niet kent: vervloekt zijn ze.
John NlCanisi 7:50  Maar één van hen, Nikodemus, die vroeger Hem eens had bezocht, sprak tot hen:
John NlCanisi 7:51  Onze Wet veroordeelt niemand, zonder hem vooraf te hebben gehoord, en zonder te weten, wat hij doet.
John NlCanisi 7:52  Ze gaven hem ten antwoord: Zijt gij soms uit Galilea? Onderzoek het maar; dan zult ge erkennen, dat er geen profeet uit Galilea opstaat.
Chapter 8
John NlCanisi 8:2  Maar ‘s morgens vroeg begaf Hij Zich weer naar de tempel, en al het volk kwam naar Hem toe. Hij ging zitten, en onderrichtte hen.
John NlCanisi 8:3  Nu brachten schriftgeleerden en farizeën een vrouw naar Hem toe, die op overspel was betrapt; ze plaatsten haar in de kring,
John NlCanisi 8:4  en zeiden tot Hem: Meester, deze vrouw is op heterdaad van overspel betrapt.
John NlCanisi 8:5  Nu heeft Moses ons in de Wet geboden, dergelijke vrouwen te stenigen. Wat zegt Gij nu?
John NlCanisi 8:6  Dit zeiden ze, om Hem een strik te spannen, en tegen Hem een aanklacht te hebben. Maar Jesus boog Zich voorover, en schreef met de vinger op de grond.
John NlCanisi 8:7  En toen ze aanhielden met vragen, richtte Hij Zich op, en sprak tot hen: Wie van u zonder zonde is, werpe de eerste steen op haar!
John NlCanisi 8:8  Weer boog Hij Zich voorover, en schreef op de grond.
John NlCanisi 8:9  Toen ze dit hoorden, gingen ze heen, de een na den ander, maar de oudsten het eerst; en Jesus bleef alleen, de vrouw nog steeds in de kring.
John NlCanisi 8:10  Nu richtte Jesus Zich op, en sprak tot haar: Vrouw, waar zijn ze gebleven? Heeft niemand u veroordeeld?
John NlCanisi 8:11  Ze zeide: Niemand, Heer. En Jesus sprak: Ook Ik veroordeel u niet; ga heen, en zondig voortaan niet meer.
John NlCanisi 8:12  Een ander maal richtte Jesus het woord tot hen, en sprak: Ik ben het licht der wereld. Wie Mij volgt, zal niet in de duisternis wandelen, maar het licht des levens bezitten.
John NlCanisi 8:13  Maar de farizeën zeiden tot Hem: Gij getuigt over Uzelf; uw getuigenis is dus niet geldig.
John NlCanisi 8:14  Jesus antwoordde hun, en sprak: Ook als Ik over Mijzelf getuig, is mijn getuigenis geldig; want Ik weet, vanwaar Ik gekomen ben en waarheen Ik ga; maar gij weet niet, vanwaar Ik kom, en waarheen Ik ga.
John NlCanisi 8:16  Maar al zou Ik ook oordelen, dan zou mijn oordeel geldig zijn; want Ik ben niet alleen, maar met Mij is de Vader, die Mij heeft gezonden.
John NlCanisi 8:17  Welnu, in uw Wet staat geschreven: het getuigenis van twee mensen is geldig.
John NlCanisi 8:18  Ik ben het, die over Mijzelf getuig; maar ook de Vader, die Mij gezonden heeft, getuigt over Mij.
John NlCanisi 8:19  Ze zeiden Hem dan: Waar is uw Vader? Jesus antwoordde: Gij kent noch Mij, noch mijn Vader; zo gij Mij zoudt kennen, dan zoudt gij ook mijn Vader kennen.
John NlCanisi 8:20  Deze woorden sprak Jesus bij de schatkamer, tijdens zijn onderricht in de tempel. En niemand nam Hem gevangen, omdat zijn uur nog niet was gekomen.
John NlCanisi 8:21  Een ander maal sprak Jesus tot hen: Ik ga heen, en gij zult Mij zoeken, en in uw zonde zult gij sterven. Waar Ik heenga, kunt gij niet komen.
John NlCanisi 8:22  De Joden zeiden: Hij zal toch geen zelfmoord plegen, dat Hij zegt: Waar Ik heenga, kunt gij niet komen?
John NlCanisi 8:23  Hij sprak tot hen: Gij zijt van beneden, Ik ben van boven; gij zijt van deze wereld, Ik ben niet van deze wereld.
John NlCanisi 8:24  Daarom heb ik u gezegd, dat gij sterven zult in uw zonden; want zo gij niet gelooft, dat Ik het ben, zult gij sterven in uw zonden. —
John NlCanisi 8:25  Ze zeiden Hem dan: Gijzelf, wie zijt Gij? Jesus zei hun: Eigenlijk gezegd, waarom zou Ik daarover nog met u spreken?
John NlCanisi 8:26  Over uzelf zou Ik veel kunnen zeggen, en oordelen. Maar Ik spreek tot de wereld, wat Ik gehoord heb van Hem, die Mij gezonden heeft; en Deze is waarachtig.
John NlCanisi 8:27  Ze begrepen niet, dat Hij hun van den Vader sprak.
John NlCanisi 8:28  Jesus zeide hun dan: Wanneer gij den Mensenzoon omhoog zult hebben geheven, dan zult gij inzien, dat Ik het ben; en dat Ik niets doe uit Mijzelf, maar spreek, zoals de Vader Mij heeft geleerd.
John NlCanisi 8:29  En Hij, die Mij gezonden heeft, is met Mij, en laat Mij niet alleen; omdat Ik altijd doe wat Hem behaagt.
John NlCanisi 8:30  Toen Hij aldus sprak, begonnen er velen in Hem te geloven.
John NlCanisi 8:31  Jesus zeide dan tot de Joden, die in Hem geloofden: Zo gij in mijn woord volhardt, zijt gij waarlijk mijn leerlingen;
John NlCanisi 8:32  dan zult gij de waarheid kennen, en de waarheid zal u bevrijden.
John NlCanisi 8:33  Men antwoordde Hem: We zijn kroost van Abraham, en nooit iemands slaaf geweest; hoe kunt Gij dus zeggen: Vrij zult gij worden?
John NlCanisi 8:34  Jesus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie zonde doet, is slaaf van de zonde.
John NlCanisi 8:35  De slaaf nu blijft niet altijd in huis; de zoon blijft er voor altijd.
John NlCanisi 8:36  Zo dus de Zoon u vrijmaakt, zult gij werkelijk vrij zijn.
John NlCanisi 8:37  Ik weet, dat gij kroost van Abraham zijt; maar gij zoekt Mij te doden, omdat mijn woord geen ingang bij u vindt.
John NlCanisi 8:38  Ik spreek, wat Ik bij mijn Vader gezien heb; ook gij doet, wat gij van uw vader gehoord hebt.
John NlCanisi 8:39  Ze gaven Hem ten antwoord: Onze vader is Abraham. Jesus sprak tot hen: Zo gij kinderen zijt van Abraham, doet dan ook de werken van Abraham.
John NlCanisi 8:40  Maar nu zoekt gij Mij te doden: een mens, die u de waarheid gezegd heeft, welke Hij van God heeft gehoord: zo iets deed Abraham niet.
John NlCanisi 8:41  Gij doet de werken van uw vader. —Ze zeiden Hem dan: We zijn niet uit ontucht geboren, één Vader hebben we slechts, en dat is God.
John NlCanisi 8:42  Jesus sprak tot hen: Zo God uw Vader was, dan zoudt gij Mij beminnen. Want van God ben Ik uitgegaan en gekomen; niet uit Mijzelf toch ben Ik gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden.
John NlCanisi 8:43  Waarom begrijpt gij mijn taal niet? Omdat gij zelfs niet in staat zijt, om naar mijn woord te luisteren.
John NlCanisi 8:44  Gij hebt den duivel tot vader, en de zin van uw vader verkiest gij te doen. Hij was een moordenaar van den beginne; ook hield hij zich niet met de waarheid op, omdat er in hem geen waarheid is. Wanneer hij leugen spreekt, spreekt hij naar eigen aard; want hij is een leugenaar, en de vader daarvan.
John NlCanisi 8:45  En gij gelooft niet in Mij, juist omdat Ik de waarheid zeg.
John NlCanisi 8:46  Wie uwer overtuigt Mij van zonde? Zo Ik de waarheid zeg, waarom dan gelooft gij Mij niet?
John NlCanisi 8:47  Wie uit God is, luistert naar de woorden van God; daarom juist luistert gij niet, omdat gij niet uit God zijt.
John NlCanisi 8:48  De Joden antwoordden Hem: Zeggen we niet met recht, dat Gij een samaritaan zijt en van den duivel bezeten?
John NlCanisi 8:49  Jesus antwoordde: Ik ben van geen duivel bezeten, doch Ik breng eer aan mijn Vader; maar gij, gij ontrooft Mij mijn eer.
John NlCanisi 8:50  Niet, dat Ik mijn eigen eer zoek; daar is er Eén, die haar zoekt, en oordeelt.
John NlCanisi 8:51  Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Zo iemand mijn woord onderhoudt, dan zal hij in eeuwigheid de dood niet zien. —
John NlCanisi 8:52  De Joden zeiden Hem: Nu weten we, dat Gij bezeten zijt! Abraham en de profeten zijn gestorven; en Gij zegt: Zo iemand mijn woord onderhoudt, zal hij de dood niet sterven in eeuwigheid.
John NlCanisi 8:53  Zijt Gij dan groter dan onze vader Abraham? Hij is gestorven, en ook de profeten zijn gestorven! Voor wien houdt Gij Uzelf dan wel?
John NlCanisi 8:54  Jesus antwoordde: Wanneer Ik Mijzelf verheerlijk, dan is mijn heerlijkheid niets; mijn Vader is het, die Mij verheerlijkt.
John NlCanisi 8:55  Gij noemt Hem uw God, en toch erkent gij Hem niet. Maar Ik ken Hem wèl; en als Ik zeide, Hem niet te kennen, dan was Ik een leugenaar evenals gij. Ja waarlijk, Ik ken Hem, en zijn woord onderhoud Ik.
John NlCanisi 8:56  Abraham, uw vader, zag juichend van blijdschap mijn dag tegemoet; hij heeft hem gezien en van vreugde gejubeld. —
John NlCanisi 8:57  Maar de Joden zeiden Hem: Gij zijt nog geen vijftig jaar oud, en Gij hebt Abraham gezien?
John NlCanisi 8:58  Jesus sprak tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Vóór Abraham werd, ben Ik.
John NlCanisi 8:59  Toen grepen ze stenen, om Hem te stenigen; maar Jesus trok Zich terug, en verliet de tempel.
Chapter 9
John NlCanisi 9:1  En in het voorbijgaan zag Hij iemand, die blind was van zijn geboorte af.
John NlCanisi 9:2  Zijn leerlingen vroegen Hem: Rabbi, wie heeft gezondigd, hij of zijn ouders, dat hij blind werd geboren?
John NlCanisi 9:3  Jesus antwoordde: Noch hij noch zijn ouders hebben gezondigd; maar de werken Gods moeten in hem worden geopenbaard.
John NlCanisi 9:4  Zolang het dag is, moet Ik de werken verrichten van Hem, die Mij heeft gezonden; er komt een nacht, waarin niemand werken kan.
John NlCanisi 9:5  Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht der wereld.
