Toggle notes
Chapter 1
John | vlsJoNT | 1:3 | Alle dingen zijn door datzelve geworden, en zonder dat is niets geworden van al wat er geworden is. | |
John | vlsJoNT | 1:7 | Deze kwam tot een getuigenis, om van het Licht te getuigen, opdat allen door hem zouden gelooven. | |
John | vlsJoNT | 1:9 | Dat was het waarachtige Licht, dat, komende tot de wereld, iederen mensch verlicht. | |
John | vlsJoNT | 1:10 | Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem geworden, en de wereld heeft Hem niet gekend. | |
John | vlsJoNT | 1:12 | Maar zoovelen als Hem hebben aangenomen, dien heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, aan hen die in zijn Naam gelooven; | |
John | vlsJoNT | 1:13 | die niet uit den bloede, noch uit den wille des vleesches, noch uit den wille des mans, maar uit God geboren zijn. | |
John | vlsJoNT | 1:14 | En het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons woning gemaakt; en wij hebben zijn glorie aanschouwd, een glorie als van den Eeniggeborene bij den Vader, vol van genade en waarheid. | |
John | vlsJoNT | 1:15 | Johannes getuigde van Hem en heeft uitgeroepen, zeggende: Deze was het van wien ik zeide: Die achter mij komt, is vóór mij geworden, want Hij was eer dan ik. | |
John | vlsJoNT | 1:17 | Want de wet is door Mozes gegeven; de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus geworden. | |
John | vlsJoNT | 1:18 | Niemand heeft ooit God gezien; de eeniggeboren Zoon, die in den schoot des Vaders is, die heeft Hem bekend gemaakt. | |
John | vlsJoNT | 1:19 | En dit is de getuigenis van Johannes, toen de Joden priesters en levieten van Jerusalem tot hem afzonden, om hem te vragen: Gij, wie zijt gij? | |
John | vlsJoNT | 1:21 | En zij vroegen hem: Wat dan? zijt gij Elias? En hij zeide: Ik ben die niet! Zijt gij dan de profeet? En hij antwoordde: Neen! | |
John | vlsJoNT | 1:22 | Zij zeiden dan tot hem: Wie zijt gij, opdat wij antwoord mogen geven aan degenen die ons gezonden hebben? Wat zegt gij van u zelven? | |
John | vlsJoNT | 1:23 | En hij zeide: Ik ben de stem van een die roept in de woestijn: Maakt den weg des Heeren recht! zooals Jesaja de profeet heeft gezegd. | |
John | vlsJoNT | 1:25 | En zij vroegen hem en zeiden tot hem: Wat doopt gij dan, als gij de Christus niet zijt, noch Elias, noch de profeet? | |
John | vlsJoNT | 1:26 | En Johannes antwoordde hun en zeide: Ik doop met water; doch midden onder u staat Hij dien gij niet kent. | |
John | vlsJoNT | 1:27 | Deze is het die achter mij komt, die vóór mij geworden is, dien ik niet waardig ben zijn schoenriem los te maken! | |
John | vlsJoNT | 1:28 | Deze dingen zijn geschied in Bethanië, aan de overzijde van den Jordaan, waar Johannes was doopende. | |
John | vlsJoNT | 1:29 | Des anderen daags zag Johannes Jezus tot zich komen en zeide: Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegdraagt! | |
John | vlsJoNT | 1:30 | Deze is het van wien ik zeide: Achter mij komt een man, die vóór mij is geworden, want Hij was eer dan ik. | |
John | vlsJoNT | 1:31 | En ik kende Hem niet, maar opdat Hij aan Israël zou bekend worden, daarom ben ik komen doopen met water. | |
John | vlsJoNT | 1:32 | En Johannes getuigde en zeide: Ik heb den Geest uit den hemel zien nederdalen als een duive, en Hij bleef op Hem. | |
John | vlsJoNT | 1:33 | En ik kende Hem niet, maar die mij gezonden heeft om met water te doopen, die had tot mij gezegd: Op wien gij den Geest zult zien nederdalen en blijven, die is het die doopt met den Heiligen Geest. | |
John | vlsJoNT | 1:38 | En Jezus keerde zich om en ziende dat zij Hem volgden, zeide Hij tot hen: Wat zoekt gij? | |
John | vlsJoNT | 1:40 | Hij zeide tot hen: Komt en ziet! Zij kwamen dan en zagen waar Hij woonde. En zij bleven dien dag bij Hem. Het was omtrent de tiende ure. | |
John | vlsJoNT | 1:41 | Andreas, de broeder, van Simon Petrus, was een van de twee die het van Johannes gehoord hadden en Jezus gevolgd waren. | |
John | vlsJoNT | 1:42 | Deze nu vond eerst zijn eigen broeder Simon en zeide tot hem: Wij hebben den Messias gevonden, (dat wil zeggen: Den Christus.) | |
John | vlsJoNT | 1:43 | Hij leidde hem tot Jezus. En Jezus hem ziende zeide tot hem: Gij zijt Simon, de zoon van Jonas; gij zult genoemd worden Kefas, (dat wil zeggen: Petrus.) | |
John | vlsJoNT | 1:44 | Des anderen daags wilde Jezus naar Galilea vertrekken, en vond Filippus; en Jezus zeide tot hem: Volg Mij! | |
John | vlsJoNT | 1:46 | Filippus vond Nathanaël en zeide tot hem: Waar Mozes in de wet van geschreven heeft en de profeten, dien hebben wij gevonden, Jezus, Jozefs zoon van Nazaret. | |
John | vlsJoNT | 1:47 | En Nathanaël zeide tot hem: Uit Nazaret kan er wat goeds komen? Filippus zeide tot hem: Kom en zie! | |
John | vlsJoNT | 1:48 | Jezus zag Nathanaël tot zich komen en zeide van hem: Ziedaar waarlijk een Israëliet, in wien geen bedrog is! | |
John | vlsJoNT | 1:49 | Nathanaël zeide tot Hem: Vanwaar kent Gij mij? Jezus antwoordde en zeide tot hem: Vóór dat Filippus u riep, toen gij onder den vijgeboom waart, zag Ik u. | |
John | vlsJoNT | 1:50 | Nathanaël antwoordde Hem: Rabbi, Gij zijt de Zone Gods! Gij zijt de Koning Israëls! | |
John | vlsJoNT | 1:51 | Jezus antwoordde en zeide tot hem: Omdat Ik tot u gezegd heb dat Ik u onder den vijgeboom zag, daarom gelooft gij? — Grootere dingen dan deze zult gij zien!En Hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Gij zult den hemel geopend zien en de engelen Gods opklimmende en nederdalende op den Zoon des menschen. | |
Chapter 2
John | vlsJoNT | 2:1 | En op den derden dag was, er een bruiloft te Kana in Galilea, en de moeder van Jezus was aldaar. | |
John | vlsJoNT | 2:3 | En toen er wijn te kort kwam zeide de moeder van Jezus tot Hem: Zij hebben geen wijn! | |
John | vlsJoNT | 2:4 | Jezus zeide tot haar: Wat heb Ik met u te doen, vrouwe? mijn ure is nog niet gekomen. | |
John | vlsJoNT | 2:6 | Nu stonden daar zes steenen kruiken, tot reiniging naar het gebruik der Joden, die elk twee of drie maten inhielden. | |
John | vlsJoNT | 2:9 | Toen nu de hofmeester het water geproefd had, dat wijn was geworden, — en hij wist niet vanwaar die was, maar de dienaars die bat water geschept hadden wisten het— toen riep de hofmeester den bruidegom en zeide tot hem: | |
John | vlsJoNT | 2:10 | Iedereen zet eerst den goeden wijn op, en den minderen als men goed gedronken heeft; maar gij hebt den goeden wijn tot nu toe bewaard! | |
John | vlsJoNT | 2:11 | Dit eerste zijner mirakelen deed Jezus te Kana is Galilea, en Hij openbaarde zijn glorie; en zijn discipelen geloofden in Hem. | |
John | vlsJoNT | 2:12 | Daarna ging Hij af naar Kapernaüm, Hij en zijn moeder, en zijn broeders, en zijn discipelen, en daar bleven zij niet vele dagen. | |
John | vlsJoNT | 2:14 | En Hij vond in den tempel de ossen– en schapen– en duivenverkoopers, en de wisselaars, die daar zaten. | |
John | vlsJoNT | 2:15 | En Hij maakte een zweep van koorden en wierp allen uit den tempel, ook de schapen en de ossen, en het geld der wisselaars goot Hij uit en dé tafels wierp Hij omver. | |
John | vlsJoNT | 2:16 | En tot de duivenverkoopers zeide Hij: Neemt die dingen vanhier weg! maakt mijns Vaders huis niet tot een huis van koopmanschap! | |
John | vlsJoNT | 2:17 | En zijn discipelen werden indachtig dat er geschreven is: De ijver van uw huis verteert Mij! | |
John | vlsJoNT | 2:18 | De Joden dan antwoordden en zeiden tot Hem: Welk mirakel toont Gij ons, dat Gij dit doet? | |
John | vlsJoNT | 2:19 | Jezus antwoordde en zeide tot hen: Breekt dezen tempel, en in drie dagen zal Ik hem opbouwen. | |
John | vlsJoNT | 2:20 | De Joden dan zeiden: Zes en veertig jaar is er over dezen tempel gebouwd, en Gij zult dien in drie dagen opbouwen? | |
John | vlsJoNT | 2:22 | Daarom, toen Hij uit de dooden was verrezen, werden zijn discipelen indachtig dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrifture en het woord dat Jezus gesproken had. | |
John | vlsJoNT | 2:23 | Terwijl Hij nu te Jerusalem op het paaschfeest was, geloofden velen in zijn Naam, toen zij de mirakelen zagen die Hij deed. | |
Chapter 3
John | vlsJoNT | 3:1 | Er was nu een mensch uit de fariseërs, Nikodemus genaamd, een overste van de Joden. | |
John | vlsJoNT | 3:2 | Deze kwam des nachts tot Jezus en zeide tot Hem: Rabbi, wij weten dat Gij als leeraar van God gekomen zijt, want niemand kan deze mirakelen doen die Gij doet, als God niet met hem is. | |
John | vlsJoNT | 3:3 | Jezus antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: Als iemand niet van boven geboren wordt, hij kan het koninkrijk Gods niet zien! | |
John | vlsJoNT | 3:4 | Nikodemus zeide tot Hem: Hoe kan een mensch geboren worden als hij oud is? Hij kan toch niet andermaal in zijn moeders lichaam ingaan en geboren worden? | |
John | vlsJoNT | 3:5 | Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: Als iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan het koninkrijk Gods niet ingaan! | |
John | vlsJoNT | 3:6 | Wat uit het vleesch geboren is, dat is vleesch en wat uit den Geest geboren is, dat is geest. | |
John | vlsJoNT | 3:8 | De Geest blaast waar Hij wil, en zijn stem hoort gij, maar gij weet niet vanwaar Hij komt en waar Hij heengaat; zóó is het met ieder die uit den Geest geboren is. | |
John | vlsJoNT | 3:10 | Jezus antwoordde en zeide tot hem: Gij zijt de leeraar Israëls en deze dingen weet gij niet? | |
John | vlsJoNT | 3:11 | Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Wat wij weten spreken wij en wat wij gezien hebben getuigen wij, en ons getuigenis neemt gij niet aan! | |
John | vlsJoNT | 3:12 | Als Ik u de aardsche dingen zeg en gij gelooft niet, hoe zult gij dan gelooven als Ik u de hemelsche zou zeggen? | |
John | vlsJoNT | 3:13 | En niemand is opgeklommen naar den hemel, dan die uit den hemel is nedergedaald, de Zoon des menschen, die in den hemel is. | |
John | vlsJoNT | 3:14 | En gelijk Mozes de slang in de woestijn heeft verhoogd, alzoo moet de Zoon des menschen verhoogd worden, | |
John | vlsJoNT | 3:16 | Want alzoo heeft God de wereld bemind, dat Hij zijn eeniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat al wie in Hem gelooft niet verga, maar eeuwig leven hebbe. | |
John | vlsJoNT | 3:17 | Want God heeft zijn Zoon niet tot de wereld gezonden om de wereld te veroordeelen, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden. | |
John | vlsJoNT | 3:18 | Die in Hem gelooft wordt niet veroordeeld; die niet gelooft is al veroordeeld, omdat Hij niet geloofd heeft in den Naam van den eeniggeboren Zoon van God. | |
John | vlsJoNT | 3:19 | Dit nu is het oordeel, dat het Licht tot de wereld is gekomen en dat de menschen de duisternis meer hebben bemind dan het Licht; want hun werken waren kwaad. | |