John NlCanisi 9:6  Na deze woorden spuwde Hij op de grond, maakte slijk van het speeksel, streek hem het slijk op de ogen,
John NlCanisi 9:7  en sprak tot hem: Ga u wassen in de vijver van Siloë (dat betekent: Gezonden). Hij ging er heen, waste zich, en kwam ziende terug.
John NlCanisi 9:8  Zijn buren nu, en zij die hem vroeger als bedelaar hadden gekend, zeiden: Is dat niet de man, die zat te bedelen?
John NlCanisi 9:9  Sommigen zeiden: Hij is het. Anderen weer: Neen, hij lijkt op hem. Zelf zei hij: Ik ben het.
John NlCanisi 9:10  Men zei hem dus: Hoe zijn dan uw ogen open gegaan?
John NlCanisi 9:11  Hij antwoordde: De man, die Jesus heet, maakte slijk, bestreek er mijn ogen mee, en sprak tot Mij: Ga naar de vijver van Siloë, en was u. Ik ging dus, waste mij, en kon zien.
John NlCanisi 9:12  Men zeide hem: Waar is Hij? Hij antwoordde: Dat weet ik niet.
John NlCanisi 9:13  Toen bracht men den gewezen blinde naar de farizeën.
John NlCanisi 9:14  Nu was het die dag juist een sabbat, toen Jesus slijk had gemaakt en hem de ogen had geopend.
John NlCanisi 9:15  Ook de farizeën ondervroegen hem, hoe hij het gezicht had teruggekregen. Hij sprak tot hen: Hij deed slijk op mijn ogen, ik waste mij, en ik zie.
John NlCanisi 9:16  Sommigen van de farizeën zeiden: Die man komt niet van God, want Hij houdt de sabbat niet. Maar anderen zeiden: Hoe kan een zondig mens zulke wonderen doen? En er ontstond onenigheid onder hen.
John NlCanisi 9:17  Men ondervroeg dus den blinde opnieuw: Wat zegt ge zelf van Hem, nu Hij u de ogen geopend heeft? Hij sprak: Hij is een profeet.
John NlCanisi 9:18  Maar nu geloofden de Joden niet, dat hij blind was geweest, en het gezicht had teruggekregen, voordat ze de ouders van den genezene hadden ontboden.
John NlCanisi 9:19  Ze ondervroegen hen: Is dit uw zoon, die naar gij zegt, blind is geboren? Hoe ziet hij dan nu?
John NlCanisi 9:20  Zijn ouders gaven ten antwoord: We weten, dat dit onze zoon is, en dat hij blind is geboren.
John NlCanisi 9:21  Maar hoe hij zien kan, dat weten we niet; of wie zijn ogen geopend heeft, we weten het niet. Vraagt het hemzelf; hij is meerderjarig, en zal zich zelf wel verantwoorden.
John NlCanisi 9:22  Zo spraken zijn ouders uit vrees voor de Joden; want reeds waren de Joden overeengekomen, om iedereen uit de synagoge te bannen, die Hem als den Christus beleed.
John NlCanisi 9:23  Daarom zeiden zijn ouders: Hij is meerderjarig; ondervraagt hemzelf.
John NlCanisi 9:24  Opnieuw riepen ze nu den gewezen blinde, en zeiden tot hem: Geef eer aan God; wij weten, dat die man een zondaar is.
John NlCanisi 9:25  Hij antwoordde: Of Hij een zondaar is, weet ik niet. Eén ding weet ik: dat ik blind was, en nu zie.
John NlCanisi 9:26  Ze zeiden hem dan: Wat heeft Hij met u gedaan? Hoe heeft Hij u de ogen geopend?
John NlCanisi 9:27  Hij antwoordde hun: Ik heb het u al gezegd, maar gij hebt niet geluisterd. Waarom wilt gij het nog eens horen? Wilt gij ook soms zijn leerlingen worden?
John NlCanisi 9:28  Ze zeiden hem honend: Gijzelf zijt een leerling van Hem; wij blijven leerlingen van Moses.
John NlCanisi 9:29  We weten, dat God tot Moses gesproken heeft; maar waar Deze vandaan is, dat weten we niet.
John NlCanisi 9:30  De man antwoordde hun: Het is toch wel wonderlijk, dat gij niet weet, waar Hij vandaan is; en Hij heeft mij nog wel de ogen geopend.
John NlCanisi 9:31  We weten toch, dat God geen zondaars verhoort, maar hem alleen, die godvrezend is en zijn wil volbrengt.
John NlCanisi 9:32  Nooit in der eeuwigheid is het gehoord, dat iemand de ogen van een blindgeborene heeft geopend.
John NlCanisi 9:33  Als Hij niet van God kwam, zou Hij niets kunnen doen.
John NlCanisi 9:34  Ze antwoordden hem: In zonden zijt ge geboren van boven tot onder; en ge leest ons de les? En ze wierpen hem buiten.
John NlCanisi 9:35  Jesus vernam, dat men hem buiten geworpen had; en toen Hij hem aantrof, sprak Hij tot hem: Gelooft ge in den Mensenzoon?
John NlCanisi 9:36  Hij antwoordde: Wie is het, Heer; dan zal ik in Hem geloven.
John NlCanisi 9:37  Jesus sprak tot hem: Ge hebt Hem gezien; Hij is het, die met u spreekt.
John NlCanisi 9:38  Toen zei hij: Heer, ik geloof. En hij wierp zich voor Hem neer.
John NlCanisi 9:39  En Jesus sprak: Tot dit vonnis ben Ik in deze wereld gekomen: dat de blinden zouden zien, en de zienden blind zouden worden.
John NlCanisi 9:40  Enige farizeën, die bij Hem waren, hoorden dit, en zeiden Hem: Zijn ook wij soms blind?
John NlCanisi 9:41  Jesus sprak tot hen: Als gij blind waart, hadt gij geen zonde; maar nu gij zegt: We zien; nu blijft uw zonde.
Chapter 10
John NlCanisi 10:1  Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie niet door de deur de schaapstal binnengaat, maar langs een andere zijde binnenklimt, hij is een dief en een rover.
John NlCanisi 10:2  Maar die binnenkomt door de deur, is de herder der schapen.
John NlCanisi 10:3  De wachter doet hem open, en de schapen luisteren naar zijn stem; hij roept zijn eigen schapen bij hun naam, en voert ze naar buiten.
John NlCanisi 10:4  En als hij al zijn schapen heeft uitgedreven, gaat hij voor hen uit; en de schapen volgen hem, want ze kennen zijn stem.
John NlCanisi 10:5  Maar een vreemdeling zullen ze niet volgen, eerder ontvluchten; want de stem van vreemden kennen ze niet.
John NlCanisi 10:6  Deze gelijkenis sprak Jesus hun toe; maar ze begrepen niet, waarover Hij hun eigenlijk sprak.
John NlCanisi 10:7  Daarom zei Jesus opnieuw: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur der schapen.
John NlCanisi 10:8  Alle anderen, die Mij zijn voorafgegaan, waren dieven en rovers; maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd.
John NlCanisi 10:9  Ik ben de deur: zo iemand door Mij binnentreedt, zal hij veilig zijn, in- en uitgaan, en weiland vinden.
John NlCanisi 10:10  De dief komt alleen om te stelen, te slachten en te verderven; Ik ben gekomen, opdat ze leven en overvloed hebben.
John NlCanisi 10:11  Ik ben de goede herder. De goede herder geeft zijn leven voor de schapen.
John NlCanisi 10:12  Maar de huurling, die de herder niet is, en wien de schapen niet toebehoren, hij laat de schapen in de steek en slaat op de vlucht, zodra hij den wolf ziet komen; en de wolf rooft en verstrooit ze.
John NlCanisi 10:13  Want hij is een huurling, en hij heeft geen hart voor de schapen.
John NlCanisi 10:14  Ik ben de goede herder; Ik ken de mijnen, en de mijnen kennen Mij,
John NlCanisi 10:15  zoals de Vader Mij kent, en Ik den Vader ken. En Ik geef mijn leven voor de schapen.
John NlCanisi 10:16  Ik heb ook nog andere schapen, die niet uit deze schaapstal zijn. Ook hen moet Ik leiden, en ze zullen luisteren naar mijn stem; dan zal het worden: één kudde, één herder.
John NlCanisi 10:17  Hierom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven geef, om het weer terug te nemen.
John NlCanisi 10:18  Niemand neemt het Mij af, maar Ik geef het uit Mijzelf; Ik heb macht om het te geven, en macht om het weer terug te nemen. Dit is de opdracht, die Ik van mijn Vader ontving.
John NlCanisi 10:19  Opnieuw ontstond er onenigheid onder de Joden als gevolg van deze toespraak.
John NlCanisi 10:20  Velen van hen zeiden: Hij is bezeten en krankzinnig; waarom luistert gij naar Hem?
John NlCanisi 10:21  Anderen: Dit zijn geen woorden van een bezetene. Kan een duivel soms blinden de ogen openen?
John NlCanisi 10:22  Men vierde te Jerusalem het feest van tempelwijding; het was winter.
John NlCanisi 10:23  Toen Jesus in de tempel, in de zuilengang van Sálomon, op en neer wandelde,
John NlCanisi 10:24  omringden Hem de Joden, en zeiden tot Hem: Hoe lang houdt Gij ons nog in spanning? Zo Gij de Christus zijt, zeg het ons ronduit.
John NlCanisi 10:25  Jesus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd, maar gij gelooft het niet. De werken, die Ik verricht in de naam van mijn Vader, die getuigen voor Mij.
John NlCanisi 10:26  Maar gij gelooft niet, omdat gij niet tot mijn schapen behoort.
John NlCanisi 10:27  Mijn schapen luisteren naar mijn stem; Ik ken ze, en ze volgen Mij.
John NlCanisi 10:28  En Ik geef hun het eeuwig leven; ze gaan in eeuwigheid niet verloren, en niemand rooft ze weg uit mijn hand.
John NlCanisi 10:29  Wat mijn Vader Mij heeft gegeven, is het kostbaarste van alles, en niemand kan het roven uit de hand van mijn Vader.
John NlCanisi 10:31  Weer grepen de Joden naar stenen, om Hem te stenigen.
John NlCanisi 10:32  Jesus antwoordde hun: Veel heerlijke werken heb Ik u namens den Vader getoond; om welk van die werken stenigt gij Mij?
John NlCanisi 10:33  De Joden antwoordden Hem: Niet om een goed werk stenigen we U, maar om godslastering; omdat Gij, een mens, Uzelf tot God maakt.
John NlCanisi 10:34  Jesus antwoordde hun: Staat er in uw Wet niet geschreven: Ik heb gezegd: "Gij zijt goden".
John NlCanisi 10:35  Wanneer de Schrift hen nu goden noemt, tot wie Gods woord werd gericht, en ze toch niet kan falen:
John NlCanisi 10:36  hoe zegt gij dan tot Hem, dien de Vader heeft geheiligd en in de wereld gezonden: Gij lastert; omdat Ik gezegd heb: Ik ben Gods Zoon?
John NlCanisi 10:37  Wanneer Ik de werken van mijn Vader niet doe, gelooft Mij dan niet;
John NlCanisi 10:38  maar doe Ik ze wel, gelooft dan de werken, ook al zoudt gij Mij niet geloven; dan zoudt gij erkennen en weten, dat de Vader in Mij is, en Ik in den Vader ben.
John NlCanisi 10:39  Weer zochten ze Hem nu te grijpen, maar Hij ontkwam aan hun handen.
John NlCanisi 10:40  Nu begaf Hij zich weer naar de overkant van de Jordaan, naar de plaats, waar Johannes vroeger had gedoopt; en Hij bleef daar.
John NlCanisi 10:41  Velen kwamen tot Hem, en zeiden: Johannes heeft wel geen enkel teken verricht; maar alles was waar, wat Johannes van Hem heeft gezegd.
Chapter 11
John NlCanisi 11:1  Nu was er een zieke, zekere Lázarus van Betánië, uit het dorp van Maria en van Marta, haar zuster.
John NlCanisi 11:2  Het was de Maria, die den Heer met reukwerk gezalfd en zijn voeten met de haren afgedroogd heeft; de zieke Lázarus was haar broer.
John NlCanisi 11:3  De zusters lieten Hem dus berichten: Zie, Heer: hij, dien Gij liefhebt, is ziek.
John NlCanisi 11:4  Toen Jesus dit vernam, zeide Hij: Deze ziekte loopt niet uit op de dood, maar ze dient tot glorie van God, en om Gods Zoon te verheerlijken.
John NlCanisi 11:5  Jesus had Marta, haar zuster en ook Lázarus lief.
John NlCanisi 11:6  Toen Hij had vernomen, dat hij ziek was, bleef Hij toch nog twee dagen ter plaatse, waar Hij zich bevond.
John NlCanisi 11:7  Nu eerst sprak Hij tot de leerlingen: Laten we weer naar Judea gaan.
John NlCanisi 11:8  De leerlingen zeiden Hem: Rabbi, kort geleden zochten de Joden U te stenigen, en gaat Gij nu opnieuw daarheen?
John NlCanisi 11:10  Zo iemand wandelt bij dag, dan stoot hij zich niet, omdat hij het licht dezer wereld ziet; maar als hij wandelt bij nacht, dan stoot hij zich, omdat hij geen licht heeft.
John NlCanisi 11:11  Zo sprak Hij. Daarna zei Hij tot hen: Onze vriend Lázarus is ingeslapen; maar Ik ga hem wekken.
John NlCanisi 11:12  Zijn leerlingen zeiden Hem: Heer, als hij slaapt, zal hij genezen.
John NlCanisi 11:13  Maar Jesus had van zijn dood gesproken, terwijl zij meenden, dat Hij van gewoon inslapen sprak.
John NlCanisi 11:14  Daarom zei Jesus hun toen ronduit: Lázarus is gestorven.
John NlCanisi 11:15  En om u verheug Ik mij, dat Ik er niet aanwezig was, opdat gij geloven moogt. Maar laten we nu naar hem toegaan.
John NlCanisi 11:16  Toen zei Tomas, ook Didumus geheten, tot zijn medeleerlingen: Laten ook wij gaan, om met Hem te sterven.
John NlCanisi 11:17  Maar bij zijn aankomst vond Jesus hem reeds vier dagen in het graf.
John NlCanisi 11:18  Daar Betánië dicht bij Jerusalem lag, op ongeveer vijftien stadiën afstand,
John NlCanisi 11:19  waren er veel Joden naar Marta en Maria gekomen, om haar hun rouwbeklag te doen over haar broer.
John NlCanisi 11:20  Zodra Marta Jesus’ aankomst vernam, ging ze Hem tegemoet; Maria bleef thuis.
John NlCanisi 11:21  En Marta zei tot Jesus: Heer, zo Gij hier waart geweest, was mijn broer niet gestorven.
John NlCanisi 11:22  Maar zelfs nu weet ik nog, dat God U zal geven, wat Gij Hem vraagt.
John NlCanisi 11:24  Marta zeide Hem: Ik weet, dat hij verrijzen zal bij de opstanding op de jongste dag.
John NlCanisi 11:25  Jesus sprak tot haar: Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven;
John NlCanisi 11:26  en wie leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven voor eeuwig. Gelooft ge dit?
John NlCanisi 11:27  Ze zeide Hem: Ja, Heer; ik geloof, dat Gij de Christus zijt, Gods Zoon, die in de wereld komt.
John NlCanisi 11:28  Na deze woorden ging ze heen, om Maria, haar zuster, te roepen; heel in stilte zeide ze haar: De Meester is daar, en roept u.
John NlCanisi 11:29  Zodra deze het hoorde, stond ze haastig op, en ging naar Hem toe.
John NlCanisi 11:30  Jesus was nog niet in het dorp gekomen, maar bevond Zich nog op de plaats. waar Marta Hem had ontmoet.
John NlCanisi 11:31  De Joden, die bij Maria in huis waren, om hun rouwbeklag te doen, zagen haar ijlings opstaan en heengaan; zij volgden haar, in de mening, dat ze naar het graf ging, om er te wenen.
John NlCanisi 11:32  Zodra Maria kwam, waar Jesus was, en Hem zag, viel ze voor zijn voeten neer, en sprak tot Hem: Heer, zo Gij hier waart geweest, was mijn broer niet gestorven.
John NlCanisi 11:33  Toen Jesus haar zag wenen, en de Joden zag wenen, die haar vergezelden, werd Hij hevig bewogen en ontroerd.
John NlCanisi 11:34  Hij sprak: Waar hebt gij hem begraven? Ze zeiden Hem: Heer, kom het zien.
John NlCanisi 11:37  Maar sommigen hunner zeiden: Kon Hij, die de ogen van den blinde heeft geopend, niet even goed zorgen, dat deze niet stierf?
John NlCanisi 11:38  Jesus dan, opnieuw hevig bewogen, kwam bij het graf. Het was een grot, en een steen sloot de ingang af.
John NlCanisi 11:39  Jesus sprak: Neemt de steen weg. Marta, de zuster van den overledene, zeide Hem: Heer, hij riekt al; want het is reeds de vierde dag.
John NlCanisi 11:40  Jesus sprak tot haar: Heb Ik u niet gezegd: Wanneer ge gelooft, zult ge Gods heerlijkheid zien?
John NlCanisi 11:41  Men nam dus de steen weg. Toen sloeg Jesus de ogen omhoog, en sprak: Vader, Ik dank U, omdat Gij Mij hebt verhoord.
John NlCanisi 11:42  Ik wist wel, dat Gij Mij altijd verhoort; maar Ik zeg het terwille van de omstaande menigte, opdat ze mogen geloven, dat Gij Mij gezonden hebt.
John NlCanisi 11:43  Na deze woorden riep Hij met luider stem: Lázarus, kom uit.
John NlCanisi 11:44  En de dode kwam te voorschijn, de voeten en handen in windsels gewikkeld, en zijn gezicht met een zweetdoek omwonden. Jesus zei hun: Maakt hem los, en laat hem gaan.
John NlCanisi 11:45  Velen van de Joden, die naar Maria waren gekomen, en gezien hadden, wat Jesus gedaan had, geloofden daarom in Hem.
John NlCanisi 11:46  Maar sommigen van hen liepen naar de farizeën, en deelden hun mee, wat Jesus gedaan had.
John NlCanisi 11:47  Toen riepen de opperpriesters en farizeën de Hoge Raad bijeen. Ze zeiden: Wat doen we? Want die man doet veel wonderen.
John NlCanisi 11:48  Als we Hem zó laten begaan, zullen ze allemaal in Hem geloven; dan zullen de Romeinen komen, en ons land en volk verdelgen.
John NlCanisi 11:49  Maar één hunner, Káifas, die dat jaar de hogepriester was, sprak tot hen: Weet gij geen uitkomst?
John NlCanisi 11:50  Beseft gij dan niet, dat het goed voor u is, dat één mens sterft voor het heil van het volk, en niet het hele volk te gronde gaat?
John NlCanisi 11:51  Dit zei hij niet uit zichzelf. Maar als hogepriester van dat jaar profeteerde hij, dat Jesus sterven zou voor het heil van het volk;
John NlCanisi 11:52  en niet voor het volk alleen, maar ook om de verstrooide kinderen Gods bijeen te brengen.
John NlCanisi 11:54  Daarom trad Jesus niet meer in het openbaar onder de Joden op, maar trok Hij Zich terug in een streek nabij de woestijn, in een stad, Efrem genaamd; en daar bleef Hij met zijn leerlingen.
John NlCanisi 11:55  Intussen was het paasfeest der Joden genaderd, en trokken er velen van het land nog vóór het paasfeest naar Jerusalem op, om zich te reinigen.
John NlCanisi 11:56  Ze zochten naar Jesus, en zeiden in de tempel onder elkander: Wat dunkt u? Zou Hij niet op het feest komen?
John NlCanisi 11:57  Maar de opperpriesters en de farizeën hadden bevel gegeven, het aan te brengen, wanneer iemand wist, waar Hij was; dan konden ze Hem gevangen nemen.
Chapter 12
John NlCanisi 12:1  Zes dagen voor Pasen kwam Jesus te Betánië, waar Lázarus woonde, dien Jesus uit de doden had opgewekt.
John NlCanisi 12:2  Men richtte daar een maaltijd voor Hem aan; Marta bediende, en Lázarus was één van zijn disgenoten.
John NlCanisi 12:3  Toen nam Maria een pond onvervalste, kostbare nardusbalsem, zalfde de voeten van Jesus, en droogde ze met de haren af. En het huis was vol van de balsemgeur.
John NlCanisi 12:4  Toen zei Judas Iskáriot, een van zijn leerlingen, die Hem verraden zou:
John NlCanisi 12:5  Waarom die balsem niet voor driehonderd tienlingen verkocht, en ze aan de armen gegeven?
John NlCanisi 12:6  Dit zei hij niet, omdat hij bezorgd was voor de armen, maar omdat hij een dief was; daar hij de beurs droeg, stal hij weg, wat daarin kwam.
John NlCanisi 12:7  Maar Jesus sprak: Laat haar begaan; ze heeft hem moeten bewaren voor de dag mijner begrafenis.
John NlCanisi 12:9  Toen men vernam, dat Hij Zich dáár bevond, kwam een talrijke menigte Joden daarheen, niet enkel om Jesus, maar ook om Lázarus te zien, dien Hij uit de doden had opgewekt.
John NlCanisi 12:10  Maar de opperpriesters besloten ook Lázarus te doden,
John NlCanisi 12:11  omdat veel Joden om hem afvielen en in Jesus geloofden.
John NlCanisi 12:12  Toen daags daarna de grote menigte, die naar het feest was gekomen, vernam, dat Jesus op weg naar Jerusalem was,
John NlCanisi 12:13  namen ze palmtakken, trokken Hem tegemoet, en riepen: Hosanna, Gezegend, die komt in de naam des Heren, De Koning van Israël!
John NlCanisi 12:14  Jesus, die een jongen ezel gevonden had, ging er op zitten, zoals er geschreven staat:
John NlCanisi 12:15  "Vrees niet, dochter van Sion; Zie, uw Koning komt, Gezeten op een ezelsveulen."
John NlCanisi 12:16  (Niet aanstonds begrepen zijn leerlingen dit; maar toen Jesus verheerlijkt was, herinnerden ze zich, dat dit van Hem geschreven stond, en dat men dit aan Hem had vervuld.)
John NlCanisi 12:17  Want de schare, die bij Hem was, toen Hij Lázarus uit het graf had geroepen en uit de doden had opgewekt, was daarvan blijven getuigen.
John NlCanisi 12:18  En daarom juist kwam de menigte Hem tegemoet, omdat ze hadden vernomen, dat Hij dit teken verricht had.
John NlCanisi 12:19  Maar de farizeën zeiden tot elkander: Gij ziet, dat gij niets verder komt. Zie, de hele wereld loopt achter Hem aan.
John NlCanisi 12:20  Onder hen, die bij gelegenheid van dit feest ter aanbidding waren opgegaan, bevonden zich ook enige heidenen.