John | vlsJoNT | 3:20 | Want al wie het kwaad doet; haat het Licht en komt niet tot het Licht, opdat zijn werken niet zouden bestraft worden; | |
John | vlsJoNT | 3:21 | maar die de waarheid doet komt tot het Licht, opdat zijn werken bekend worden, dat zij in God gedaan zijn. | |
John | vlsJoNT | 3:22 | Na dezen kwam Jezus met zijn discipelen naar het land van Judea, en daar vertoefde Hij met hen en doopte. | |
John | vlsJoNT | 3:23 | En ook Johannes doopte in Enon, nabij Salim, omdat daar veel water was. En zij kwamen daar en werden gedoopt. | |
John | vlsJoNT | 3:25 | Er ontstond dan tweedracht tusschen de discipelen van Johannes met de Joden over de zuivering. | |
John | vlsJoNT | 3:26 | En zij kwamen tot Johannes en zeiden tot hem: Rabbi! Hij die met u was aan den overkant van den Jordaan, aan wien gij getuigenis gegeven hebt, zie, die doopt en allen komen tot Hem! | |
John | vlsJoNT | 3:27 | Johannes antwoordde en zeide: Een mensch kan niets ontvangen tenzij het hem gegeven is uit den hemel. | |
John | vlsJoNT | 3:28 | Gij zelven geeft mij getuigenis dat ik gezegd heb: Ik ben de Christus niet, maar ik ben vóór Hem afgezonden. | |
John | vlsJoNT | 3:29 | Die de bruid heeft is de bruidegom, maar de vriend van den bruidegom, die staat en hem aanhoort, verblijdt zich ten uiterste om de stem des bruidegoms. Deze blijdschap dan, die de mijne is, is vervuld. | |
John | vlsJoNT | 3:31 | Die van boven komt is boven allen; die uit de aarde is, is uit de aarde en spreekt uit de aarde; die uit den hemel komt is boven allen. | |
John | vlsJoNT | 3:32 | Wat Hij gezien en gehoord heeft dat getuigt Hij, en zijn getuigenis neemt niemand aan. | |
John | vlsJoNT | 3:33 | Die zijn getuigenis heeft aangenomen, die heeft onderteekend dat God waarachtig is. | |
John | vlsJoNT | 3:34 | Want dien God gezonden heeft die spreekt de woorden Gods, want God geeft den Geest niet met mate. | |
Chapter 4
John | vlsJoNT | 4:1 | Toen dan Jezus vernomen had dat de fariseërs hadden gehoord dat Hij meer discipelen maakte en doopte dan Johannes, | |
John | vlsJoNT | 4:5 | Hij kwam dan aan een stad van Samaria, genaamd Sichar, nabij het stuk grond dat Jakob aan zijn zoon Jozef gaf. | |
John | vlsJoNT | 4:6 | En aldaar was de put van Jakob; en omdat Jezus vermoeid was van de reize, zette Hij zich bij den put neder. Het was omtrent de zesde ure. | |
John | vlsJoNT | 4:7 | Daar kwam een vrouw uit Samaria om water te putten. Jezus zeide tot haar: Geef mij wat drinken! | |
John | vlsJoNT | 4:9 | De samaritaansche vrouw zeide tot Hem: Wat? gij, die een Jood zijt, vraagt drinken van mij, die een samaritaansche vrouw ben? (Want de Joden gaan niet om met de Samaritanen.) | |
John | vlsJoNT | 4:10 | Jezus antwoordde en zeide tot haar: Als gij de gifte Gods kendet, en wie Hij is die tot u zegt: Geef mij wat drinken! — dan zoudt gij van Hem hebben gevraagd en Hij zou u levend water gegeven hebben. | |
John | vlsJoNT | 4:11 | De vrouw zeide tot Hem: Heer, Gij hebt geen emmer om te putten, en de put is diep; vanwaar hebt Gij dan levend water? | |
John | vlsJoNT | 4:12 | Zijt Gij meer dan onze vader Jakob, die ons den put gegeven heeft, en er zelf uit gedronken heeft, met zijn zonen, en zijn vee? | |
John | vlsJoNT | 4:13 | Jezus antwoordde en zeide tot haar: Al wie drinkt van dit water, zal wederom dorst krijgen. | |
John | vlsJoNT | 4:14 | Maar zoo wie drinkt van het water, dat Ik hem zal geven, die zal in eeuwigheid geen dorst krijgen; maar het water dat Ik hem zal geven zal in hem worden een fontein van water, dat springt tot in het eeuwige leven! | |
John | vlsJoNT | 4:15 | De vrouw zeide tot: Hem: Heer! geef mij dat water, opdat ik geen dorst krijge, en niet naar hier moet komen putten! | |
John | vlsJoNT | 4:17 | De vrouw antwoordde en zeide: Een man heb ik niet! Jezus zeide tot haar: Dat is goed gezegd, dat gij geen man hebt. | |
John | vlsJoNT | 4:18 | Want vijf mannen hebt gij gehad, en dien ge nu hebt is uw man niet; daar zegt gij de waarheid aan! | |
John | vlsJoNT | 4:20 | Onze vaders hebben op dezen berg aangebeden, en gij, Joden, zegt dat in Jerusalem de plaats is waar men moet aanbidden? | |
John | vlsJoNT | 4:21 | Jezus zeide tot haar? Geloof mij vrouwe! dat er een ure komt wanneer gij noch op dezen berg, noch in Jerusalem den Vader zult aanbidden. | |
John | vlsJoNT | 4:22 | Gijlieden aanbidt wat gij niet weet; wij aanbidden wat wij weten, want de verlossing is uit de Joden. | |
John | vlsJoNT | 4:23 | Maar er komt een ure, en zij is nu, dat de ware aanbidders den Vader zullen aanbidden in geest en waarheid, want ook de Vader zoekt dezulken die Hem aanbidden. | |
John | vlsJoNT | 4:24 | Een geest is God, en die Hem aanbidden, moeten Hem in geest en waarheid aanbidden! | |
John | vlsJoNT | 4:25 | De vrouw zeide tot Hem: Ik weet dat de Messias komt, dat wil zeggen: De Christus; als die gekomen is zal Hij ons alles verkondigen! | |
John | vlsJoNT | 4:27 | En hierop kwamen zijn discipelen en waren verwonderd dat Hij met een vrouw sprak; maar niemand zeide: Wat vraagt Gij of wat spreekt Gij met haar? | |
John | vlsJoNT | 4:28 | De vrouw dan liet haar watervat achter en ging naar de stad, en zeide tot de menschen: | |
John | vlsJoNT | 4:29 | Komt, ziet een mensch die mij gezegd heeft alles wat ik gedaan heb; deze is toch de Christus niet? | |
John | vlsJoNT | 4:34 | Jezus zeide tot hen: Mijn spijze is dat Ik doe den wil van Hem die Mij gezonden heeft en dat Ik zijn werk volbrenge. | |
John | vlsJoNT | 4:35 | Zegt gij niet: Nog vier maanden en dan komt de oogst aan? — Ziet, Ik zeg u: Heft uw oogen op en aanschouwt de velden, hoe wit zij al zijn tot den oogst! | |
John | vlsJoNT | 4:36 | De maaier ontvangt loon en vergadert vrucht ten eeuwigen leven, opdat de zaaier en de maaier zich te zamen verblijden. | |
John | vlsJoNT | 4:38 | Ik heb u uitgezonden om te oogsten wat gij niet bearbeid hebt; anderen hebben den arbeid gedaan en gij zijt tot hun arbeid ingegaan. | |
John | vlsJoNT | 4:39 | Uit die stad nu geloofden velen van de Samaritanen in Hem, op het woord der vrouw die getuigde: Hij heeft mij gezegd al wat ik gedaan heb. | |
John | vlsJoNT | 4:40 | Toen dan de Samaritanen tot Hem gekomen waren, verzochten zij Hem bij hen te blijven. En Hij bleef daar twee dagen. | |
John | vlsJoNT | 4:42 | en zeiden tot de vrouw: Het is nu niet meer om uw zeggen, dat wij gelooven; want wij hebben zelf gehoord en weten dat deze waarlijk is de Verlosser der wereld. | |
John | vlsJoNT | 4:44 | Want Jezus zelf getuigde dat een profeet in zijn eigen vaderland geen achting heeft. | |
John | vlsJoNT | 4:45 | Als Hij dan in Galilea gekomen was, ontvingen de Galileërs Hem, die alles gezien hadden wat Hij op het feest in Jerusalem had gedaan; want ook zij waren naar het feest gegaan. | |
John | vlsJoNT | 4:46 | Jezus kwam dan wederom te Kana in Galilea, waar Hij het water tot wijn gemaakt had. En daar was een koninklijk beambte, wiens zoon krank was in Kapernaüm. | |
John | vlsJoNT | 4:47 | Deze, gehoord hebbende dat Jezus uit Judea naar Galilea gekomen was, ging; tot Hem, en vroeg dat Hij zou afkomen en zijn zoon genezen, want hij lag op sterven. | |
John | vlsJoNT | 4:48 | Jezus dan zeide tot hem: Als gijlieden geen teekenen en mirakelen ziet, dan zijt gij niet gelooven! | |
John | vlsJoNT | 4:49 | De koninklijke beambte dan zeide tot Hem: Heere, kom toch af, eer mijn kind sterft! | |
John | vlsJoNT | 4:50 | Jezus zeide tot hem: Ga heen, uw zoon leeft! En de man geloofde in het woord dat Jezus tot hem sprak, en ging heen. | |
John | vlsJoNT | 4:51 | En toen hij wegging kwamen zijn dienstknechten hem al tegen en boodschapten hem dat zijn zoon leefde. | |
John | vlsJoNT | 4:52 | Hij vroeg hun dan de ure waarin hij beter was geworden. En zij zeiden tot hem: Gisteren ter zevender ure verliet hem de koorts. | |
John | vlsJoNT | 4:53 | De vader erkende dan dat het dezelfde ure was waarin Jezus tot hem had gezegd: Uw zoon leeft! En hij zelf geloofde en geheel zijn huisgezin. | |
Chapter 5
John | vlsJoNT | 5:2 | In Jerusalem nu is er bij de Schaapspoort een vijver, in ‘t hebreeuwsch genaamd Bethesda, die vijf gaanderijen heeft, | |
John | vlsJoNT | 5:3 | waarin lag een menigte van kranken, blinden, kreupelen, lammen, wachtende op de roering des waters; | |
John | vlsJoNT | 5:4 | want een engel daalde op een bepaalden tijd neder in den vijver en roerde het water; die dan het eerst daarin kwam, na de roering van het water, die werd gezond, welke ziekte hij ook had. | |
John | vlsJoNT | 5:6 | Jezus zag dezen liggen en wetende dat hij al langen tijd zoo was, zeide Hij tot hem: Wilt gij gezond worden? | |
John | vlsJoNT | 5:7 | De kranke antwoordde Hem: Heere, ik heb niemand, om mij, als het water geroerd is, in den vijver te werpen; en terwijl ik aankom, gaat er een ander vóór mij daarin! | |
John | vlsJoNT | 5:9 | En terstond werd de man gezond en nam zijn bed op en wandelde. En het was sabbat op dien dag. | |
John | vlsJoNT | 5:10 | De Joden dan zeiden tot hem die genezen was: Het is sabbat en het is u niet geoorloofd het bed op te nemen! | |
John | vlsJoNT | 5:11 | Hij antwoordde hun: Die mij gezond gemaakt heeft, die heeft tot mij gezegd: Neem uw bed op en wandel! | |
John | vlsJoNT | 5:13 | Maar de genezene wist niet wie Hij was, want Jezus was de schare ontweken die in die plaats was. | |
John | vlsJoNT | 5:14 | Naderhand vond Jezus hem in den tempel en zeide tot hem: Zie, gij zijt gezond geworden; zondig niet meer, opdat u niet wat ergers overkome! | |
John | vlsJoNT | 5:15 | De man ging heen en boodschapte aan de Joden dat het Jezus was die hem gezond had gemaakt. | |
John | vlsJoNT | 5:18 | Daarom zochten de Joden te meer Hem te dooden, omdat Hij niet alleen den sabbat schond, maar ook God zijn eigen Vader noemde, zich zelven gelijk makende aan God. | |
John | vlsJoNT | 5:19 | Jezus dan antwoordde en zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: De Zoon kan niets van zich zelven doen, dan hetgeen Hij den Vader ziet doen; want wat deze doet, dat doet ook de Zoon desgelijks. | |
John | vlsJoNT | 5:20 | Want de Vader bemint den Zoon, en al wat Hij zelf doet toont Hij Hem, en nog grooter werken dan deze zal Hij Hem toonen, opdat gij u verwondert. | |
John | vlsJoNT | 5:21 | Want gelijk de Vader de dooden opwekt en levend maakt, zoo maakt ook de Zoon levend die Hij wil. | |
John | vlsJoNT | 5:22 | Want ook de Vader oordeelt niemand, maar al het oordeel heeft Hij aan den Zoon gegeven, | |
John | vlsJoNT | 5:23 | opdat zij allen den Zoon eeren, zooals zij den Vader eeren. Die den Zoon niet eert, die eert den Vader niet die Hem gezonden heeft. | |