John NlCanisi 12:21  Ze kwamen bij Filippus, die uit Betsáida van Galilea was, en richtten tot hem het verzoek: Heer, we wensen Jesus te spreken.
John NlCanisi 12:22  Filippus ging het aan Andreas zeggen; en Andreas en Filippus zeiden het Jesus.
John NlCanisi 12:23  Jesus antwoordde hun, en sprak: Het uur is gekomen, dat de Mensenzoon verheerlijkt wordt.
John NlCanisi 12:24  Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Zo de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft ze alleen; maar zo ze sterft, brengt ze rijke vruchten voort.
John NlCanisi 12:25  Wie zijn leven liefheeft, zal het verliezen; maar wie in deze wereld zijn leven haat, zal het behouden ten eeuwigen leven.
John NlCanisi 12:26  Zo iemand mijn dienaar wil zijn, hij volge Mij na; en waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn. Zo iemand Mij dient, dan zal de Vader hem eren.
John NlCanisi 12:27  Nu is mijn ziel ontsteld, en wat zal Ik zeggen? Vader, red Mij uit deze stonde? Neen, want daarom juist ben Ik tot deze stonde gekomen!
John NlCanisi 12:28  Vader, verheerlijk uw Naam! Toen kwam er een stem uit de hemel: Ik heb hem verheerlijkt, en Ik zal hem opnieuw verheerlijken.
John NlCanisi 12:29  De menigte, die daar stond en het hoorde, meende, dat het gedonderd had. Maar anderen zeiden: Een engel heeft Hem toegesproken.
John NlCanisi 12:30  Jesus antwoordde: Niet om Mij heeft die stem geklonken, maar om u.
John NlCanisi 12:31  Nu wordt het oordeel over deze wereld voltrokken; nu zal de vorst dezer wereld worden buitengeworpen.
John NlCanisi 12:32  En wanneer Ik van de aarde omhoog ben geheven, zal Ik allen tot Mij trekken.
John NlCanisi 12:33  Dit zeide Hij, om te kennen te geven, wat voor dood Hij zou sterven.
John NlCanisi 12:34  De menigte antwoordde Hem: We hebben uit de Wet vernomen, dat de Christus in eeuwigheid blijft; en hoe zegt Gij dan, dat de Mensenzoon omhoog geheven moet worden? Wie is die Mensenzoon?
John NlCanisi 12:35  Jesus sprak tot hen: Nog een korte tijd is het licht in uw midden. Wandelt, zolang gij het licht hebt, opdat de duisternis u niet verrast; wie in de duisternis wandelt, weet niet, waar hij heengaat.
John NlCanisi 12:36  Zolang gij het licht hebt, gelooft in het licht, om kinderen des lichts te worden. Zo sprak Jesus; toen ging Hij heen, en verborg Zich voor hen.
John NlCanisi 12:37  Ofschoon Hij nu voor hun ogen zoveel tekenen had gewrocht, geloofden ze toch niet in Hem;
John NlCanisi 12:38  opdat het woord in vervulling zou gaan, dat de profeet Isaias gezegd heeft: "Heer, wie heeft onze prediking geloofd, En wien is de arm des Heren geopenbaard?"
John NlCanisi 12:39  Daarom konden ze zelfs niet geloven; want nog heeft Isaias gezegd:
John NlCanisi 12:40  "Hij heeft hun ogen verblind, En hun harten versteend; Opdat ze niet zouden zien met hun ogen, En niet verstaan met hun hart; Opdat zij zich niet zouden bekeren, En Ik hen zou genezen."
John NlCanisi 12:41  Dit zei Isaias, toen hij zijn heerlijkheid had aanschouwd, en over Hem had gesproken.
John NlCanisi 12:42  Toch geloofden zelfs velen van de oversten in Hem, maar uit vrees voor de farizeën kwamen ze er niet voor uit, om niet uit de synagoge te worden gebannen.
John NlCanisi 12:43  Want ze waren meer gehecht aan de eer van de mensen, dan aan de eer, die van God komt.
John NlCanisi 12:44  Jesus nu heeft het luide verklaard: Wie in Mij gelooft, gelooft niet in Mij, maar in Hem, die Mij heeft gezonden.
John NlCanisi 12:45  En wie Mij ziet, ziet Hem, die Mij heeft gezonden.
John NlCanisi 12:46  Ik ben als een licht in de wereld gekomen, opdat niemand, die in Mij gelooft, in duisternis blijft.
John NlCanisi 12:47  Zo iemand mijn woorden hoort, maar ze niet onderhoudt, dan ben Ik het niet, die hem oordeel; want Ik ben niet gekomen, om de wereld te oordelen, maar om de wereld te redden.
John NlCanisi 12:48  Wie Mij verwerpt en mijn woorden niet aanneemt, heeft er een, die hem oordeelt; het woord, dat Ik sprak, dat zal hem oordelen op de jongste dag.
John NlCanisi 12:49  Want niet uit Mijzelf heb Ik gesproken, maar de Vader, die Mij gezonden heeft, Hijzelf heeft Mij geboden, wat Ik moest zeggen en spreken.
John NlCanisi 12:50  En Ik weet, dat zijn gebod het eeuwige leven is. Wat Ik dus spreek, spreek Ik zó, als de Vader het Mij heeft gezegd.
Chapter 13
John NlCanisi 13:1  Het was nu daags voor het paasfeest. Jesus wist, dat zijn uur was gekomen, om uit deze wereld naar den Vader te gaan. Had Hij de zijnen liefgehad, die in de wereld waren, thans had Hij hen lief ten einde toe.
John NlCanisi 13:2  Het avondmaal was begonnen; en reeds had de duivel Judas, zoon van Simon Iskáriot, het plan ingeblazen, om Hem te verraden.
John NlCanisi 13:3  Hoewel Jesus wist, dat de Vader Hem alles in handen gesteld had, en dat Hij van God was uitgegaan en tot God zou wederkeren,
John NlCanisi 13:4  stond Hij toch van tafel op, legde zijn klederen af, nam een linnen doek, en omgordde Zich daarmee.
John NlCanisi 13:5  Dan goot Hij water in het bekken, en begon de voeten der leerlingen te wassen en af te drogen met de linnen doek, waarmee Hij omgord was.
John NlCanisi 13:6  Zo kwam Hij ook bij Simon Petrus. Maar deze zeide tot Hem: Gij Heer; wast Gij mij de voeten?
John NlCanisi 13:7  Jesus antwoordde hem: Wat Ik doe, begrijpt ge nu nog niet; maar later zult ge het inzien.
John NlCanisi 13:8  Petrus zeide Hem: Nooit in der eeuwigheid zult Gij me de voeten wassen. Jesus antwoordde hem: Zo Ik u niet was, hebt ge geen gemeenschap met Mij.
John NlCanisi 13:9  Simon Petrus zei Hem: Heer, dan niet mijn voeten alleen, maar ook mijn handen en mijn hoofd.
John NlCanisi 13:10  Jesus sprak tot hem: Wie een bad heeft genomen, behoeft zich niet te wassen, maar hij is rein geheel en al. Ook gij zijt rein, maar niet allen.
John NlCanisi 13:11  Want Hij wist, wie Hem verraden zou; daarom sprak Hij: Niet allen zijt gij rein.
John NlCanisi 13:12  Toen Hij dan hun voeten had gewassen, en zijn klederen had aangetrokken, nam Hij weer aan tafel plaats, en sprak tot hen: Begrijpt gij, wat Ik aan u heb verricht?
John NlCanisi 13:13  Gij noemt Mij Meester en Heer, en gij zegt het terecht; want dat ben Ik.
John NlCanisi 13:14  Wanneer dus Ik, de Heer en Meester, u de voeten was, dan moet ook gij elkander de voeten wassen.
John NlCanisi 13:15  Want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook gij zoudt doen, zoals Ik ú heb gedaan.
John NlCanisi 13:16  Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Een dienaar is niet meer dan zijn heer; een gezant niet meer dan hij, die hem zond.
John NlCanisi 13:17  En wanneer gij dit alles begrijpt, dan zijt gij zalig, zo gij er ook naar handelt.
John NlCanisi 13:18  Ik zeg dit niet van u allen; Ik weet, wie Ik heb uitverkoren. Neen, de Schrift moet worden vervuld. "Die mijn brood eet, heft de hiel tegen mij op."
John NlCanisi 13:19  Reeds nu zeg Ik het u, eer het geschiedt; opdat, wanneer het gebeurd is, gij geloven moogt, dat Ik het ben.
John NlCanisi 13:20  Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie hem ontvangt, dien Ik zal zenden, ontvangt Mijzelf; en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem, die Mij heeft gezonden.
John NlCanisi 13:21  Na deze woorden werd Jesus diep ontroerd. En Hij getuigde en sprak: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Eén van u zal Mij verraden.
John NlCanisi 13:22  De leerlingen zagen elkander aan, onzeker, wien Hij bedoelde.
John NlCanisi 13:23  Eén zijner leerlingen, dien Jesus beminde, was aan Jesus boezem gelegen.
John NlCanisi 13:24  Simon Petrus gaf een wenk, en beduidde hem: Zeg, wie is het, dien Hij bedoelt?
John NlCanisi 13:25  Nu vlijde hij zich aan Jesus’ borst, en sprak tot Hem: Heer, wie is het?
John NlCanisi 13:26  Jesus antwoordde: Hij is het, voor wien Ik het stuk brood zal indopen, en wien Ik het toereik. Toen nam Hij een stuk brood, doopte het in, en gaf het aan Judas, den zoon van Simon Iskáriot.
John NlCanisi 13:27  En met het stuk brood voer de satan in hem. Jesus zei hem: Wat ge doet, doe dat spoedig.
John NlCanisi 13:28  Maar niemand aan tafel begreep, met welke bedoeling Hij hem dit zeide.
John NlCanisi 13:29  Want omdat Judas de beurs had, meenden sommigen, dat Jesus hem zeide: Koop wat we nodig hebben voor de feestdag; of dat hij iets aan de armen moest geven.
John NlCanisi 13:30  Terstond nadat hij het stuk brood had gegeten, ging hij heen. Het was nacht.
John NlCanisi 13:31  Toen hij was heengegaan, sprak Jesus: Nu is de Mensenzoon verheerlijkt, en God is verheerlijkt in Hem.
John NlCanisi 13:32  En wanneer God in Hem is verheerlijkt, dan zal God ook Hem bij Zichzelf verheerlijken, en dan zal Hij Hem spoedig verheerlijken.
John NlCanisi 13:33  Kindertjes, nog slechts een korte tijd ben Ik bij u. Gij zult Mij zoeken, en zoals Ik tot de Joden gezegd heb, zo zeg Ik het thans ook tot u: Waarheen Ik ga, kunt gij niet komen.
John NlCanisi 13:34  Een nieuw gebod geef Ik u: Bemint elkander; zoals Ik u heb liefgehad, moet gij ook elkander beminnen.
John NlCanisi 13:35  Hieraan zullen allen erkennen, dat gij mijn leerlingen zijt, wanneer gij elkander liefhebt.
John NlCanisi 13:36  Simon Petrus sprak tot Hem: Heer, waar gaat Gij heen? Jesus antwoordde: Waar Ik heenga, kunt ge Mij thans nog niet volgen; maar later zult ge Mij volgen.
John NlCanisi 13:37  Petrus zeide Hem: Heer, waarom kan ik U thans nog niet volgen? Mijn leven zal ik voor U geven.
John NlCanisi 13:38  Jesus antwoordde hem: Uw leven zult ge voor Mij geven? Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: De haan zal niet kraaien, vóórdat ge Mij driemaal verloochend hebt.