John | vlsJoNT | 5:24 | Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die mijn woord hoort en gelooft in Hem die Mij heeft gezonden, die heeft het eeuwige leven; en in het oordeel komt hij niet, maar hij is overgegaan uit den dood naar het leven. | |
John | vlsJoNT | 5:25 | Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Er komt een ure en zij is er nu, dat de dooden hooren zullen de stem des Zoons van God, en die gehoord hebben, zullen leven. | |
John | vlsJoNT | 5:26 | Want zooals de Vader leven heeft in zich zelven, zoo heeft Hij ook den Zoon gegeven leven in zich zelven te hebben, | |
John | vlsJoNT | 5:27 | en heeft Hem macht gegeven om het oordeel te houden, omdat Hij eens menschen zoon is. | |
John | vlsJoNT | 5:28 | Zijt daarover niet verwonderd, want er komt een ure waarin allen, die in de graven zijn, zijn stem zullen hooren, | |
John | vlsJoNT | 5:29 | en zullen uitgaan, die het goede gedaan hebben, tot de verrijzenis des levens, en die het kwade gedaan hebben, tot de verrijzenis des oordeels, | |
John | vlsJoNT | 5:30 | Ik kan niets doen van Mij zelven. Zooals Ik hoor, oordeel Ik, en mijn oordeel is rechtvaardig, omdat Ik niet mijn wil zoek, maar den wil desgenen die Mij gezonden heeft. | |
John | vlsJoNT | 5:32 | Een ander is er die van Mij getuigt, en Ik weet dat de getuigenis die Hij van Mij getuigt, waarachtig is. | |
John | vlsJoNT | 5:33 | Gijlieden hebt gezonden tot Johannes, en hij heeft aan de waarheid getuigenis gegeven. | |
John | vlsJoNT | 5:34 | Wat Mij aangaat, Ik neem geen getuigenis van een mensch, maar dit zeg Ik opdat gij zoudt behouden worden. | |
John | vlsJoNT | 5:35 | Johannes was de brandende en lichtgevende fakkel, en gij hebt u voor een ure in zijn licht willen verheugen. | |
John | vlsJoNT | 5:36 | Maar de getuigenis die Ik heb, is meer dan die van Johannes, want de werken die Mij de Vader heeft gegeven om te volbrengen, die werken zelven die Ik doe, getuigen van Mij, dat de Vader Mij gezonden heeft. | |
John | vlsJoNT | 5:37 | En de Vader, die Mij gezonden heeft, die heeft van Mij getuigd. Nooit hebt gij zijn stem gehoord, of zijn gedaante gezien. | |
John | vlsJoNT | 5:38 | En zijn woord hebt gij niet in u blijvende, omdat gij Hem niet gelooft, dien Hij gezonden heeft. | |
John | vlsJoNT | 5:39 | Gij onderzoekt de Schrifturen, omdat gij daarin eeuwig leven meent te hebben; en die zijn het die van Mij getuigen, | |
John | vlsJoNT | 5:43 | Ik ben gekomen in den Naam mijns Vaders en gij neemt Mij niet aan; als er een ander komt in zijn eigen naam, dien zult gij aannemen! | |
John | vlsJoNT | 5:44 | Hoe kunt gijlieden gelooven, gij die glorie van malkander aanneemt, en de glorie, die van den eenigen God komt, zoekt gij niet! | |
John | vlsJoNT | 5:45 | Meent niet dat Ik u zal beschuldigen bij den Vader! Er is er een die u beschuldigt, dat is Mozes, op wien gij hoopt. | |
John | vlsJoNT | 5:46 | Want zoo gij in Mozes geloofdet, dan zoudt gij ook in Mij gelooven, want van Mij heeft hij geschreven. | |
Chapter 6
John | vlsJoNT | 6:2 | Een groote schare nu volgde Hem, omdat zij de mirakelen zagen die Hij deed aan de kranken. | |
John | vlsJoNT | 6:5 | Jezus dan, de oogen opheffende en ziende dat een groote schare tot Hem kwam, zeide tot Filippus: Vanwaar zullen wij brooden koopen, opdat dezen eten? | |
John | vlsJoNT | 6:6 | Dit zeide Hij om hem op de proef te stellen, want Hij wist zelf wel wat Hij zou doen. | |
John | vlsJoNT | 6:7 | Filippus antwoordde Hem: Voor tweehonderd penningen broods is voor dezen niet genoeg, opdat elk een stuksken krijge! | |
John | vlsJoNT | 6:9 | Hier is een jongsken, dat vijf gerstenbrooden heeft en twee vischkens; maar wat is dat voor zóóvelen! | |
John | vlsJoNT | 6:10 | Jezus zeide: Doet de menschen nederzitten! — Nu was er veel gras op die plaats. — De mannen dan gingen nederzitten, omtrent vijf duizend in getal. | |
John | vlsJoNT | 6:11 | Jezus dan nam de brooden en gedankt hebbende gaf Hij ze aan die nedergezeten waren, en insgelijks van de vischkens, zooveel zij wilden. | |
John | vlsJoNT | 6:12 | Toen zij nu verzadigd waren, zeide Hij tot zijn discipelen: Verzamelt de overgeschoten brokken, opdat er niets verloren ga! | |
John | vlsJoNT | 6:13 | Zij verzamelden ze dan en vulden twaalf korven met brokken van de vijf gerstenbrooden, die overgeschoten waren van hen die gegeten hadden. | |
John | vlsJoNT | 6:14 | De menschen dan, gezien hebbende het mirakel dat Jezus gedaan had, zeiden: Deze is waarlijk de profeet die in de wereld komen moest! | |
John | vlsJoNT | 6:15 | Jezus dan, wetende dat zij zouden komen en Hem met geweld nemen om Hem koning te maken, vluchtte wederom naar den berg, Hij alleen. | |
John | vlsJoNT | 6:17 | en zij gingen in een schip en voeren de zee over naar Kapernaüm. Maar het was al donker geworden, en nog was Jezus niet tot hen gekomen. | |
John | vlsJoNT | 6:19 | Toen zij nu omtrent vijf en twintig of dertig stadiën geroeid hadden, zagen zij Jezus op de zee wandelen en kort bij het schip komen; en zij werden bevreesd. | |
John | vlsJoNT | 6:21 | Zij wilden Hem dan in het schip nemen, en terstond kwam het schip aan het land waar zij naar toe voeren. | |
John | vlsJoNT | 6:22 | Des anderen daags stond de schare aan den overkant der zee en had gezien dat aldaar geen ander scheepken was dan dat ééne, en dat Jezus met zijn discipelen niet was meegegaan in het schip, maar dat zijn discipelen alleen waren vertrokken. | |
John | vlsJoNT | 6:23 | Maar er kwamen scheepkens uit Tiberias kort bij de plaats waar zij het brood gegeten hadden, toen de Heere gedankt had. | |
John | vlsJoNT | 6:24 | Toen de schare dan zag dat Jezus daar niet was, noch zijn discipelen, gingen zij zelven in die scheepkens en kwamen naar Kapernaüm, Jezus zoekende. | |
John | vlsJoNT | 6:25 | En toen zij Hem gevonden hadden aan den overkant der zee, zeiden zij tot Hem: Rabbi, wanneer zijt Gij hier gekomen? | |
John | vlsJoNT | 6:26 | Jezus antwoordde hun en zeide: Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Gij zoekt Mij, niet omdat gij mirakelen gezien hebt, maar omdat gij gegeten hebt van de brooden en verzadigd zijt. | |
John | vlsJoNT | 6:27 | Werkt niet om de spijze die vergaat, maar om de spijze die ten eeuwigen leven blijft, die de Zoon des menschen ulieden geven zal; want dezen heeft de Vader, dat is God, met zijn zegel bekrachtigd. | |
John | vlsJoNT | 6:29 | Jezus antwoordde en zeide tot hen: Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem dien Hij gezonden heeft. | |
John | vlsJoNT | 6:30 | Zij zeiden dan tot Hem: Welk mirakel doet Gij dan, opdat wij het zien en U gelooven? Wat werkt Gij? | |
John | vlsJoNT | 6:31 | Onze vaders hebben het manna gegeten in de woestijn, zooals er geschreven is: Brood uit den hemel gaf Hij hun te eten. | |
John | vlsJoNT | 6:32 | Jezus zeide dan tot hen: Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Niet Mozes heeft u het brood uit den hemel gegeven, maar mijn Vader geeft u het waarachtige brood uit den hemel. | |
John | vlsJoNT | 6:33 | Want het brood Gods is dat, wat uit den hemel nederdaalt en aan de wereld leven geeft! | |
John | vlsJoNT | 6:35 | Jezus dan zeide tot hen: Ik ben het Brood des levens; die tot Mij komt zal geenszins honger hebben, en die in Mij gelooft zal nooit meer dorst hebben. | |
John | vlsJoNT | 6:37 | Al wat de Vader Mij geeft zal tot Mij komen, en dengene, die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen | |
John | vlsJoNT | 6:38 | Want Ik ben nedergedaald van den hemel, niet; om mijn wil te doen, maar? den wil van Hem die Mij gezonden heeft. | |
John | vlsJoNT | 6:39 | Dit nu is de wil des Vaders die Mij gezonden heeft, dat van al wat Hij: Mij gegeven heeft, Ik niets late verloren gaan, maar; dat doe verrijzen ten laatsten dage. | |
John | vlsJoNT | 6:40 | Want dit is de wil, mijns Vaders, die Mij gezonden heeft, dat een ieder die den Zoon aanschouwt, en in Hem gelooft, eeuwig leven hebbe, en Ik zal hem doen verrijzen ten laatsten dage. | |
John | vlsJoNT | 6:41 | De Joden dan murmureerden over Hem, omdat Hij zeide: Ik ben het brood dat uit den hemel is nedergedaald! | |
John | vlsJoNT | 6:42 | En zij zeiden: Deze is Hij niet Jezus, de zoon van Jozef, wiens vader en moeder wij kennen? Hoe, zegt deze dan nu: Uit den hemel ben Ik nedergedaald?; | |
John | vlsJoNT | 6:44 | Niemand kan tot Mij komen, als de Vader, die Mij gezonden heeft, hem niet trekt; en Ik zal hem doen verrijzen ten laatsten dage. | |
John | vlsJoNT | 6:45 | Er is geschreven in de profeten: En zij zullen allen van God geleerd zijn. — Ieder dan die van den Vader gehoord en geleerd heeft, komt tot Mij. | |
John | vlsJoNT | 6:46 | Niet dat iemand den Vader gezien heeft, dan Hij die van God is: Die heeft den Vader gezien. | |
John | vlsJoNT | 6:50 | Dit is het brood, dat uit den hemel nederdaalt, opdat iemand er van ete en niet sterve. | |
John | vlsJoNT | 6:51 | Ik ben dat levende Brood, dat uit den hemel is nedergedaald; als iemand eet van dit brood, zal hij leven tot in eeuwigheid; en het brood dat Ik geven zal voor het leven der wereld, is mijn vleesch. | |
John | vlsJoNT | 6:52 | De Joden dan streden onder malkander, zeggende: Hoe kan deze ons zijn vleesch te eten geven? | |
John | vlsJoNT | 6:53 | Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Als gij niet het vleesch van den Zoon des menschen eet en zijn bloed drinkt, dan hebt gij geen leven in u zelven. | |
John | vlsJoNT | 6:54 | Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, die heeft eeuwig leven, en Ik zal hem doen verrijzen ten laatsten dage. | |
John | vlsJoNT | 6:57 | Zooals de levende Vader Mij gezonden heeft, en Ik door den Vader leef, zoo zal ook hij, die Mij eet, leven door Mij. | |
John | vlsJoNT | 6:58 | Dit is het brood dat uit den hemel is nedergedaald; niet zooals de vaders het manna hebben gegeten en zijn gestorven; die dit brood eet zal leven tot in eeuwigheid. | |
John | vlsJoNT | 6:60 | Velen dan van zijn discipelen, die Hem gehoord hadden, zeiden: Deze rede is hard; wie kan ze hooren? | |
John | vlsJoNT | 6:61 | Jezus nu wist bij zich zelven dat zijn discipelen daarover murmureerden, en zeide tot hen: Dat ergert ulieden? | |
John | vlsJoNT | 6:63 | Het is de Geest die levend maakt, het vleesch dient tot niets! De woorden, die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven. | |
John | vlsJoNT | 6:64 | Maar sommigen zijn er onder u die niet gelooven. Jezus toch wist van den beginne, wie zij waren die niet geloofden, en wie hij was die Hem zou verraden. | |
John | vlsJoNT | 6:65 | En Hij zeide: Daarom heb Ik ulieden gezegd dat niemand tot Mij kan komen, zoo het hem niet gegeven is uit den Vader. | |
John | vlsJoNT | 6:68 | Simon Petrus antwoordde Hem: Heere! tot wien zouden wij gaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven, | |