Chapter 14
John NlCanisi 14:1  Uw hart worde niet ontsteld. Gij gelooft in God; gelooft ook in Mij.
John NlCanisi 14:2  In het huis van mijn Vader zijn vele woningen. Wanneer dit zo niet was, dan zou Ik het u hebben gezegd; want Ik ga er juist heen, om u een plaats te bereiden.
John NlCanisi 14:3  En wanneer Ik zal zijn heengegaan en u een plaats zal hebben bereid, dan kom Ik terug, en zal u tot Mij nemen; opdat ook gij moogt zijn, waar Ikzelf ben.
John NlCanisi 14:4  Gij kent de weg naar de plaats, waar Ik heenga. —
John NlCanisi 14:5  Tomas zei Hem: Heer, we weten niet eens, waar Gij heengaat; hoe zouden we dan de weg kennen?
John NlCanisi 14:6  Jesus sprak tot hem: Ik ben de weg, de waarheid en het leven; niemand komt tot den Vader, dan door Mij.
John NlCanisi 14:7  Daar gij nu Mij hebt gekend, zult gij ook den Vader kennen; van dit ogenblik af kent gij Hem, en hebt gij Hem gezien. —
John NlCanisi 14:8  Filippus zei Hem: Heer, laat ons den Vader zien; dan zijn we tevreden.
John NlCanisi 14:9  Jesus sprak tot hem: Zo lange tijd ben Ik bij u, en kent ge Mij nog niet, Filippus? Wie Mij heeft gezien, heeft den Vader gezien; hoe zegt ge dan: Laat ons den Vader zien?
John NlCanisi 14:10  Gelooft gij dan niet, dat Ik in den Vader ben, en de Vader in Mij? De woorden, die Ik u toespreek, zeg Ik niet uit Mijzelf; het is de Vader, die in Mij blijft, die zelf de werken verricht.
John NlCanisi 14:11  Gelooft het van Mij: Ik ben in den Vader, en de Vader is in Mij.
John NlCanisi 14:12  Zo niet; gelooft het dan op grond van de werken. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie in Mij gelooft, ook hij zal de werken doen, die Ik zelf verricht; en zelfs grotere zal hij doen. Want Ik ga naar den Vader;
John NlCanisi 14:13  en alles zal Ik doen, wat gij Hem zult vragen in mijn naam, opdat de Vader verheerlijkt wordt in den Zoon.
John NlCanisi 14:14  Wanneer gij ook Mij in mijn naam iets zult vragen, dan zal Ik het doen. —
John NlCanisi 14:15  Zo gij Mij liefhebt, onderhoudt dan mijn geboden.
John NlCanisi 14:16  Dan zal Ik den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Helper geven, om bij u te blijven voor eeuwig.
John NlCanisi 14:17  Het is de Geest der waarheid, dien de wereld niet kan ontvangen, omdat ze Hem ziet noch kent; gij echter kent Hem; want Hij blijft bij u, en is in u. —
John NlCanisi 14:18  Ik zal u niet als wezen achterlaten; Ik kom tot u terug.
John NlCanisi 14:19  Nog korte tijd en de wereld aanschouwt Mij niet meer; gij echter aanschouwt Mij. Want Ik leef, en ook gij zult leven.
John NlCanisi 14:20  Op die dag zult gij erkennen, dat Ik in mijn Vader ben, en gij in Mij, en Ik in u. —
John NlCanisi 14:21  Wie mijn geboden heeft en ze onderhoudt, hij is het, die Mij liefheeft; maar wie Mij liefheeft, zal door mijn Vader worden bemind, en ook Ikzelf zal hem beminnen en Mij aan hem openbaren.
John NlCanisi 14:22  Judas, maar niet de Iskáriot, sprak tot Hem: Heer, hoe komt het, dat Gij U wel aan ons wilt openbaren, maar niet aan de wereld?
John NlCanisi 14:23  Jesus antwoordde hem: Zo iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord onderhouden; dan zal mijn Vader ook hem beminnen, en Wij zullen tot hem komen, en ons verblijf bij hem nemen.
John NlCanisi 14:24  Wie Mij niet liefheeft, onderhoudt mijn woorden niet; welnu het woord, dat gij hoort, is niet het mijne, maar dat van den Vader, die Mij heeft gezonden.
John NlCanisi 14:25  Dit alles heb Ik u gezegd, terwijl Ik nog bij u was.
John NlCanisi 14:26  Maar de Helper, de Heilige Geest, dien de Vader zal zenden in mijn naam, Hij zal u alles leren en alles u in herinnering brengen, wat Ik u heb gezegd.
John NlCanisi 14:27  Vrede laat Ik u na, mijn vrede geef Ik u; niet zoals de wereld die geeft, geef Ik hem u. Uw hart zij ontsteld, noch bevreesd. —
John NlCanisi 14:28  Gij hebt gehoord, dat Ik u zeide: Ik ga heen, maar Ik kom tot u terug. Zo gij Mij liefhadt, zoudt gij u verheugen, dat Ik naar den Vader ga; want de Vader is groter dan Ik. —
John NlCanisi 14:29  En nu, eer het geschied is, heb Ik het u gezegd; opdat gij moogt geloven, wanneer het geschiedt.
John NlCanisi 14:30  Ik zal niet veel meer met u spreken; want de vorst van de wereld is op komst. Zeker, hij vermag niets tegen Mij;
John NlCanisi 14:31  maar de wereld moet weten, dat Ik den Vader bemin, en dat Ik volbreng, wat de Vader Mij bevolen heeft. Staat op; laten we heengaan.
Chapter 15
John NlCanisi 15:1  Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de wijngaardenier.
John NlCanisi 15:2  Elke rank aan Mij, die geen vrucht draagt, snijdt Hij af; en elke rank die wèl vrucht draagt, zuivert Hij, opdat ze nog meer vrucht mag dragen.
John NlCanisi 15:3  Reeds zijt gij rein door het woord, dat Ik tot u gesproken heb.
John NlCanisi 15:4  Blijft in Mij, en Ik blijf in u. Zoals de rank uit zichzelf geen vrucht kan dragen, maar alleen wanneer ze aan de wijnstok blijft, zo kunt ook gij het niet, wanneer gij niet blijft in Mij.
John NlCanisi 15:5  Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, en Ik in hem, hij draagt rijke vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen.
John NlCanisi 15:6  Zo iemand in Mij niet blijft, dan wordt hij weggeworpen als de rank, en verdort; men raapt ze bijeen, werpt ze in het vuur, en verbrandt ze.
John NlCanisi 15:7  Maar zo gij in Mij blijft, en mijn woorden in u blijven, vraagt dan al wat gij wilt, en gij zult het verkrijgen.
John NlCanisi 15:8  Dit is het, wat mijn Vader verheerlijkt: dat gij veel vruchten draagt, en mijn leerlingen wordt.
John NlCanisi 15:9  Zoals de Vader Mij heeft bemind, zo ook heb Ik u bemind; blijft in mijn liefde.
John NlCanisi 15:10  Wanneer gij mijn geboden onderhoudt, zult gij in mijn liefde blijven; zoals ook Ik de geboden van mijn Vader heb onderhouden, en in zijn liefde blijf.
John NlCanisi 15:11  Dit alles heb Ik tot u gezegd, opdat mijn vreugde uw deel mag worden, en uw vreugde volkomen mag zijn. —
John NlCanisi 15:12  Dit is mijn gebod: Hebt elkander lief, zoals Ik u heb bemind.
John NlCanisi 15:13  Niemand heeft groter liefde dan hij, die zijn leven geeft voor zijn vrienden.
John NlCanisi 15:14  Gij zijt mijn vrienden, zo gij doet, wat Ik u gebied.
John NlCanisi 15:15  Ik noem u geen dienstknechten meer, want de knecht weet niet wat zijn heer doet; maar u heb Ik vrienden genoemd, omdat Ik u alles bekend heb gemaakt, wat Ik van mijn Vader gehoord heb.
John NlCanisi 15:16  Niet gij hebt Mij uitverkoren, maar Ik heb ú uitverkoren; en Ik heb u aangesteld, om vrucht te gaan dragen, en wèl blijvende vrucht; en de Vader geve u alles, wat gij Hem in mijn naam zult vragen.
John NlCanisi 15:18  Wanneer de wereld u haat, weet, dat ze Mij het eerst heeft gehaat.
John NlCanisi 15:19  Zo gij van de wereld waart, zou de wereld beminnen wat haar toebehoort; maar omdat gij niet van de wereld zijt, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld.
John NlCanisi 15:20  Denkt aan het woord, dat Ik u heb gezegd: Een dienaar is niet meer dan zijn heer. Heeft men Mij vervolgd, dan zal men ook u vervolgen; heeft men mijn woord geacht, dan zal men ook het uwe achten.
John NlCanisi 15:21  Maar dit alles zal men u aandoen om mijn naam, omdat men Hèm niet kent, die Mij heeft gezonden.
John NlCanisi 15:22  Wanneer Ik niet gekomen was en niet tot hen had gesproken, dan zouden ze geen zonde hebben; maar nu hebben ze geen verontschuldiging voor hun zonde;
John NlCanisi 15:24  Had Ik onder hen niet de werken gedaan, die niemand anders gedaan heeft, dan zouden ze geen zonde hebben; maar nu hebben zij ze gezien, en toch èn Mij èn mijn Vader gehaat.
John NlCanisi 15:25  Maar het woord moest worden vervuld, dat in hun Wet staat geschreven: "Zij hebben Mij gehaat zonder reden".
John NlCanisi 15:26  Maar wanneer de Helper komt, dien Ik u van den Vader zal zenden, de Geest der waarheid, die uitgaat van den Vader, dan zal Hij van Mij getuigen.
John NlCanisi 15:27  Maar ook gij moet getuigen, omdat gij van de aanvang af bij Mij zijt geweest.
Chapter 16
John NlCanisi 16:1  Ik heb u dit alles gezegd, opdat het u niet aan het wankelen zou brengen.
John NlCanisi 16:2  Men zal u uit de synagogen bannen; ja het uur komt, dat allen die u het leven benemen, zullen menen, een godsdienstige daad te verrichten.
John NlCanisi 16:3  En ze zullen dit doen, omdat ze noch den Vader kennen noch Mij.
John NlCanisi 16:4  Maar Ik heb u dit gezegd, opdat als het uur is gekomen, gij u herinneren zult, dat Ik het u heb gezegd. Niet van de aanvang af heb Ik het u gezegd, omdat Ik toen nog bij u was.
John NlCanisi 16:5  Nu ga Ik tot Hem, die Mij gezonden heeft; en toch stelt niemand van u Mij de vraag: Waar gaat Gij heen?
John NlCanisi 16:6  Maar omdat Ik dit tot u heb gezegd, is uw hart van droefheid vervuld.
John NlCanisi 16:7  Toch zeg Ik u de waarheid: het is goed voor u, dat Ik heenga. Want zo Ik niet heenga, zal de Helper niet tot u komen; maar zo Ik heenga, zal Ik Hem tot u zenden.
John NlCanisi 16:8  En wanneer Hij komt, zal Hij de wereld tot inzicht brengen van zonde, gerechtigheid, en vonnis:
John NlCanisi 16:10  van gerechtigheid, omdat Ik naar den Vader ga, en gij Mij niet meer zult zien;
John NlCanisi 16:11  van vonnis, omdat de vorst dezer wereld geoordeeld is. —
John NlCanisi 16:12  Nog veel meer heb Ik u te zeggen, doch gij kunt het thans nog niet dragen.
John NlCanisi 16:13  Maar wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, dan zal Hij u tot de volle waarheid geleiden; want Hij zal niet spreken uit Zichzelf, maar spreken al wat Hij hoort, en u de toekomstige dingen verkondigen.
John NlCanisi 16:14  Hij zal Mij verheerlijken; want van het mijne zal Hij ontvangen, en het verkondigen aan u.
John NlCanisi 16:15  Alles wat de Vader heeft, is het mijne; daarom zei Ik, dat Hij van het mijne ontvangt, en het u zal verkondigen.
John NlCanisi 16:16  Een weinig tijds en gij ziet Mij niet meer; en weer een weinig tijds, dan zult gij Mij terug zien.
John NlCanisi 16:17  Sommigen zijner leerlingen zeiden tot elkander: Wat betekent toch, wat Hij ons zegt: Een weinig tijds en gij ziet Mij niet meer, en weer een weinig tijds, dan zult gij Mij terugzien; en: Ik ga heen naar den Vader?
John NlCanisi 16:18  Ze zeiden dus: Wat bedoelt Hij toch met: een weinig tijds? We weten niet, waarover Hij spreekt. —
John NlCanisi 16:19  Jesus begreep, dat ze Hem wilden ondervragen; en Hij sprak tot hen: Vraagt gij u onder elkander af, wat Ik zeide: Een weinig tijds en gij ziet Mij niet meer, en weer een weinig tijds, dan zult gij Mij terugzien?
John NlCanisi 16:20  Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Gij zult wenen en jammeren, maar de wereld zal zich verheugen; gij zult overstelpt zijn van droefheid, maar uw droefheid zal in vreugde verkeren.
John NlCanisi 16:21  De vrouw in barensnood heeft smart, omdat haar uur is gekomen; maar wanneer ze het kind heeft gebaard, dan denkt ze niet meer aan haar weeën, van blijdschap dat er een mens is geboren.
John NlCanisi 16:22  Ook gij zijt nu wel bedroefd, maar Ik zal u weerzien; en dan zal uw hart zich verblijden, en niemand zal u deze vreugde ontnemen
John NlCanisi 16:23  En op die dag zult gij Mij ook over niets ondervragen. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wat gij den Vader moogt vragen, Hij zal het u geven in mijn naam.
John NlCanisi 16:24  Tot nu toe hebt gij niets in mijn naam gevraagd; vraagt en gij zult verkrijgen, en dan zal uw vreugde volkomen zijn.
John NlCanisi 16:25  Ik heb u in gelijkenissen over deze dingen gesproken; het uur komt, waarop Ik niet meer in gelijkenissen tot u zal spreken, maar onbewimpeld u den Vader verkondigen zal.
John NlCanisi 16:26  Op die dag zult gij bidden in mijn naam; en Ik zeg u niet, dat Ik den Vader voor u zal vragen.
John NlCanisi 16:27  Want de Vader zelf heeft u lief, omdat gij Mij hebt liefgehad, en omdat gij geloofd hebt, dat Ik van God ben uitgegaan.
John NlCanisi 16:28  Ik ben van den Vader uitgegaan en in de wereld gekomen; weer verlaat Ik de wereld, en ga naar den Vader.
John NlCanisi 16:29  Zijn leerlingen zeiden tot Hem: Zie, nu spreekt Gij onbewimpeld, en zegt geen gelijkenis meer.
John NlCanisi 16:30  Nu zien we, dat Gij alles weet, en dat het niet nodig is, dat iemand u ondervraagt; daarom geloven we, dat Gij van God zijt uitgegaan.
John NlCanisi 16:32  Zie, het uur komt, en het is reeds gekomen, dat gij verstrooid wordt, ieder zijns weegs, en Mij alleen laat staan. Maar Ik ben niet alleen, want met Mij is de Vader. —
John NlCanisi 16:33  Dit alles heb Ik u gezegd, opdat gij vrede moogt hebben in Mij. In de wereld hebt gij verdrukking te lijden; maar schept moed: Ik heb de wereld overwonnen.
Chapter 17
John NlCanisi 17:1  Zo sprak Jesus. Toen sloeg Hij zijn ogen ten hemel en zeide: Vader, het uur is gekomen; verheerlijk uw Zoon, opdat uw Zoon U verheerlijke.
John NlCanisi 17:2  Want Gij hebt Hem macht gegeven over alle vlees, om het eeuwige leven te schenken aan allen, die Gij Hem gegeven hebt.
John NlCanisi 17:3  Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enig waarachtigen God, en Hem dien Gij gezonden hebt, Jesus Christus.
John NlCanisi 17:4  Ik heb U verheerlijkt op aarde door het werk te volbrengen, dat Gij Mij hebt opgedragen.
John NlCanisi 17:5  En nu Vader, verheerlijk Mij bij Uzelf met de heerlijkheid, die Ik bij U bezat, eer de wereld bestond.
John NlCanisi 17:6  Ik heb uw naam bekend gemaakt aan de mensen, die Gij Mij gegeven hebt uit de wereld. Ze waren de uwen; maar Gij hebt ze Mij gegeven, en ze hebben uw woord onderhouden.
John NlCanisi 17:7  Nu weten ze, dat alwat Gij Mij hebt gegeven, van U afkomstig is.
John NlCanisi 17:8  Want Ik heb hun de woorden gebracht, die Gij Mij hebt gegeven; zij namen ze aan, erkenden naar waarheid, dat Ik van U ben uitgegaan, en geloofden, dat Gij Mij gezonden hebt.
John NlCanisi 17:9  Ik bid voor hen; Ik bid niet voor de wereld, maar voor hen, die Gij Mij hebt gegeven, omdat ze de uwen zijn.
John NlCanisi 17:10  Al het mijne is het uwe, en het uwe het mijne; Ik ben verheerlijkt in hen.
John NlCanisi 17:11  Voortaan ben Ik niet meer in de wereld; maar zij blijven in de wereld, terwijl Ik tot U kom. Heilige Vader, bewaar hen in uw naam, die Gij Mij hebt gegeven; opdat ze één mogen zijn, zoals Wij.
John NlCanisi 17:12  Zolang Ik bij hen was, bewaarde Ik ze in uw naam, die Gij Mij hebt gegeven; Ik heb gewaakt over hen, en niemand van hen ging verloren dan de zoon van verderf; opdat de Schrift zou worden vervuld.
John NlCanisi 17:13  Maar nu kom Ik tot U. Terwijl Ik nog in de wereld ben, zeg Ik dit alles, opdat ze mijn vreugde ten volle in zich zouden bezitten.
John NlCanisi 17:14  Ik heb hun uw woord gegeven; en de wereld is hen gaan haten, omdat ze niet van de wereld zijn, zoals ook Ik niet van de wereld ben.
John NlCanisi 17:15  Ik vraag niet, dat Gij ze uit de wereld wegneemt, maar dat Gij ze bewaart voor het kwaad.
John NlCanisi 17:16  Van de wereld zijn ze niet, zoals Ik niet van de wereld ben.
John NlCanisi 17:18  Zoals Gij Mij in de wereld hebt gezonden, zo heb Ik ook hen in de wereld gezonden.
John NlCanisi 17:19  En Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij in waarheid geheiligd mogen zijn.
John NlCanisi 17:20  Ik bid niet voor hen alleen, maar ook voor allen, die door hun woord in Mij geloven.
John NlCanisi 17:21  Mogen ze allen één zijn, gelijk Gij, Vader, het zijt in Mij, en Ik in U; mogen ze ook één zijn in Ons, opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt.
John NlCanisi 17:22  En de glorie, die Gij Mij hebt gegeven, heb ook Ik aan hen gegeven, opdat ze één zouden zijn, gelijk Wij één zijn:
John NlCanisi 17:23  Ik in hen, en Gij in Mij. Mogen ze volmaakte eenheid bezitten, opdat de wereld erkenne, dat Gij Mij hebt gezonden, en dat Gij hen hebt bemind, gelijk Gij Mij hebt liefgehad.
John NlCanisi 17:24  Vader, Ik wil, dat zij, die Gij Mij hebt gegeven, met Mij mogen zijn, waar Ikzelf ben; dat ze mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij hebt gegeven, omdat Gij Mij hebt liefgehad vóór de grondlegging der wereld.
John NlCanisi 17:25  Gerechte Vader, wel heeft de wereld U niet gekend, maar Ik heb U gekend; en zij hebben erkend, dat Gij Mij hebt gezonden.
John NlCanisi 17:26  Ik heb aan hen uw naam bekend gemaakt, en zal dit blijven doen, opdat de liefde, waarmee Gij Mij hebt bemind, in hen moge zijn, en Ik in hen.
Chapter 18
John NlCanisi 18:1  Na deze rede ging Jesus met zijn leerlingen naar buiten, de Kedronbeek over; daar was een hof, die Hij met zijn leerlingen binnenging.
John NlCanisi 18:2  Ook Judas, zijn verrader, kende de plaats, omdat Jesus daar dikwijls met zijn leerlingen was samengekomen.
John NlCanisi 18:3  Judas nam dus de krijgsbende en de trawanten der opperpriesters en farizeën met zich mee, en trok er heen met lantaarnen, fakkels en wapens.
John NlCanisi 18:4  Jesus, bewust van al wat Hem overkomen zou, trad naar voren, en sprak tot hen: Wien zoekt gij?
John NlCanisi 18:5  Men antwoordde Hem: Jesus van Názaret. Jesus zeide hun: Ik ben het. Ook Judas, die Hem verried, stond bij hen.
John NlCanisi 18:6  Maar toen Hij hun zeide: "Ik ben het"‘, deinsden ze terug, en vielen ter aarde.
John NlCanisi 18:7  Hij vroeg hun opnieuw: Wien zoekt gij? Ze zeiden: Jesus van Názaret.
John NlCanisi 18:8  Jesus antwoordde: Ik heb u gezegd, dat Ik het ben. Zo gij Mij zoekt, laat hèn dan gaan.
John NlCanisi 18:9  Want het woord moest worden vervuld, dat Hij gesproken had: Van hen, die Gij Mij hebt gegeven, heb Ik niemand verloren doen gaan.
John NlCanisi 18:10  Toen trok Simon Petrus het zwaard, dat hij droeg, trof den knecht van den hogepriester, en sloeg hem het rechteroor af. De knecht heette Malchus.
John NlCanisi 18:11  Maar Jesus sprak tot Petrus: Steek het zwaard in de schede; of zou Ik de beker niet drinken, die de Vader Mij heeft gegeven?
John NlCanisi 18:12  Nu namen de krijgsbenden met den hoofdman en de trawanten der Joden Jesus gevangen, en boeiden Hem.
John NlCanisi 18:13  Het eerst voerden ze Hem naar Annas; want hij was de schoonvader van Káifas, die dat jaar hogepriester was.
John NlCanisi 18:14  Het was die Káifas, die aan de Joden de raad had gegeven: Het is goed, dat één mens sterft voor het volk.
John NlCanisi 18:15  Simon Petrus en een andere leerling waren Jesus gevolgd. Deze leerling nu was met den hogepriester bekend; hij ging met Jesus de voorhof van den hogepriester binnen,
John NlCanisi 18:16  terwijl Petrus buiten aan de deur bleef staan. Nu kwam echter de andere leerling, die met den hogepriester bekend was, naar buiten, sprak met de deurwachteres, en bracht Petrus naar binnen.
John NlCanisi 18:17  Maar het dienstmeisje, de deurwachteres, zei tot Petrus: Zijt gij ook niet een der leerlingen van dien man? Hij zei: Neen.