John | vlsJoNT | 6:69 | en wij hebben geloofd, en erkend dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods! | |
John | vlsJoNT | 6:70 | Jezus antwoordde hun: Heb Ik u niet alle twaalf uitverkoren? en één uit u is er een duivel! | |
Chapter 7
John | vlsJoNT | 7:1 | Na dezen wandelde Jezus in Galilea, want Hij wilde niet in Judea wandelen, omdat de Joden Hem zochten te dooden. | |
John | vlsJoNT | 7:3 | Zijn broeders zeiden dan tot Hem: Vertrek vanhier, en ga naar Judea, opdat ook uw discipelen uw werken zien, die Gij doet; | |
John | vlsJoNT | 7:4 | want niemand doet iets in het verborgen, als hij zelf zoekt bekend te zijn. Als Gij dit doet, vertoon U dan aan de wereld! | |
John | vlsJoNT | 7:7 | De wereld kan u niet haten, maar Mij haat zij, omdat Ik van haar getuig dat haar werken kwaad zijn. | |
John | vlsJoNT | 7:8 | Gaat gij op naar het feest! Ik ga niet op tot dit feest, omdat mijn tijd nog niet vervuld is. | |
John | vlsJoNT | 7:10 | Toen nu zijn broeders waren opgegaan naar het feest, toen ging Hij zelf ook op, niet openlijk, maar in het verborgen. | |
John | vlsJoNT | 7:12 | En er was veel gemompels van Hem onder de schare; sommigen zeiden: Hij is goed! anderen zeiden: Neen, maar Hij verleidt de schare! | |
John | vlsJoNT | 7:14 | Als het nu al midden in het feest was, ging Jezus op naar den tempel en onderwees. | |
John | vlsJoNT | 7:15 | De Joden dan verwonderden zich en zeiden: Hoe kent deze de Schrifturen? Hij die niet heeft gestudeerd! | |
John | vlsJoNT | 7:16 | Jezus dan antwoordde hun en zeide: Mijn leer is niet de mijne, maar van Hem die Mij gezonden heeft. | |
John | vlsJoNT | 7:17 | Zoo iemand wil zijn wil doen, die zal van deze leer erkennen, of zij uit God is, dan of Ik uit Mij zelven spreek. | |
John | vlsJoNT | 7:18 | Die uit zich zelven spreekt, die zoekt zijn eigen glorie; maar die de glorie zoekt van dengene, die hem gezonden heeft, die is waarachtig en onrecht is er in hem niet. | |
John | vlsJoNT | 7:19 | Heeft Mozes ulieden niet de wet gegeven? en niemand uit u doet de wet! — Waarom zoekt gij Mij te dooden? | |
John | vlsJoNT | 7:21 | Jezus antwoordde en zeide tot hen: Eén werk heb Ik gedaan en gij allen verwondert u! | |
John | vlsJoNT | 7:22 | Mozes heeft u de besnijdenis gegeven— niet dat zij uit Mozes is, maar uit de vaderen— en op een sabbat besnijdt gij wel een mensch! | |
John | vlsJoNT | 7:23 | Als iemand de besnijdenis ontvangt op sabbat, opdat de wet van Mozes niet gebroken zou worden, zijt gij dan op Mij verbitterd omdat Ik een geheelen mensch heb gezond gemaakt op een sabbat? | |
John | vlsJoNT | 7:25 | Eenigen dan uit de Jerusalemmers zeiden: Is deze het niet dien zij zoeken te dooden? | |
John | vlsJoNT | 7:26 | En zie, vrij uit spreekt Hij, en men zegt Hem niets! Zouden de oversten waarlijk erkend hebben dat deze de Christus is? | |
John | vlsJoNT | 7:27 | Maar van dezen weten wij vanwaar Hij is; maar van den Christus, als Hij komt, zal niemand weten vanwaar Hij is! | |
John | vlsJoNT | 7:28 | Jezus dan riep uit, in den tempel leerende, en zeide: Mij kent gij, en gij weet vanwaar Ik ben! En van Mij zelven ben Ik niet gekomen, maar Hij is waarachtig, die Mij gezonden heeft, dien gij niet kent! | |
John | vlsJoNT | 7:30 | Zij zochten dan Hem te grijpen, en niemand leide de hand op Hem, omdat zijn ure nog niet was gekomen. | |
John | vlsJoNT | 7:31 | Doch velen uit de schare geloofden in Hem, en zeiden: De Christus, als Hij zal komen, zal die wel meer mirakelen doen dan deze doet? | |
John | vlsJoNT | 7:32 | De fariseërs hoorden de schare dit van Hem mompelen, en de overpriesters en de fariseërs zonden dienaren af, om Hem te grijpen. | |
John | vlsJoNT | 7:33 | Jezus dan zeide: Nog een korten tijd ben Ik bij ulieden, en dan ga Ik tot Hem die Mij gezonden heeft. | |
John | vlsJoNT | 7:35 | De Joden dan zeiden tot malkander: Waar zal deze heengaan, dat wij Hem niet vinden zullen? Hij zal toch niet naar de verstrooiden gaan, onder de Grieken, en de Grieken leeren? | |
John | vlsJoNT | 7:36 | Wat is dat woord dat Hij zegt: Gij zult Mij zoeken en niet vinden? en waar Ik ben kunt gijlieden niet komen? | |
John | vlsJoNT | 7:37 | Op den laatsten dag nu, den grootste van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Als iemand dorst heeft, die kome tot Mij en drinke! | |
John | vlsJoNT | 7:38 | die in Mij gelooft, zooals de Schrifture zegt: Stroomen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien! | |
John | vlsJoNT | 7:39 | Dit nu zeide Hij van den Geest, dien ontvangen zouden degenen die in Hem gelooven; want de Geest was nog niet uitgestort, omdat Jezus nog niet in zijn glorie was. | |
John | vlsJoNT | 7:40 | Uit de schare dan zeiden sommigen, die deze woorden gehoord hadden: Deze is waarlijk de profeet! | |
John | vlsJoNT | 7:41 | Anderen zeiden: Deze is de Christus! — Anderen zeiden: Het is toch niet uit Galilea dat de Christus komt? | |
John | vlsJoNT | 7:42 | Zegt de Schrifture dan niet dat het uit het geslacht van David is, en van het dorp Bethlehem, vanwaar David was, dat de Christus komt? | |
John | vlsJoNT | 7:45 | De dienaars dan kwamen tot de overpriesters en fariseërs, en die zeiden tot hen: Waarom hebt gij Hem niet meegebracht? | |
John | vlsJoNT | 7:46 | De dienaars antwoordden: Nooit heeft eenig mensch gesproken, zooals deze mensch spreekt! | |
John | vlsJoNT | 7:50 | Nikodemus— die des nachts tot Jezus gekomen was— die één uit hen was, zeide tot hen: | |
John | vlsJoNT | 7:51 | Oordeelt onze wet wel iemand als zij niet eerst van hem hoort en weet wat hij doet? | |
John | vlsJoNT | 7:52 | Zij antwoordden en zeiden tot hem: Gij zijt toch ook niet uit Galilea? onderzoek en zie, dat er uit Galilea geen profeet is opgestaan! | |
Chapter 8
John | vlsJoNT | 8:1 | En des morgens vroeg kwam Hij wederom naar den tempel, en al het volk kwam tot Hem, en als Hij nedergezeten was onderwees Hij hen. | |
John | vlsJoNT | 8:2 | En de schriftgeleerden en de fariseërs brachten tot Hem een vrouw, die in overspel was bevonden en stelden haar in het midden, | |
John | vlsJoNT | 8:5 | Zij nu zeiden dit om Hem op de proef te stellen, opdat zij wat zouden hebben om Hem te beschuldigen. Doch Jezus bukte neder en schreef met den vinger op den grond. | |
John | vlsJoNT | 8:6 | Maar toen zij Hem bleven vragen, richtte Hij zich op en zeide tot hen: Die onder u zonder zonde is, werpe het eerst een steen op haar! | |
John | vlsJoNT | 8:8 | En zij, dit gehoord hebbende, en van hun konscientie beschuldigd zijnde, gingen weg, een voor een, van de oudsten af tot de laatsten. En Jezus bleef alleen, en de vrouw die in het midden stond. | |
John | vlsJoNT | 8:9 | En Jezus richtte zich op en zag niemand dan de vrouw; en Hij zeide tot haar: Vrouw! waar zijn die beschuldigers van u? niemand heeft u veroordeeld? | |
John | vlsJoNT | 8:10 | Zij nu zeide: Niemand, Heere! En Jezus zeide tot haar: Ook Ik veroordeel u niet! ga heen, en zondig niet meer! | |
John | vlsJoNT | 8:11 | Jezus dan sprak wederom tot hen, zeggende: Ik ben het Licht der wereld; die Mij volgt, zal niet wandelen in de duisternis, maar zal het licht des levens hebben. | |
John | vlsJoNT | 8:12 | De fariseërs dan zeiden tot Hem: Gij geeft getuigenis van u zelven; uw getuigenis is niet waarachtig! | |
John | vlsJoNT | 8:13 | Jezus antwoordde en zeide tot hen: Ook als Ik van Mij zelven getuig, is mijn getuigenis waarachtig, omdat Ik weet vanwaar Ik gekomen ben en waarheen Ik ga! maar gijlieden weet niet vanwaar Ik kom of waarheen Ik ga! | |
John | vlsJoNT | 8:15 | En wanneer Ik ook oordeel, is mijn oordeel waarachtig, want Ik ben niet alleen, maar Ik en de Vader die gezonden heeft. | |
John | vlsJoNT | 8:17 | Ik ben het die van Mij zelven getuigenis geef, en van Mij getuigt de Vader die Mij gezonden heeft. | |
John | vlsJoNT | 8:18 | Zij zeiden dan tot Hem: Waar is uw Vader? Jezus antwoordde: Noch Mij kent gij, noch mijn Vader. Als gij Mij kendet, dan zoudt gij ook mijn Vader kennen. | |
John | vlsJoNT | 8:19 | Deze woorden sprak Jezus in de schatkamer, toen Hij onderwijs gaf in den tempel. En niemand greep Hem, omdat zijn ure nog niet was gekomen. | |
John | vlsJoNT | 8:20 | Jezus dan zeide wederom tot hen: Ik ga heen en gij zult Mij zoeken, en in uw zonden zult gij sterven; waar Ik heenga, kunt gijlieden niet komen. | |
John | vlsJoNT | 8:21 | De Joden dan zeiden: Hij zal toch zich zelven niet dooden? omdat Hij zegt: Waar Ik heenga kunt gijlieden niet komen! | |
John | vlsJoNT | 8:22 | En Hij zeide tot hen: Gijlieden zijt van beneden, Ik ben van boven! gijlieden zijt uit deze wereld, Ik ben niet uit deze wereld. | |
John | vlsJoNT | 8:23 | Daarom zeide Ik ulieden dat gij zult sterven in uw zonden; want als gij niet gelooft dat Ik het ben zult gij sterven in uw zonden. | |
John | vlsJoNT | 8:24 | Zij zeiden dan tot Hem: Wie zijt Gij? — Jezus zeide tot hen: Wat Ik u van den beginne ook gezegd heb! | |
John | vlsJoNT | 8:25 | Veel heb ik van ulieden te zeggen en te oordeelen, maar die Mij gezonden heeft is waarachtig, en wat Ik van Hem gehoord heb, dat spreek Ik tot de wereld. | |
John | vlsJoNT | 8:27 | Jezus dan zeide: Als gij den Zoon des menschen zult verhoogd hebben, dan zult gij verstaan dat Ik het ben, en dat Ik van Mij zelven niets doe, maar dat Ik deze dingen spreek zooals de Vader Mij geleerd heeft. | |
John | vlsJoNT | 8:28 | En die Mij gezonden heeft is met Mij; de Vader heeft Mij niet alleen gelaten, omdat Ik altijd doe wat Hem behagelijk is. | |
John | vlsJoNT | 8:30 | Jezus dan zeide tot de Joden die in Hem geloofden: Indien gij in mijn woord blijft, dan zijt gij waarlijk mijn discipelen, | |
John | vlsJoNT | 8:32 | Zij antwoordden Hem: Wij zijn Abrahams nakomelingen en nooit hebben wij iemand gediend! hoe zegt Gij dan: Gij zult vrij worden? | |
John | vlsJoNT | 8:33 | Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Al wie de zonde doet, is een slaaf der zonde! | |
John | vlsJoNT | 8:36 | Ik weet dat gij Abrahams nakomelingen zijt; maar gij zoekt Mij te dooden, omdat mijn woord in u geen plaats vindt. | |
John | vlsJoNT | 8:37 | Ik spreek wat Ik bij mijn Vader heb gezien, en gijlieden ook doet wat gij van uw vader gehoord hebt. | |
John | vlsJoNT | 8:38 | Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Onze vader is Abraham! — Jezus zeide tot hen: Als gij Abrahams kinderen zijt, doet dan Abrahams werken! | |
John | vlsJoNT | 8:39 | Maar nu zoekt gij Mij te dooden, een mensch die u de waarheid gezegd heeft, die Ik van God gehoord heb; — dat deed Abraham niet! | |
John | vlsJoNT | 8:40 | Gij doet de werken uws vaders. — Zij zeiden dan tot Hem: Wij zijn niet uit hoererij geboren; één Vader hebben we, God! | |
John | vlsJoNT | 8:41 | Jezus zeide tot hen: Als God uw Vader was, dan zoudt gij Mij beminnen, want Ik ben uit God uitgegaan en gekomen; Ik ben toch niet van Mij zelven gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden. | |
John | vlsJoNT | 8:43 | Gij zijt uit den vader den duivel, en de genegenheden uws vaders wilt gij doen. Die was een menschenmoordenaar van den beginne, en hij is in de waarheid niet staande gebleven, omdat er geen waarheid in hem is. Als hij den leugen spreekt dan spreekt hij uit zijn eigen, omdat hij een leugenaar is en de vader daarvan. | |
John | vlsJoNT | 8:45 | Wie uit ulieden overtuigt Mij van zonde? — Als Ik waarheid spreek, waarom gelooft gij Mij niet? | |
John | vlsJoNT | 8:46 | Die uit God is hoort de woorden Gods; daarom hoort gijlieden niet, omdat gij uit God niet zijt. | |
John | vlsJoNT | 8:47 | De Joden antwoordden en zeiden tot Hem: Zeggen wij niet te recht dat Gij een Samaritaan zijt en een boozen geest hebt? | |
John | vlsJoNT | 8:48 | Jezus antwoordde: Ik heb geen boozen geest, maar Ik eer mijn Vader en gij onteert Mij! | |
John | vlsJoNT | 8:50 | Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Als iemand mijn woord bewaard zal hebben, dan zal hij den dood niet zien in der eeuwigheid! | |
John | vlsJoNT | 8:51 | De Joden dan zeiden tot Hem: Nu weten wij dat Gij een boozen geest hebt! Abraham is gestorven en de profeten, en Gij zegt: Als iemand mijn woord bewaart, die zal den dood niet smaken in der eeuwigheid! | |
John | vlsJoNT | 8:52 | Gij zijt toch niet meer dan onze vader Abraham, die gestorven is? en de profeten zijn gestorven; wien maakt Gij U zelven? | |
John | vlsJoNT | 8:53 | Jezus antwoordde: Als Ik Mij zelven glorie gaf dan was mijn glorie niets; mijn Vader is het die Mij glorie geeft, dien gij zegt uw God te zijn. | |
John | vlsJoNT | 8:54 | En gij kent Hem niet, maar Ik ken Hem; en als Ik zeide dat Ik Hem niet kende, dan zou Ik aan ulieden gelijk zijn, dat is een leugenaar; maar Ik ken Hem en zijn woord bewaar Ik. | |
John | vlsJoNT | 8:55 | Abraham, uw vader, verheugde zich dat hij mijn dag zou zien, en hij heeft dien gezien en is verblijd. | |
John | vlsJoNT | 8:56 | De Joden dan zeiden tot Hem: Nog geen vijftig jaar zijt Gij oud, en Gij hebt Abraham gezien? | |
John | vlsJoNT | 8:57 | Jezus zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Vóórdat Abraham was geboren, ben Ik! | |
Chapter 9
John | vlsJoNT | 9:2 | En zijn discipelen vroegen Hem, zeggende: Meester! wie heeft er gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind geboren werd? | |
John | vlsJoNT | 9:3 | Jezus antwoordde: Noch deze heeft gezondigd, noch zijn ouders, maar in hem moesten de werken Gods openbaar worden. | |
John | vlsJoNT | 9:4 | Ik moet de werken doen van Hem die Mij gezonden heeft zoolang het dag is; er komt een nacht wanneer niemand kan werken. | |
John | vlsJoNT | 9:6 | Dit gezegd hebbende, spoog Hij op den grond en maakte slijk uit het speeksel, en streek hem het slijk op de oogen, | |
John | vlsJoNT | 9:7 | en zeide tot hem: Ga heen, wasch u in den vijver van Siloam (die naam beteekent: Uitgezonden). Hij dan ging heen en waschte zich en kwam ziende terug. | |
John | vlsJoNT | 9:8 | De geburen dan, en die hem vroeger hadden zien bedelen, zeiden: Is deze het niet, die daar zat te bedelen? | |
John | vlsJoNT | 9:9 | Sommigen zeiden: Hij is het! Anderen zeiden: Neen, maar hij trekt wel op hem! Hij zelf zeide: Ik ben het! | |
John | vlsJoNT | 9:11 | Hij antwoordde: De mensch, Jezus genaamd, maakte slijk en bestreek mijn oogen en zeide tot mij: Ga heen naar Siloam en wasch u! Ik ging dan heen, en heb mij gewasschen en werd ziende! | |
John | vlsJoNT | 9:15 | Wederom vroegen hem dan ook de fariseërs, hoe hij ziende was geworden. En hij zeide tot hen: Hij leide mij slijk op de oogen, en ik heb mij gewasschen, en ik zie. | |
John | vlsJoNT | 9:16 | Sommigen dan uit de fariseërs zeiden: Die mensch is van God niet, want den sabbat houdt Hij niet! Anderen zeiden: Hoe kan iemand, die een zondaar is, zulke mirakelen doen? — Er was tweedracht onder hen. | |
John | vlsJoNT | 9:17 | Zij zeiden dan wederom tot den blinde: Gij, wat zegt gij van Hem, daar Hij u de oogen geopend heeft? — Hij nu zeide: Hij is een profeet. | |
John | vlsJoNT | 9:18 | De Joden dan geloofden niet van hem, dat hij blind was geweest en ziende geworden, totdat zij de ouders hadden geroepen van hem die ziende was geworden. | |
John | vlsJoNT | 9:19 | En zij vroegen hun, zeggende: Is dat uw zoon, dien gij zegt dat blind geboren is? Hoe ziet hij dan nu? | |
John | vlsJoNT | 9:20 | Zijn ouders antwoordden dan en zeiden: Wij weten dat deze onze zoon is, en dat hij blind geboren is; | |
John | vlsJoNT | 9:21 | doch hoe hij nu ziet, weten wij niet, of wie hem de oogen geopend heeft, wij weten het niet! Vraagt het hem, hij heeft zijn jaren, hij zal voor zich zelven spreken! | |
John | vlsJoNT | 9:22 | Dit zeiden zijn ouders, omdat zij de Joden vreesden. Want alreeds hadden de Joden onder malkander besloten, dat zoo iemand Hem voor den Christus beleed, die uit de synagoge zou gebannen worden. | |
John | vlsJoNT | 9:24 | Zij riepen dan ten tweeden male den man, die blind was geweest, en zeiden tot hem: Geef de glorie aan God! wij weten dat die man een zondaar is. | |
John | vlsJoNT | 9:25 | Hij dan antwoordde: Of Hij een zondaar is weet ik niet; één ding weet ik, dat ik blind was en nu zie! | |
John | vlsJoNT | 9:27 | Hij antwoordde hun: Ik heb het u al gezegd en gij hebt niet geluisterd; wat wilt gij het nog eens hooren? ook gij wilt toch niet zijn discipelen worden? | |
John | vlsJoNT | 9:28 | Zij scholden hem en zeiden: Gij zijt een discipel van dezen, maar wij zijn discipelen van Mozes! | |
John | vlsJoNT | 9:29 | Wij weten dat God tot Mozes heeft gesproken, maar wat dezen aangaat, wij weten niet vanwaar Hij is! | |
John | vlsJoNT | 9:30 | De man antwoordde en zeide tot hen: Daarin is toch een mirakel, dat gij niet weet vanwaar Hij is, en toch heeft Hij mij de oogen geopend! | |
John | vlsJoNT | 9:31 | Wij weten dat God geen zondaars hoort, maar als iemand godvruchtig is en zijn wil doet, dien hoort Hij. | |
John | vlsJoNT | 9:32 | Van ouds af is het niet gehoord dat iemand de oogen geopend heeft van een blindgeborene. | |
John | vlsJoNT | 9:34 | Zij antwoordden en zeiden tot hem: Gij zijt geheel in zonden geboren, en gij leert ons? — En zij wierpen hem buiten. | |
John | vlsJoNT | 9:35 | Jezus hoorde dat ze hem buiten geworpen hadden, en vond hem, en zeide: Gelooft gij in den Zoon van God? | |
John | vlsJoNT | 9:39 | En Jezus zeide: Tot een oordeel ben Ik gekomen tot deze wereld, opdat zij die niet zien, zouden zien, en zij die zien, blind zouden worden! | |
John | vlsJoNT | 9:40 | Eenigen uit de fariseërs, die bij Hem waren, hoorden dit en zeiden tot Hem: Wij zijn toch ook niet blind? | |
Chapter 10
John | vlsJoNT | 10:1 | Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Die niet ingaat door de deur naar den schaapstal, maar inklimt van elders, die is een dief en moordenaar. | |
John | vlsJoNT | 10:3 | Aan dezen doet de deurwachter open, en de schapen hooren zijn stem, en zijn eigen schapen roept hij bij name en leidt ze uit. | |
John | vlsJoNT | 10:4 | En als hij zijn eigen schapen uitgedreven heeft, dan gaat hij vóór hen, en de schapen volgen hem, omdat ze zijn stem kennen. | |
John | vlsJoNT | 10:5 | Een vreemdeling nu zullen zij niet volgen, maar zij zullen van hem vluchten, omdat zij de stem der vreemdelingen niet kennen. | |
John | vlsJoNT | 10:6 | Deze gelijkenis sprak Jezus tot hen, maar zij verstonden niet wat het was, waarover Hij tot hen sprak. | |
John | vlsJoNT | 10:8 | Allen, zooveel als er vóór Mij gekomen zijn, die zijn dieven en moordenaars, maar de schapen hebben naar hen niet gehoord. | |
John | vlsJoNT | 10:9 | Ik ben de Deur; als iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden, en hij zal ingaan, en uitgaan, en weide vinden. | |
John | vlsJoNT | 10:10 | De dief komt niet dan om te stelen, en te slachten, en te verderven; Ik ben gekomen opdat zij leven hebben en overvloed hebben. | |
John | vlsJoNT | 10:12 | Maar de daglooner, en die geen herder is, aan wien de schapen niet toebehooren, ziet den wolf aankomen, en verlaat de schapen, en vlucht; en de wolf rooft en verjaagt de schapen. | |
John | vlsJoNT | 10:15 | zooals de Vader Mij kent en Ik den Vader ken; en mijn leven leg Ik af voor de schapen. | |
John | vlsJoNT | 10:16 | Nog andere schapen heb Ik, die niet zijn uit dezen stal; ook die moet ik toebrengen, en mijn stem zullen zij hooren, en het zal worden één kudde, één Herder. | |
John | vlsJoNT | 10:17 | Daarom bemint de Vader Mij, omdat Ik mijn leven afleg, opdat Ik het wederom neme. | |
John | vlsJoNT | 10:18 | Niemand neemt het van Mij af, maar Ik leg het van Mij zelven af; Ik heb macht om het af te leggen, en Ik heb macht om het wederom te nemen; dit gebod heb Ik ontvangen van mijn Vader. | |
John | vlsJoNT | 10:20 | Velen dan uit hen zeiden: Hij heeft een boozen geest en is zot: Wat luistert gij naar Hem? | |
John | vlsJoNT | 10:21 | Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden van een bezetene! een booze geest kan toch niet der blinden oogen openen? | |
John | vlsJoNT | 10:24 | De Joden dan omringden Hem en zeiden tot Hem: Tot wanneer houdt Gij onze ziel in twijfel? Als Gij de Christus zijt, zeg het ons dan vrij uit! | |
John | vlsJoNT | 10:25 | Jezus antwoordde: Ik heb tot u gesproken, en gij gelooft niet; de werken die Ik doe in den Naam mijns Vaders, die getuigen van Mij. | |
John | vlsJoNT | 10:28 | en Ik geef hun eeuwig leven, en zij zullen geenszins verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal ze rooven uit mijn hand. | |
John | vlsJoNT | 10:29 | Mijn Vader die ze Mij gegeven heeft, is meer dan allen, en niemand kan ze rooven uit de hand mijns Vaders. | |
John | vlsJoNT | 10:32 | Jezus antwoordde hun: Veel goede werken heb Ik ulieden getoond uit mijn Vader, om welk werk van die steenigt gij Mij? | |
John | vlsJoNT | 10:33 | De Joden antwoordden Hem: Om een goed werk steenigen wij U niet, maar om lastering, en omdat Gij, die een mensch zijt, U zelven God maakt!; | |
John | vlsJoNT | 10:34 | Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw, wet: Ik heb gezegd, gij zijt goden? | |
John | vlsJoNT | 10:35 | Als de wet dan die goden noemde, tot wie Gods woord: geschiedde, en de Schrifture niet kan gebroken worden, | |
John | vlsJoNT | 10:36 | zegt gij dan tot Hem, dien de Vader heeft geheiligd en tot de wereld gezonden: Gij lastert! omdat Ik gezegd heb: Gods Zoon ben Ik? | |
John | vlsJoNT | 10:38 | Maar als Ik ze doe en gij gelooft in Mij niet, gelooft dan in de werken, opdat gij moogt weten en gelooven dat de Vader in Mij is en Ik in den Vader. | |
John | vlsJoNT | 10:40 | En Hij ging wederom over den Jordaan naar de plaats waar Johannes eerst, doopende was, en Hij bleef aldaar. | |