John NlCanisi 18:18  Daar het koud was, hadden de knechten en trawanten een kolenvuur aangelegd, en stonden zich te warmen. Ook Petrus stond zich bij hen te warmen.
John NlCanisi 18:19  De hogepriester ondervroeg Jesus nu over zijn leerlingen en over zijn leer.
John NlCanisi 18:20  Jesus antwoordde hem: Ik heb openlijk tot de wereld gesproken; Ik heb altijd in de synagoge en in de tempel geleerd, waar alle Joden samenkomen, en nooit heb Ik iets in het geheim gezegd.
John NlCanisi 18:21  Wat ondervraagt ge Mij? Ondervraag hen, die gehoord hebben, wat Ik tot hen heb gesproken. Zie, zij weten, wat Ik gezegd heb.
John NlCanisi 18:22  Bij deze woorden gaf een der trawanten, die bij Jesus had post gevat, Hem een kaakslag, en zeide: Antwoordt Gij den hogepriester zó?
John NlCanisi 18:23  Jesus antwoordde hem: Als Ik verkeerd heb gesproken, bewijs dan, dat het verkeerd was; maar heb Ik goed gesproken, waarom slaat ge Mij dan?
John NlCanisi 18:24  Toen zond Annas Hem geboeid naar den hogepriester Káifas.
John NlCanisi 18:25  Intussen stond Simon Petrus zich te warmen. En men zeide hem: Zijt ook gij niet een van zijn leerlingen? Hij ontkende het, en sprak: Neen.
John NlCanisi 18:26  Een der knechten van den hogepriester, een bloedverwant van hem, dien Petrus het oor had afgeslagen, sprak tot hem: Heb ik u in de hof niet bij Hem gezien?
John NlCanisi 18:27  Opnieuw ontkende Petrus, en aanstonds kraaide een haan.
John NlCanisi 18:28  Nu leidden ze Jesus van Káifas naar het rechthuis; het was nog vroeg in de morgen. Maar zelf traden ze het rechthuis niet binnen, om zich niet te verontreinigen, en het Pascha te kunnen eten.
John NlCanisi 18:29  Daarom kwam Pilatus naar buiten, en sprak tot hen: Welke aanklacht brengt gij in tegen dezen man?
John NlCanisi 18:30  Ze antwoordden hem: Zo Hij geen boosdoener was, zouden we Hem niet aan u hebben overgeleverd.
John NlCanisi 18:31  Pilatus sprak tot hen: Neemt gij Hem zelf, en vonnist Hem volgens uw Wet. De Joden zeiden hem: Wij hebben het recht niet, om iemand te doden.
John NlCanisi 18:32  Zo zou het woord worden vervuld, dat Jesus gesproken had, toen Hij te kennen gaf, wat voor dood Hij zou sterven.
John NlCanisi 18:33  Nu ging Pilatus weer het rechthuis binnen, riep Jesus, en sprak tot Hem: Zijt Gij de koning der Joden?
John NlCanisi 18:34  Jesus antwoordde: Zegt ge dit uit uzelf, of hebben anderen u dit van Mij gezegd?
John NlCanisi 18:35  Pilatus antwoordde: Ben ik soms een Jood? Uw volk en de opperpriesters hebben U aan mij overgeleverd. Wat hebt Gij gedaan?
John NlCanisi 18:36  Jesus antwoordde: Mijn koninkrijk is niet van deze wereld. Indien mijn koninkrijk van deze wereld was, dan zouden mijn dienaars zich te weer hebben gesteld, opdat Ik niet aan de Joden werd overgeleverd; maar mijn koninkrijk is niet van hier.
John NlCanisi 18:37  Pilatus zei Hem: Gij zijt dan toch koning? Jesus antwoordde: Gij zegt het; Ik ben koning. Ik ben geboren en in de wereld gekomen, juist om te getuigen voor de waarheid. Alwie uit de waarheid is, luistert naar mijn stem.
John NlCanisi 18:38  Pilatus zei Hem: Wat is waarheid? Na deze woorden ging hij naar de Joden terug, en sprak tot hen: Ik vind volstrekt geen schuld in Hem.
John NlCanisi 18:39  Maar gij hebt een gewoonterecht, dat ik u iemand vrijlaat bij gelegenheid van het paasfeest. Wilt gij dus, dat ik u den koning der Joden vrijlaat?
John NlCanisi 18:40  Toen begonnen ze opnieuw te schreeuwen, en riepen: Niet Hem, maar Barabbas. Barabbas nu was een rover.
Chapter 19
John NlCanisi 19:2  En de soldaten vlochten een kroon van doornen, en zetten ze Hem op het hoofd; ze wierpen Hem een purperen mantel om,
John NlCanisi 19:3  traden op Hem toe, en zeiden: Wees gegroet, koning der Joden. En ze sloegen Hem in het gelaat.
John NlCanisi 19:4  Nu kwam Pilatus weer naar buiten, en sprak tot hen: Zie, ik breng Hem u naar buiten, om u te doen weten, dat ik volstrekt geen schuld in Hem vind.
John NlCanisi 19:5  Jesus kwam dus naar buiten, met de doornenkroon en de purperen mantel. En hij sprak tot hen: Ziet den mens.
John NlCanisi 19:6  Maar toen de opperpriesters en trawanten Hem zagen, schreeuwden ze het uit: Aan het kruis, aan het kruis met Hem! Pilatus zei hun: Neemt Hem zelf, en kruisigt Hem; want ik vind geen schuld in Hem.
John NlCanisi 19:7  De Joden antwoordden hem: We hebben een Wet, en volgens de Wet moet Hij sterven; want Hij heeft Zich uitgegeven voor Zoon van God.
John NlCanisi 19:8  Toen Pilatus dit hoorde, werd hij nog meer bevreesd.
John NlCanisi 19:9  Hij ging opnieuw het rechthuis binnen, en sprak tot Jesus: Van waar zijt Gij? Maar Jesus gaf hem geen antwoord.
John NlCanisi 19:10  Pilatus zeide Hem dus: Staat Gij mij niet te woord? Weet Gij niet, dat ik de macht heb, om U vrij te laten, en de macht, om U te kruisigen?
John NlCanisi 19:11  Jesus antwoordde: Ge zoudt niet de minste macht over Mij hebben, zo ze u niet van hogerhand was gegeven; die Mij aan u heeft overgeleverd, draagt daarom groter schuld.
John NlCanisi 19:12  Om die reden trachtte Pilatus Hem in vrijheid te stellen. Maar de Joden schreeuwden het uit: Als ge Hem vrijlaat, zijt ge niet keizersgezind. Wie zich voor koning uitgeeft, staat tegen den keizer op.
John NlCanisi 19:13  Toen Pilatus dit hoorde, leidde hij Jesus naar buiten, en zette zich op de rechterstoel neer, op de plaats die Litostrótos heet, Gábbata in het hebreeuws.
John NlCanisi 19:14  Het was nu daags voor het paasfeest, ongeveer het zesde uur. En hij sprak tot de Joden: Ziet uw koning.
John NlCanisi 19:15  Maar ze schreeuwden: Weg, weg met Hem! Kruisig Hem! Pilatus zei hun: Zal ik uw Koning kruisigen? De opperpriesters antwoordden: We hebben geen koning dan Caesar.
John NlCanisi 19:16  Toen gaf hij Hem aan hen over, om gekruisigd te worden. Men voerde Jesus dus weg;
John NlCanisi 19:17  Zelf droeg Hij het kruis. Zo trok Hij naar buiten naar de zogenaamde Schedelplaats, die in het hebreeuws Gólgota wordt genoemd.
John NlCanisi 19:18  Daar kruisigde men Hem; en met Hem nog twee anderen, aan elke zijde één, en Jesus in het midden.
John NlCanisi 19:19  Pilatus had ook een opschrift doen schrijven, en het aan het kruis laten hechten. Er stond op geschreven: Jesus van Názaret, de Koning der Joden.
John NlCanisi 19:20  Vele Joden lazen dit opschrift; want de plaats waar Jesus gekruisigd werd, lag dicht bij de stad, en het was geschreven in het hebreeuws, grieks en latijn.
John NlCanisi 19:21  De opperpriesters der Joden zeiden dus tot Pilatus: Schrijf niet: De koning der Joden; maar: Hij heeft gezegd: Ik ben de koning der Joden.
John NlCanisi 19:22  Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven heb, blijft geschreven.
John NlCanisi 19:23  Toen de soldaten Jesus dus hadden gekruisigd, namen ze zijn klederen in bezit, en verdeelden ze in vieren; één deel voor elken soldaat, behalve nog het onderkleed. Dat onderkleed was zonder naad, uit één stuk geweven van boven tot onder.
John NlCanisi 19:24  Ze zeiden dus tot elkander: Laten we het niet in stukken scheuren, maar er om loten, wie het krijgt. Zo zou de Schrift worden vervuld: "Ze hebben mijn klederen onder elkander verdeeld, En over mijn gewaad het lot geworpen." En zo deden het dus de soldaten.
John NlCanisi 19:25  Bij het kruis van Jesus stonden zijn moeder, de zuster zijner moeder, Maria van Klopas en Maria Magdalena.
John NlCanisi 19:26  Jesus zag zijn moeder staan, en naast haar den leerling, dien Hij beminde. En Hij sprak tot zijn moeder: Vrouw, ziedaar uw zoon.
John NlCanisi 19:27  Daarna sprak Hij tot den leerling: Ziedaar uw moeder. En van dat ogenblik af nam de leerling haar bij zich op.
John NlCanisi 19:28  Toen wist Jesus, dat thans alles was volbracht; Hij sprak, opdat de Schrift zou worden vervuld: Ik heb dorst.
John NlCanisi 19:29  Er stond daar een kruik met azijn; men stak dan een spons vol azijn op een hysopstengel, en bracht ze Hem aan de mond.
John NlCanisi 19:30  Toen Jesus de azijn had genuttigd, zeide Hij: Het is volbracht. Hij boog het hoofd, en gaf de geest.
John NlCanisi 19:31  Daar het daags voor het paasfeest was, en er op de sabbat geen lijken aan het kruis mochten blijven, (het was nog wel een grote sabbat,) verzochten de Joden aan Pilatus, dat men hun de benen zou breken, en hen afnemen.
John NlCanisi 19:32  Daarom kwamen de soldaten en braken de benen van den eerste, die met Hem was gekruisigd, daarna die van den tweede.
John NlCanisi 19:33  Toen ze bij Jesus waren gekomen en zagen, dat Hij reeds was gestorven, braken ze Hem de benen niet.
John NlCanisi 19:34  Maar een der soldaten doorboorde met een lans zijn zijde; en aanstonds vloeide er bloed uit en water.
John NlCanisi 19:35  En hij, die het gezien heeft, legt er getuigenis van af, opdat ook gij geloven moogt. Zijn getuigenis is waarachtig; ook Hij weet, dat hij de waarheid zegt.
John NlCanisi 19:36  Want dit is geschied, opdat de Schrift zou worden vervuld: "Geen been zal Hem verbrijzeld worden".
John NlCanisi 19:37  En weer een ander Schriftwoord zegt: "Ze zullen opzien tot Hem, dien ze hebben doorboord".
John NlCanisi 19:38  Josef van Arimatea, die een leerling van Jesus was, maar alleen in het geheim uit vrees voor de Joden, vroeg daarna verlof aan Pilatus, om Jesus’ lichaam te mogen afnemen; en Pilatus stond het hem toe. Hij kwam dan, en nam zijn lichaam af.