John | vlsJoNT | 10:41 | En velen kwamen tot Hem en zeiden: Johannes deed wel geen mirakel, maar alles wat Johannes van dezen zeide, was waar. | |
Chapter 11
John | vlsJoNT | 11:1 | Er was nu een zekere kranke, Lazarus van Bethanië, uit het dorp van Maria en Martha, haar zuster. | |
John | vlsJoNT | 11:2 | Maria nu was het die den Heere zalfde met balsem en zijn voeten afdroogde met haar hoofdhaar, wier broeder Lazarus krank was. | |
John | vlsJoNT | 11:4 | Toen Jezus dit hoorde zeide Hij: Deze krankheid is niet ten doode, maar om Gods glorie, opdat de Zone Gods door haar verheerlijkt worde! | |
John | vlsJoNT | 11:6 | Toen Hij dan gehoord had dat Lazarus krank was, bleef Hij twee dagen in de plaats waar Hij was. | |
John | vlsJoNT | 11:8 | De discipelen zeiden tot Hem: Meester! kortgeleden zochten de Joden U te steenigen, en wederom gaat Gij derwaarts? | |
John | vlsJoNT | 11:9 | Jezus antwoordde: Zijn er niet twaalf uren in den dag? Als iemand bij dag wandelt dan struikelt hij niet, omdat hij het licht dezer wereld ziet; | |
John | vlsJoNT | 11:10 | maar als iemand bij nacht wandelt, dan struikelt hij, omdat het licht in hem niet is. | |
John | vlsJoNT | 11:11 | Dit sprak Hij; en daarna zeide Hij tot hen: Lazarus, onze vriend, is ingeslapen, maar Ik ga hem wakker maken. | |
John | vlsJoNT | 11:12 | De discipelen dan zeiden tot Hem: Heere, als hij is ingeslapen, zal hij genezen worden! | |
John | vlsJoNT | 11:13 | Doch Jezus had gesproken van zijn dood, maar de discipelen meenden dat Hij sprak van de rust des slaaps. | |
John | vlsJoNT | 11:15 | en Ik verheug Mij om uwentwil dat Ik daar niet was, opdat gij gelooven moogt; maar laat ons tot hem gaan. | |
John | vlsJoNT | 11:16 | Thomas dan, genaamd de Tweeling, zeide tot de medediscipelen: Laat ons ook gaan opdat wij met Hem sterven! | |
John | vlsJoNT | 11:19 | Velen dan uit de Joden waren tot Martha en Maria gekomen, om haar over haar broeder te vertroosten. | |
John | vlsJoNT | 11:20 | Martha dan, toen zij hoorde dat Jezus kwam, ging Hem te gemoet, doch Maria bleef in huis zitten. | |
John | vlsJoNT | 11:21 | Martha dan zeide tot Jezus: Heere, als Gij hier geweest waart, dan zou mijn broeder niet zijn gestorven! | |
John | vlsJoNT | 11:24 | Martha zeide tot Hem: Ik weet dat hij zal verrijzen in de verrijzenis ten laatsten dage. | |
John | vlsJoNT | 11:25 | Jezus zeide tot haar: Ik ben de verrijzenis en het leven; die in Mij gelooft, zal leven, ook al was hij gestorven, | |
John | vlsJoNT | 11:26 | en alwie leeft en in Mij gelooft, zal geenszins sterven in eeuwigheid! — Gelooft gij dat? | |
John | vlsJoNT | 11:27 | Zij zeide tot Hem: Ja Heere! ik heb geloofd dat Gij de Christus zijt, de Zone Gods, die tot de wereld komt! | |
John | vlsJoNT | 11:28 | En dit zeggende, ging zij weg en riep Maria, haar zuster, in stilte zeggende: De Meester is daar en Hij roept u! | |
John | vlsJoNT | 11:30 | Jezus nu was nog niet gekomen tot aan het dorp, maar Hij was op de plaats waar Martha Hem te gemoet was gekomen. | |
John | vlsJoNT | 11:31 | De Joden dan, die bij haar in het huis waren, en haar vertroostten, zagen Maria haastig opstaan en uitgaan, en zij volgden haar, meenende dat zij naar het graf ging om daar te weenen. | |
John | vlsJoNT | 11:32 | Maria dan, zoodra zij kwam waar Jezus was, en Hem zag, viel voor zijn voeten en zeide tot Hem: Heere, als Gij hier geweest waart, dan zou mijn broeder niet gestorven zijn! | |
John | vlsJoNT | 11:33 | Jezus dan, toen Hij haar zag weenen en de Joden die met haar gekomen waren, insgelijks weenen, werd verontwaardigd in den geest en ontroerde, | |
John | vlsJoNT | 11:37 | Sommigen nu uit hen zeiden: Had deze, die de oogen des blinden opende, niet kunnen maken dat ook deze niet gestorven was? | |
John | vlsJoNT | 11:38 | Jezus dan, wederom verontwaardigd zijnde in zich zelven, kwam tot het graf; en het was een spelonk en een steen was daarop gelegd. | |
John | vlsJoNT | 11:39 | Jezus zeide: Neemt den steen weg! De zuster van den gestorvene, Martha, zeide tot Hem: Heere, hij riekt al, want al vier dagen is hij dood! | |
John | vlsJoNT | 11:40 | Jezus zeide tot haar: Heb Ik u niet gezegd dat gij Gods glorie zoudt zien, als gij gelooft? | |
John | vlsJoNT | 11:41 | Zij namen dan den steen weg. En Jezus sloeg de oogen naar boven en zeide: Vader, Ik dank U dat Gij Mij gehoord hebt; | |
John | vlsJoNT | 11:42 | doch Ik wist dat Gij Mij altijd hoort; maar ter wille van de schare die rondom staat, heb Ik gesproken, opdat zij zouden gelooven dat Gij Mij gezonden hebt. | |
John | vlsJoNT | 11:44 | De doode kwam uit, gebonden aan handen en voeten met windselen, en zijn aangezicht was bewonden met een zweetdoek. En Jezus zeide tot hen: Maakt hem los, en laat hem weggaan! | |
John | vlsJoNT | 11:45 | Velen dan uit de Joden, die tot Maria gekomen waren en gezien hadden wat Jezus gedaan had, geloofden in Hem. | |
John | vlsJoNT | 11:46 | Maar sommigen uit hen gingen heen tot de fariseërs en zeiden hun wat Jezus gedaan had. | |
John | vlsJoNT | 11:47 | De overpriesters dan en de fariseërs vergaderden den Raad en zeiden: Wat gaan wij doen? Want deze mensch doet veel mirakelen! | |
John | vlsJoNT | 11:48 | Als wij Hem zoo laten voortgaan, dan zullen allen in Hem gelooven, en de Romeinen zullen komen en onze plaats en ons volk beide wegnemen! | |
John | vlsJoNT | 11:49 | En één uit hen, Kajafas, die dat jaar hoogepriester was, zeide tot hen: Gij verstaat niets, | |
John | vlsJoNT | 11:50 | en gij bedenkt niet dat voor u beter is dat één mensch sterve voor het volk, en niet de geheele natie verloren ga | |
John | vlsJoNT | 11:51 | — Dit nu zeide hij niet van zich zelven, maar, dat jaar hoogepriester zijnde, profeteerde hij dat Jezus zou sterven voor de natie, | |
John | vlsJoNT | 11:52 | en niet alleen voor die natie, maar opdat Hij ook de kinderen Gods, die verstrooid waren, tot één zou vergaderen. | |
John | vlsJoNT | 11:54 | Jezus dan wandelde niet meer vrij onder de Joden, maar ging vandaar naar de landstreek, dicht bij de woestijn, naar een stad genaamd Efraïm; en daar verbleef Hij met de discipelen. | |
John | vlsJoNT | 11:55 | Het Paaschfeest der Joden was nu nabij; en velen uit die landstreek gingen op naar Jerusalem voor het Paaschfeest, om zich te zuiveren. | |
John | vlsJoNT | 11:56 | Zij zochten dan Jezus en zeiden onder malkander, toen ze in den tempel stonden: Wat dunkt u? zou Hij niet naar het feest komen? | |
Chapter 12
John | vlsJoNT | 12:1 | Jezus dan kwam zes dagen vóór Paschen naar Bethanië, waar Lazarus was dien Hij had opgewekt uit de dooden. | |
John | vlsJoNT | 12:2 | Zij maakten Hem dan aldaar een avondmaaltijd gereed, en Martha bediende, en Lazarus was een van degenen die met Hem aan de tafel lagen. | |
John | vlsJoNT | 12:3 | Maria dan nam een pond balsem van zuiveren kostbaren nardus, en zalfde de voeten van Jezus, en droogde met haar hoofdhaar zijn voeten af; en het huis werd vervuld met den reuk des balsems. | |
John | vlsJoNT | 12:5 | Waarom dezen balsem niet verkocht voor driehonderd penningen, en den armen gegeven? | |
John | vlsJoNT | 12:6 | Dit nu zeide hij, niet omdat hij voor de afmen bekommerd was, maar omdat hij een dief was, en de kas hield, en wegnam wat er werd in gedaan. | |
John | vlsJoNT | 12:7 | Jezus zeide dan: Laat haar doen! opdat zij het beware tot den dag mijner begrafenis. | |
John | vlsJoNT | 12:9 | Een groote schare dan uit de Joden vernam dat Hij daar was, en zij kwamen niet alleen om Jezus, maar opdat zij ook Lazarus zouden zien dien Hij uit de dooden verwekt had. | |
John | vlsJoNT | 12:12 | Des anderen daags, toen een groote schare die naar het feest gekomen was, hoorde dat Jezus naar Jerusalem kwam, | |
John | vlsJoNT | 12:13 | namen zij takken van palmboomen en gingen uit Hem te gemoet, en riepen: Hosannah! Geprezen Hij, die komt in den Naam des Heeren, de Koning Israëls! | |
John | vlsJoNT | 12:15 | Vrees niet, dochter Sions! zie, uw Koning komt, gezeten op het jong van een ezelin! | |
John | vlsJoNT | 12:16 | Dit verstonden zijn discipelen in het eerst niet, maar toen Jezus in zijn glorie was, toen werden zij indachtig dat dit van Hem geschreven was en dat men Hem dit gedaan had. | |
John | vlsJoNT | 12:17 | De schare dan, die bij Hem was, getuigde dat Hij Lazarus uit het graf had geroepen en hem uit de dooden verwekt had. | |
John | vlsJoNT | 12:18 | Daarom ook ging de schare Hem te gemoet, omdat zij gehoord hadden dat Hij dit mirakel gedaan had. | |
John | vlsJoNT | 12:19 | De fariseërs dan zeiden tot malkander: Gij ziet dat gij niets wint; zie, de geheele wereld loopt Hem na! | |
John | vlsJoNT | 12:20 | Er waren nu eenige Grieken uit degenen die opgekomen waren om op het feest te aanbidden. | |
John | vlsJoNT | 12:21 | Dezen dan wendden zich tot Filippus, die van Bethsaïda was in Galilea, en vroegen hem, zeggende: Heer, wij wilden Jezus wel zien! | |
John | vlsJoNT | 12:22 | Filippus kwam en zeide het aan Andreas, en Andreas en Filippus kwamen en zeiden het aan Jezus. | |
John | vlsJoNT | 12:23 | Jezus nu antwoordde en zeide tot hen: De ure is gekomen dat de Zoon des menschen de glorie zal ontvangen. | |
John | vlsJoNT | 12:24 | Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Als het tarwegraan niet in de aarde valt en sterft, dan blijft het alleen, maar als het sterft dan draagt het veel vrucht! | |
John | vlsJoNT | 12:25 | Die zijn leven bemint zal het verliezen, en die zijn leven haat in deze wereld, die zal het bewaren ten eeuwigen leven. | |
John | vlsJoNT | 12:26 | Indien iemand Mij dient, die volge Mij, en waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn; wanneer iemand Mij dient, de Vader zal hem eeren. | |
John | vlsJoNT | 12:27 | Nu is mijn ziel ontroerd, en wat zal Ik zeggen? — Vader, verlos Mij uit deze ure? — Maar hierom ben Ik in deze ure gekomen! | |
John | vlsJoNT | 12:28 | Vader, verheerlijk uw Naam! — Er kwam dan een stem uit den hemel: En Ik heb Hem verheerlijkt en zal Hem wederom verheerlijken! | |
John | vlsJoNT | 12:29 | De schare dan, die daar stond en het hoorde, zeide dat het een donderslag was geweest; anderen zeiden: Een engel heeft tot Hem gesproken! | |
John | vlsJoNT | 12:30 | Jezus antwoordde en zeide: Niet om mijnentwil is deze stem geschied, maar om uwentwil! | |
John | vlsJoNT | 12:31 | Nu is er een oordeel over deze wereld; nu zal de overste dezer wereld buiten geworpen worden. | |
John | vlsJoNT | 12:34 | De schare dan antwoordde Hem: Wij hebben gehoord uit de wet dat de Christus in eeuwigheid blijft; en hoe zegt Gij dan dat de Zoon des menschen moet verhoogd worden? Wie is die Zoon des menschen? | |
John | vlsJoNT | 12:35 | Jezus dan zeide tot hen: Nog een korten tijd is het licht onder ulieden; wandelt als die het licht hebt, opdat geen duisternis u overvalle; en die wandelt in de duisternis, weet niet waar hij heengaat. | |
John | vlsJoNT | 12:36 | Als die het licht hebt; gelooft in het licht, opdat gij kinderen des lichts moogt, worden. | |
John | vlsJoNT | 12:37 | Dit sprak Jezus en Hij ging weg en verbergde zich van hen. Hoewel Hij nu zooveel mirakelen gedaan had voor hun oogen, zoo geloofden zij toch niet in Hem; | |
John | vlsJoNT | 12:38 | opdat het woord van Jesaja, den profeet, zou vervuld worden, dat hij gesproken heeft: Heere! wie heeft onze prediking geloofd? en de arm des Heeren, aan wien is hij geopenbaard? | |
John | vlsJoNT | 12:40 | Hij heeft hun de oogen verblind, en het harte verhard, opdat zij niet zouden zien met de oogen en verstaan met het harte, en zich bekeeren en Ik hen geneze. | |
John | vlsJoNT | 12:42 | Nochtans geloofden ook velen van de oversten in Hem, maar om der fariseërs wil beleden zij het niet, om niet uit de synagoge geworpen te worden. | |
John | vlsJoNT | 12:44 | Jezus nu riep en zeide: Die in Mij gelooft, gelooft niet in Mij, maar in Hem die Mij gezonden heeft. | |
John | vlsJoNT | 12:46 | Ik, het Licht, ben tot de wereld gekomen opdat al wie in Mij gelooft, niet in de duisternis blijve. | |
John | vlsJoNT | 12:47 | En als iemand mijn woorden hoort en niet bewaart, Ik oordeel hem niet, want Ik ben niet gekomen om de wereld te oordeelen, maar om de wereld te behouden. | |
John | vlsJoNT | 12:48 | Die Mij verwerpt en mijn woorden niet aanneemt, die heeft zijn rechter; het woord dat Ik sprak, dat zal hem oordeelen ten laatsten dage. | |
John | vlsJoNT | 12:49 | Want uit Mij zelven heb Ik niet gesproken, maar die Mij gezonden heeft, de Vader zelf, heeft Mij een gebod gegeven wat Ik zeggen en wat Ik spreken zou; | |
Chapter 13
John | vlsJoNT | 13:1 | Voor het Paaschfeest nu, wetende dat zijn ure was gekomen om uit deze wereld over te gaan tot den Vader, heeft Jezus, de zijnen die in de wereld waren bemind hebbende, hen bemind tot het einde. | |
John | vlsJoNT | 13:2 | En onder den maaltijd, toen de duivel aan Judas, Simons zoon Iskariot, reeds in het hart gegeven had om Hem te verraden, | |
John | vlsJoNT | 13:3 | en wetende dat de Vader Hem alle dingen in de handen had gegeven, en dat Hij van God was uitgegaan en tot God heenging, | |
John | vlsJoNT | 13:4 | stond Jezus op van den maaltijd en leide zijn kleederen af, en Hij nam een linnen doek en bond dien om zijn midden. | |
John | vlsJoNT | 13:5 | Daarna goot Hij water in het bekken en begon de voeten der discipelen te wasschen en af te droogen met den linnen doek, dien Hij om zijn midden had. | |
John | vlsJoNT | 13:6 | Hij kwam dan tot Simon Petrus. Die zeide tot Hem: Heere! Gij zult mij de voeten wasschen? | |
John | vlsJoNT | 13:7 | Jezus antwoordde en zeide tot hem: Wat Ik doe weet gij nu niet, maar hierna zult gij het verstaan! | |
John | vlsJoNT | 13:8 | Petrus zeide tot Hem: Mij zult Gij de voeten niet wasschen in eeuwigheid! — Jezus antwoordde hem: Als Ik u niet wassche, dan hebt gij geen deel met Mij! | |
John | vlsJoNT | 13:9 | Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, niet mijn voeten alleen, maar ook de handen en het hoofd! | |
John | vlsJoNT | 13:10 | Jezus zeide tot hem: Die een bad genomen heeft, heeft niet noodig dan zich de voeten te laten wasschen, maar is dan geheel rein; en gijlieden zijt rein, doch niet allen. | |
John | vlsJoNT | 13:11 | Want Hij kende dengene die Hem verraden zou; daarom zeide Hij: Gij zijt niet allen rein. | |
John | vlsJoNT | 13:12 | Toen Hij dan hun voeten gewasschen en zijn kleederen genomen had en wederom aanzat, zeide Hij tot hen: Verstaat gij wat Ik u gedaan heb? | |
John | vlsJoNT | 13:13 | Gij noemt Mij den Meester en den Heer, en gij zegt dit te recht, want Ik ben het. | |
John | vlsJoNT | 13:14 | Maar als Ik, de Heer en de Meester, u dan de voeten heb gewasschen, dan zijt ook gij verplicht malkander de voeten te wasschen. | |
John | vlsJoNT | 13:15 | Een voorbeeld toch heb Ik u gegeven, opdat ook gij doet zooals Ik aan u gedaan heb. | |
John | vlsJoNT | 13:16 | Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Een dienstknecht is niet meer dan zijn heer, en een gezant niet meer dan hij die hem gezonden heeft. | |
John | vlsJoNT | 13:18 | Niet van u allen spreek Ik; Ik weet wie Ik heb uitverkoren; maar de Schrifture moet vervuld worden: Die met Mij het brood eet, heeft tegen Mij achteruit geslagen. | |
John | vlsJoNT | 13:19 | Van nu af zeg Ik het ulieden, vóórdat het geschiedt, opdat gij gelooft, wanneer het geschiedt, dat Ik het ben. | |
John | vlsJoNT | 13:20 | Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Die ontvangt dengene dien Ik zenden zal, die ontvangt Mij, en die Mij ontvangt, ontvangt Hem die Mij gezonden heeft. | |
John | vlsJoNT | 13:21 | Toen Jezus dit gezegd had ontroerde Hij naar den geest, en getuigde en zeide: Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden, dat een uit u Mij verraden zal! | |
John | vlsJoNT | 13:24 | Simon Petrus dan gaf dezen een wenk en zeide tot hem: Zeg, wie is het van wien Hij spreekt? | |
John | vlsJoNT | 13:26 | Jezus antwoordde: Die is het, wien Ik de bete zal indoopen en hem geven. — Hij doopte dan de bete in, en nam ze, en gaf ze aan Judas, Simons zoon Iskariot. | |
John | vlsJoNT | 13:27 | En na de bete, toen voer de Satan in dezen. Jezus dan zeide tot hem: Wat gij doet, doe het spoedig! | |
John | vlsJoNT | 13:29 | Want sommigen meenden, omdat Judas de kas hield, dat Jezus tot hem zeide: Koop wat wij voor het feest van noode hebben, of, dat hij den armen wat zou geven. | |
John | vlsJoNT | 13:31 | Toen hij dan uitgegaan was, zeide Jezus: Nu heeft de Zoon des menschen de glorie ontvangen, en God heeft in Hem de glorie ontvangen. | |
John | vlsJoNT | 13:32 | Als God in Hem de glorie heeft ontvangen, dan zal God Hem ook in zich zelven de glorie doen ontvangen, en zal Hem terstond de glorie doen ontvangen! | |
John | vlsJoNT | 13:33 | Kinderkens! nog een korten tijd ben Ik met ulieden. Gij zult Mij zoeken, en gelijk Ik den Joden gezegd heb: Waar Ik heenga kunt gij niet komen, zoo zeg Ik het nu ook aan ulieden! | |
John | vlsJoNT | 13:34 | Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij malkander bemint; dat gij malkander bemint zooals Ik ulieden bemind heb. | |
John | vlsJoNT | 13:35 | Hierdoor zullen allen bekennen dat gij mijn discipelen zijt, als gij liefde hebt onder malkander. | |
John | vlsJoNT | 13:36 | Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, waar gaat Gij heen? Jezus antwoordde: Waar Ik heenga kunt gij Mij nu niet volgen, maar later zult gij Mij volgen. | |
John | vlsJoNT | 13:37 | Petrus zeide tot Hem: Heere! waarom kan ik U nu niet volgen? mijn leven zal ik voor U stellen! | |
Chapter 14
John | vlsJoNT | 14:2 | In het huis mijns Vaders zijn veel woningen; zoo niet, dan zou Ik het u, gezegd hebben! — Want Ik ga voor ulieden plaats bereiden. | |
John | vlsJoNT | 14:3 | En als Ik heengegaan zal zijn en voor u plaats bereid zal hebben, dan kom Ik weder en Ik zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt waar Ik ben. | |
John | vlsJoNT | 14:5 | Thomas zeide tot Hem: Heere! wij weten niet waar Gij heengaat, en hoe kunnen wij den weg weten? | |
John | vlsJoNT | 14:6 | Jezus zeide tot hem: Ik ben de weg, en de waarheid, en het leven; niemand komt tot den Vader dan door Mij. | |
John | vlsJoNT | 14:7 | Als gij Mij gekend hadt dan zoudt gij ook mijn Vader gekend hebben; en van nu af kent gij Hem en hebt gij Hem gezien. | |
John | vlsJoNT | 14:9 | Jezus zeide tot hem: Zoo langen tijd ben Ik bij u, en gij kent Mij niet, Filippus? — Die Mij heeft gezien, die heeft den Vader gezien; hoe zegt gij: Laat ons den Vader zien? | |
John | vlsJoNT | 14:10 | Gelooft gij niet dat Ik in den Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden die Ik spreek tot ulieden, die spreek Ik niet van Mij zelven, maar de Vader die in Mij blijft, doet zelf de werken. | |
John | vlsJoNT | 14:11 | Gelooft Mij, Ik ben in den Vader, en de Vader is in Mij; en zoo niet, gelooft dan om de werken zelven. | |
John | vlsJoNT | 14:12 | Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Die in Mij gelooft, de werken die Ik doe, zal hij ook doen en grootere dan deze zal hij doen, omdat Ik tot den Vader ga; | |
John | vlsJoNT | 14:13 | en wat gij ook zult begeeren in mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in den Zoon de glorie ontvange. | |
John | vlsJoNT | 14:16 | en Ik zal den Vader vragen, en een anderen Bijstand zal Hij u geven, opdat Hij bij u zij tot in eeuwigheid; | |
John | vlsJoNT | 14:17 | den Geest der waarheid, dien de wereld niet kan ontvangen, omdat zij Hem niet ziet, noch Hem kent; maar gij kent Hem, omdat Hij bij u blijft en in u zal zijn. | |
John | vlsJoNT | 14:19 | Nog een weinig en de wereld ziet Mij niet meer maar gij ziet Mij, omdat Ik leef en gij zult leven. | |
John | vlsJoNT | 14:21 | Die mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die Mij bemint; en die Mij bemint, zal door mijn Vader bemind worden, en Ik zal hem beminnen en Mij zelven aan hem openbaren. | |
John | vlsJoNT | 14:22 | Judas— niet Iskariot— zeide tot Hem: Heere, wat zal er gebeuren, dat Gij U zelven zult openbaren aan ons, en niet aan de wereld? | |
John | vlsJoNT | 14:23 | Jezus antwoordde en zeide tot hem: Als iemand Mij bemint, dan zal hij mijn woord bewaren, en mijn Vader zal hem beminnen, en tot hem zullen Wij komen en woonplaats bij hem maken. | |
John | vlsJoNT | 14:24 | Die Mij niet bemint, die bewaart mijn woorden niet; en het woord dat gij hoort is niet het mijne, maar des Vaders die Mij gezonden heeft. | |
John | vlsJoNT | 14:26 | Maar de Bijstand, de Heilige Geest, dien de Vader zal zenden in mijn Naam, die zal u alles leeren en zal u in gedachtenis brengen alles wat Ik u gezegd heb. | |
John | vlsJoNT | 14:27 | Vrede laat Ik u; mijn vrede geef Ik u; niet zooals de wereld geeft, geef Ik u. Uw harte zij niet ontroerd, noch bevreesd! | |
John | vlsJoNT | 14:28 | Gij hebt gehoord dat Ik tot u gezegd heb: Ik ga heen en Ik kom tot u. — Als gij Mij bemindet, dan zoudt gij u verblijden, omdat Ik tot den Vader ga, want de Vader is meer dan Ik. | |
John | vlsJoNT | 14:29 | En nu heb Ik het u gezegd, eer het gebeurt, opdat gij zoudt gelooven als het gebeurd is. | |
John | vlsJoNT | 14:30 | Niet veel zal Ik met u meer spreken; want de overste der wereld komt, en in Mij heeft hij niets. | |
Chapter 15
John | vlsJoNT | 15:2 | Alle ranke in Mij, die een vrucht draagt, die neemt Hij weg, en al die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage. | |
John | vlsJoNT | 15:4 | Blijft in Mij, en Ik in u. Evenals de ranke geen vrucht kan dragen uit zich zelve, als zij niet blijft in den wijnstok, alzoo ook gij niet, als gij in Mij niet blijft. | |