John NlCanisi 19:39  Nikodemus, die vroeger Hem ‘s nachts had bezocht, kwam eveneens, en bracht een mengsel mee van mirre-hars en aloë-bladeren, ongeveer honderd pond.
John NlCanisi 19:40  Ze namen het lichaam van Jesus, en wikkelden het in lijnwaad, te zamen met de geurige kruiden, zoals het onder de Joden bij begrafenis de gewoonte is.
John NlCanisi 19:41  Nu lag er op de plaats, waar Hij was gekruisigd, een hof, en in de hof een nieuw graf, waarin nog niemand was bijgezet.
John NlCanisi 19:42  Daar het de vooravond van het paasfeest der Joden was, en het graf dichtbij, legden ze Jesus daarin neer.
Chapter 20
John NlCanisi 20:1  Op de eerste dag der week kwam Maria Magdalena ‘s morgens vroeg, terwijl het nog donker was, naar het graf, en zag de steen van het graf afgerold.
John NlCanisi 20:2  Ze snelde daarom vlug naar Simon Petrus heen, en naar den anderen leerling, dien Jesus liefhad, en zei hun: Men heeft den Heer uit het graf genomen, en wel weten niet, waar men Hem heeft neergelegd.
John NlCanisi 20:3  Toen gingen Petrus en de andere leerling op weg, en begaven zich naar het graf.
John NlCanisi 20:4  Ze waren samen op weg gegaan, maar de andere leerling liep sneller dan Petrus, en kwam het eerst bij het graf.
John NlCanisi 20:5  Hij bukte zich voorover, en zag het lijnwaad liggen; maar hij ging er niet binnen.
John NlCanisi 20:6  Nu kwam ook Simon Petrus achter hem aan, ging het graf binnen, en zag het lijnwaad liggen,
John NlCanisi 20:7  met de zweetdoek, die zijn hoofd had bedekt; deze lag niet bij het lijnwaad, maar afzonderlijk opgerold op een andere plaats.
John NlCanisi 20:8  Nu ging ook de andere leerling binnen, die het eerst bij het graf was gekomen. En nu hij het zag, geloofde hij ook;
John NlCanisi 20:9  want ze kenden de Schrift nog niet, dat Hij uit de doden moest opstaan.
John NlCanisi 20:11  Maar Maria bleef buiten bij het graf staan wenen. Onder het wenen bukte ze zich voorover naar het graf,
John NlCanisi 20:12  en zag er twee engelen zitten in witte gewaden, de een aan het hoofdeind, de ander aan het voeteneind van de plaats, waar Jesus’ lichaam gelegen had.
John NlCanisi 20:13  Ze zeiden tot haar: Vrouw, waarom weent ge? Ze zei hun: Omdat men mijn Heer heeft weggenomen, en ik niet weet, waar men Hem heeft neergelegd.
John NlCanisi 20:14  Toen ze dit had gezegd, keerde ze zich om, en zag Jesus staan; maar ze wist niet, dat het Jesus was.
John NlCanisi 20:15  Jesus sprak tot haar: Vrouw, waarom weent ge; wien zoekt ge? In de mening, dat het de tuinman was, zeide ze Hem: Heer, zo gij Hem hebt weggehaald, zeg me, waar ge Hem hebt neergelegd, dan zal ik Hem wegdragen.
John NlCanisi 20:16  Jesus zei haar: Maria! Ze keerde zich naar Hem toe, en zei in het hebreeuws: Rabboni; dat wil zeggen: Meester!
John NlCanisi 20:17  Jesus sprak tot haar: Houd Mij niet vast; want nog ben Ik niet naar den Vader opgestegen. Maar ga naar mijn broeders, en zeg hun: Ik stijg op naar mijn en uw Vader, naar mijn en uw God.
John NlCanisi 20:18  Maria Magdalena ging aan de leerlingen zeggen: Ik heb den Heer gezien; en wat Hij tot haar had gezegd.
John NlCanisi 20:19  In de avond van diezelfde dag, de eerste dag der week, toen de deuren van het huis, waar de leerlingen zich bevonden, uit vrees voor de Joden waren gesloten, kwam Jesus binnen, plaatste Zich in hun midden, en sprak tot hen: Vrede zij u!
John NlCanisi 20:20  En na deze woorden toonde Hij hun zijn handen en zijde. De leerlingen verheugden zich bij het zien van den Heer.
John NlCanisi 20:21  Nogmaals zeide Hij hun: Vrede zij u! Zoals de Vader Mij heeft gezonden, zo zend Ik u.
John NlCanisi 20:22  En toen Hij dit had gezegd, blies Hij over hen, en sprak: Ontvangt den Heiligen Geest.
John NlCanisi 20:23  Wier zonden gij vergeeft, hun zijn ze vergeven; wier zonden gij behoudt, hun zijn ze behouden.
John NlCanisi 20:24  Tomas, een van de twaalf, ook Didumus genaamd, was echter niet bij hen, toen Jesus kwam.
John NlCanisi 20:25  De andere leerlingen zeiden hem dus: We hebben den Heer gezien. Maar hij zei hun: Zo ik in zijn handen de wonden der nagelen niet zie, en mijn vinger niet leg in de plaats van de nagelen, en mijn hand niet in zijn zijde steek, dan geloof ik het niet.
John NlCanisi 20:26  Acht dagen later waren zijn leerlingen weer daarbinnen bijeen, en ook Tomas was er bij. Terwijl de deuren gesloten waren, kwam Jesus binnen, plaatste Zich in hun midden, en zeide: Vrede zij u!
John NlCanisi 20:27  Daarna sprak Hij tot Tomas: Leg uw vinger hier, en bezie mijn handen; steek uw hand uit, en leg ze in mijn zijde; en wees niet ongelovig, maar gelovig.
John NlCanisi 20:28  Tomas gaf Hem ten antwoord: Mijn Heer en mijn God!
John NlCanisi 20:29  Jesus sprak tot hem: Gelooft ge, omdat ge Mij hebt gezien? Zalig zij, die niet zien, en toch geloven.
John NlCanisi 20:30  Nog veel andere wonderen heeft Jesus in tegenwoordigheid van de leerlingen verricht, die in dit boek niet zijn beschreven.
John NlCanisi 20:31  Maar deze zijn opgetekend, opdat ge geloven moogt, dat Jesus de Christus is, de Zoon van God; en opdat ge, door te geloven, het leven moogt hebben in zijn naam.
Chapter 21
John NlCanisi 21:1  Daarna verscheen Jesus nogmaals aan de leerlingen bij het meer van Tibérias. Hij verscheen op de volgende wijze:
John NlCanisi 21:2  Eens waren Simon Petrus, Tomas, ook Didumus geheten, Natánaël uit Kana van Galilea, de zonen van Zebedeüs, en twee anderen van zijn leerlingen bijeen.
John NlCanisi 21:3  Simon Petrus zeide tot hen: Ik ga vissen. Ze zeiden hem: Dan gaan wij met u mee. Ze trokken er dan op uit, en gingen de boot in; maar die nacht vingen ze niets.
John NlCanisi 21:4  Toen reeds de morgen was aangebroken, stond Jesus aan het strand; maar de leerlingen wisten niet, dat het Jesus was.
John NlCanisi 21:5  Jesus sprak tot hen: Jonge mannen, hebt gij wat vis? Ze antwoordden Hem: Neen.
John NlCanisi 21:6  Hij zei hun: Werpt het net uit rechts van de boot, dan zult gij slagen. Ze wierpen het net uit; maar door het groot aantal vissen konden ze het niet meer ophalen.
John NlCanisi 21:7  Nu sprak de leerling, dien Jesus liefhad, tot Petrus: Het is de Heer! Toen Simon Petrus hoorde, dat het de Heer was, deed hij, daar hij ontkleed was, zijn mantel om, en wierp zich in het meer.
John NlCanisi 21:8  Daar men zich niet ver van de kust bevond, slechts ongeveer tweehonderd el, kwamen de andere leerlingen met de boot, en sleepten het net met de vissen achter zich aan.
John NlCanisi 21:9  Toen ze geland waren, zagen ze een kolenvuur liggen, en vis en brood er bovenop.
John NlCanisi 21:10  Jesus zeide hun: Haalt van de vissen, die ge nu gevangen hebt.
John NlCanisi 21:11  Simon Petrus ging aan boord, en sleepte het net aan wal; het was vol grote vissen, honderd drie en vijftig in getal; en ondanks dit aantal was het net niet gescheurd.
John NlCanisi 21:12  Jesus zei hun: Komt ontbijten. Niemand van de leerlingen durfde Hem vragen: Wie zijt Gij? Want ze wisten, dat het de Heer was.
John NlCanisi 21:13  Jesus kwam nader, nam het brood en gaf het hun, en de vis eveneens.
John NlCanisi 21:14  Zo verscheen Jesus nu de derde maal aan zijn leerlingen, na zijn verrijzenis uit de doden.
John NlCanisi 21:15  Toen ze hadden ontbeten, sprak Jesus tot Simon Petrus: Simon, zoon van Johannes, bemint ge Mij meer dan de anderen hier? Hij zei Hem: Ja, Heer, Gij weet, dat ik U liefheb. Hij zei hem: Weid mijn lammeren.
John NlCanisi 21:16  Hij sprak tot hem een tweede maal: Simon, zoon van Johannes, bemint ge Mij? Hij zei Hem: Ja Heer, Gij weet, dat ik U liefheb. Hij zei hem: Weid mijn schaapjes.
John NlCanisi 21:17  Hij sprak tot hem een derde maal: Simon, zoon van Johannes, bemint ge Mij? Petrus werd bedroefd, omdat Hij hem voor de derde maal had gezegd: Bemint ge Mij? En hij zeide Hem: Heer, Gij weet alles; Gij weet toch, dat ik U liefheb. Jesus sprak tot hem: Weid mijn schapen.
John NlCanisi 21:18  Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Toen ge jong waart, deedt ge zelf uw gordel aan en zijt ge gegaan, waarheen ge zelf hebt gewild; maar wanneer ge oud zijt, zult ge uw handen uitstrekken, een ander zal u omgorden, en u brengen waar ge niet heen wilt.
John NlCanisi 21:19  Dit zeide Hij om aan te duiden, door welke dood hij God zou verheerlijken. En na deze woorden zeide Hij hem: Volg Mij.
John NlCanisi 21:20  Toen Petrus zich omkeerde, zag hij den leerling, dien Jesus liefhad, hen volgen; dezelfde namelijk, die bij de maaltijd aan zijn borst had gerust en gezegd had: Heer, wie is het, die U verraadt?
John NlCanisi 21:21  Toen Petrus hem zag, sprak hij tot Jesus: Heer; en hij dan?
John NlCanisi 21:22  Jesus zeide hem: Indien Ik hem wil laten blijven totdat Ik kom, wat maakt dit uit voor u? Volg Mij!
John NlCanisi 21:23  Zo verspreidde zich het gerucht onder de broeders, dat deze leerling niet zou sterven. Maar Jesus had hem niet gezegd, dat hij niet sterven zou, maar: Indien Ik hem wil laten blijven tot Ik kom, wat maakt dit uit voor u?
John NlCanisi 21:24  Dit is de leerling, die hiervan getuigt, en dit heeft geschreven; en we weten, dat zijn getuigenis waarachtig is.
John NlCanisi 21:25  Er is nog veel meer wat Jesus gedaan heeft; zo het stuk voor stuk werd beschreven, dan zou zelfs de wereld, dunkt me, de boeken niet kunnen bevatten, die er over te schrijven zijn.