John | vlsJoNT | 15:5 | Ik ben de Wijnstok; gij zijt de ranken. Die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht, omdat gij zonder Mij niets kunt doen. | |
John | vlsJoNT | 15:6 | Als iemand niet in Mij blijft, die wordt buiten geworpen, zooals de ranke, en verdroogt; en men vergadert ze en werpt ze in het vuur, en zij verbrandt. | |
John | vlsJoNT | 15:7 | Zoo gij in Mij blijft en mijn woorden blijven in u, zoo wat gij wilt, moogt gij begeeren, en het zal u geschieden. | |
John | vlsJoNT | 15:8 | Hierin ontvangt mijn Vader de glorie, dat gij veel vrucht draagt, en gij zult mijn discipelen worden. | |
John | vlsJoNT | 15:10 | Als gij mijn geboden onderhoudt, dan blijft gij in mijn liefde, gelijk ook Ik mijns Vaders geboden onderhouden heb, en blijf in zijn liefde. | |
John | vlsJoNT | 15:11 | Dit heb Ik tot u gesproken opdat mijn blijdschap in u zij, en uw blijdschap volkomen worde. | |
John | vlsJoNT | 15:13 | Grooter liefde heeft niemand dan deze, dat hij zijn leven stelt voor zijn vrienden! | |
John | vlsJoNT | 15:15 | Ik noem u geen dienstknechten meer, want de dienstknecht weet niet wat zijn heer doet; maar u heb Ik vrienden genoemd, want al wat Ik heb gehoord van den Vader, dat heb Ik u bekend gemaakt. | |
John | vlsJoNT | 15:16 | Niet gij hebt Mij uitverkoren, maar Ik heb ulieden uitverkoren, en u gesteld opdat gij zoudt heengaan, en vrucht dragen, en dat uw vrucht zou blijven, opdat, wat gij ook van den Vader zoudt begeeren in mijn Naam, Hij u dat geve. | |
John | vlsJoNT | 15:19 | Als gij uit de wereld waart, dan zou de wereld het hare beminnen; maar omdat gij uit de wereld niet zijt, maar Ik u heb uitverkoren uit de wereld, daarom haat u de wereld. | |
John | vlsJoNT | 15:20 | Weest mijn woord indachtig dat Ik tot u gesproken heb: Een dienstknecht is niet meer dan zijn heer. Als zij Mij vervolgd hebben, zullen zij ook u vervolgen; als zij mijn woord bewaard hebben, zullen zij ook het uwe bewaren. | |
John | vlsJoNT | 15:21 | Maar dit alles zullen zij doen tegen u om mijn Naam, omdat zij Hem niet kennen die Mij gezonden heeft. | |
John | vlsJoNT | 15:22 | Als Ik niet was gekomen en tot hen had gesproken, dan hadden zij geen zonde gehad. Maar nu hebben zij geen verontschuldiging voor hun zonde. | |
John | vlsJoNT | 15:24 | Als Ik onder hen de werken niet had gedaan, die niemand anders gedaan heeft, dan hadden zij geen zonde gehad. Maar nu hebben zij ze gezien, en toch Mij en mijn Vader gehaat. | |
John | vlsJoNT | 15:25 | Maar dit geschiedt opdat het woord vervuld worde, dat in hun wet is geschreven: Zij hebben Mij gehaat zonder reden. | |
John | vlsJoNT | 15:26 | Maar als de Bijstand zal gekomen zijn, dien Ik u zal zenden van den Vader, den Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat, die zal getuigenis geven van Mij; | |
Chapter 16
John | vlsJoNT | 16:2 | Zij zullen u uit de synagogen verbannen; er zal zelfs een ure komen dat al wie u zal dooden, zal meenen Gode een dienst te doen. | |
John | vlsJoNT | 16:4 | Maar dit heb Ik tot u gesproken, opdat, als de ure zal gekomen zijn, gij er aan gedenken zoudt, dat Ik het u gezegd heb. Dit heb Ik u van den beginne af niet gezegd, omdat Ik met u was. | |
John | vlsJoNT | 16:5 | Maar nu ga Ik heen tot Hem die Mij gezonden heeft, en niemand uit u vraagt Mij: Waar gaat Gij heen? | |
John | vlsJoNT | 16:7 | Toch zeg Ik u de waarheid: Het is u tot voordeel dat Ik wegga, want als Ik niet wegga dan zal de Bijstand tot, u niet komen; maar als Ik wegga dan zal Ik Hem tot u zenden. | |
John | vlsJoNT | 16:8 | En als die gekomen is dan zal Hij de wereld overtuigen van zonde, en van rechtvaardigheid, en van oordeel. | |
John | vlsJoNT | 16:13 | Maar als die zal gekomen zijn, de Geest der waarheid, die zal u leiden in de geheele waarheid; want van zich zelven zal Hij niet spreken, maar al wat Hij hoort zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen. | |
John | vlsJoNT | 16:14 | Die zal Mij glorie toebrengen, want uit het mijne zal Hij nemen en ulieden verkondigen. | |
John | vlsJoNT | 16:15 | Al wat de Vader heeft is het mijne; daarom zeide Ik dat Hij uit het mijne neemt en ulieden verkondigt. | |
John | vlsJoNT | 16:16 | Een korten tijd, en gij zult Mij niet meer zien, en wederom een korten tijd, en gij zult Mij zien, want Ik ga heen tot den Vader. | |
John | vlsJoNT | 16:17 | Eenigen uit zijn discipelen zeiden dan tot malkander: Wat is het, dat Hij tot ons zegt: Een korten tijd, en gij zult Mij niet zien, en wederom een korten tijd, en gij zult Mij zien, en: Want Ik ga heen tot den Vader? | |
John | vlsJoNT | 16:18 | Zij zeiden dan: Wat is dat, wat Hij zegt: Een korten tijd? — Wij weten niet wat Hij zegt! | |
John | vlsJoNT | 16:19 | Jezus bemerkte dat zij Hem wilden vragen, en zeide tot hen: Onderzoekt gij daarover met malkander dat Ik gezegd heb: Een korten tijd, en gij zult Mij niet zien, en wederom een korten tijd, en gij zult Mij zien? | |
John | vlsJoNT | 16:20 | Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Gij zult weenen en schreien, maar de wereld zal zich verblijden; gijlieden zult bedroefd zijn, maar uw droefheid zal tot blijdschap worden! | |
John | vlsJoNT | 16:21 | Wanneer de vrouw baart heeft zij droefheid, omdat haar ure is gekomen; maar als zij het kindeken gebaard heeft, dan gedenkt zij niet meer aan de smarte, vanwege de blijdschap dat er een mensch ter wereld is geboren. | |
John | vlsJoNT | 16:22 | Ook gij dan hebt nu wel droefheid, maar Ik zal u wederom zien, en uw harte zal zich verblijden, en uw blijdschap zal niemand van u wegnemen. | |
John | vlsJoNT | 16:23 | En in dien dag zult gij Mij niets vragen. Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Al wat gij den Vader bidden zult, zal Hij u geven in mijn Naam. | |
John | vlsJoNT | 16:24 | Tot nu toe hebt gij om niets gebeden in mijn Naam. — Bidt, en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap volkomen zij! | |
John | vlsJoNT | 16:25 | Dit heb Ik tot u gesproken in gelijkenissen; er komt een ure, dat Ik niet meer in gelijkenissen tot u zal spreken, maar u vrij uit van den Vader zal verkondigen. | |
John | vlsJoNT | 16:26 | In dien dag zult gij bidden in mijn Naam, en Ik zeg u niet dat Ik den Vader voor u zal bidden, | |
John | vlsJoNT | 16:27 | want de Vader zelf bemint u, omdat gij Mij bemind hebt, en geloofd hebt dat Ik van God ben uitgegaan. | |
John | vlsJoNT | 16:28 | Ik ben uit den Vader uitgegaan en gekomen tot de wereld: Wederom verlaat Ik de wereld en ga Ik tot den Vader. | |
John | vlsJoNT | 16:29 | Zijn discipelen zeiden: Zie, nu spreekt Gij vrij uit, en geen gelijkenis spreekt Gij! | |
John | vlsJoNT | 16:30 | Nu weten wij dat Gij alles weet en niet van noode hebt dat iemand U vraagt; daardoor gelooven wij dat Gij van God zijt uitgegaan. | |
John | vlsJoNT | 16:32 | Ziet, er komt een ure en die is gekomen, dat gij zult verstrooid worden, een ieder naar het zijne, en dat gij Mij alleen zult laten. En toch, Ik ben niet alleen, want de Vader is met Mij. | |
Chapter 17
John | vlsJoNT | 17:1 | Dit sprak Jezus, en zijn oogen opheffende naar den hemel, zeide Hij: Vader, de ure is gekomen; geef aan uw Zoon de glorie, opdat uw Zoon U de glorie geve, | |
John | vlsJoNT | 17:2 | gelijk Gij Hem macht hebt gegeven over alle vleesch, opdat Hij aan allen, die Gij Hem gegeven hebt, eeuwig leven geve! | |
John | vlsJoNT | 17:3 | Dit nu is het eeuwige leven dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God en dien Gij gezonden hebt, Jezus Christus. | |
John | vlsJoNT | 17:4 | Ik heb U de glorie gegeven op de aarde; het werk heb Ik volbracht dat Gij Mij hebt gegeven om te doen. | |
John | vlsJoNT | 17:5 | En nu, geef Gij Mij de glorie, o Vader! bij U zelven, de glorie die Ik bij U had, eer de wereld was. | |
John | vlsJoNT | 17:6 | Ik heb uw Naam bekend gemaakt aan de menschen die Gij Mij gegeven hebt uit de wereld. De uwen waren zij en aan Mij hebt Gij hen gegeven, en uw woord hebben zij bewaard. | |
John | vlsJoNT | 17:8 | Want de woorden, die Gij Mij hebt gegeven, heb Ik hun gegeven, en zij hebben ze aangenomen, en zij hebben waarlijk erkend dat Ik van U uitgegaan ben en zij hebben geloofd dat Gij Mij gezonden hebt. | |
John | vlsJoNT | 17:9 | Ik bid voor hen; niet voor de wereld bid Ik, maar voor hen die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn de uwen. | |
John | vlsJoNT | 17:10 | En al het mijne is het uwe, en het uwe is het mijne, en Ik heb in hen mijn glorie. | |
John | vlsJoNT | 17:11 | En Ik ben niet meer in de wereld, maar dezen zijn in de wereld, en Ik kom tot U, Heilige Vader! bewaar hen in uw Naam dien Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, zooals Wij. | |
John | vlsJoNT | 17:12 | Toen Ik met hen was bewaarde Ik hen in uw Naam dien Gij Mij gegeven hebt; en Ik heb hen bewaard, en niemand uit hen is verloren, maar wel de zoon des verderfs, opdat de Schrifture vervuld worde. | |
John | vlsJoNT | 17:13 | Maar nu kom Ik tot U, en dit spreek Ik in de wereld, opdat zij mijn blijdschap volkomen mogen hebben in zich zelven. | |
John | vlsJoNT | 17:14 | Ik heb hun uw woord gegeven, en de wereld heeft hen gehaat, omdat zij niet zijn uit de wereld, zooals Ik niet ben uit de wereld. | |
John | vlsJoNT | 17:15 | Ik bid niet dat Gij hen wegneemt uit de wereld, maar dat Gij hen bewaart van den kwade. | |
John | vlsJoNT | 17:18 | Gelijk Gij Mij tot de wereld hebt gezonden, heb Ik ook hen tot de wereld gezonden, | |
John | vlsJoNT | 17:19 | en voor hen heilig Ik Mij zelven, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid. | |
John | vlsJoNT | 17:20 | Doch niet voor dezen alleen bid Ik, maar ook voor degenen die door hun woord in Mij gelooven, | |
John | vlsJoNT | 17:21 | opdat zij allen één mogen zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook dezen één zijn in ons, opdat de wereld geloove dat Gij Mij hebt gezonden. | |
John | vlsJoNT | 17:22 | En Ik heb hun de glorie gegeven die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, zooals Wij één zijn. | |
John | vlsJoNT | 17:23 | Ik in hen, en Gij in Mij, opdat zij volmaakt zijn tot één, opdat de wereld bekenne dat Gij Mij hebt gezonden en dat Gij hen bemind hebt, zooals Gij Mij bemind hebt. | |
John | vlsJoNT | 17:24 | Vader! die Gij Mij hebt gegeven, die wil Ik, dat ook met Mij zijn waar Ik ben, opdat zij mijn glorie aanschouwen mogen die Gij Mij hebt gegeven, omdat Gij Mij bemind hebt vóór de schepping der wereld. | |
John | vlsJoNT | 17:25 | Rechtvaardige Vader! de wereld heeft U niet gekend, maar Ik heb U gekend, en dezen hebben erkend dat Gij Mij gezonden hebt; | |
Chapter 18
John | vlsJoNT | 18:1 | Toen Jezus dit gesproken had, ging Hij met zijn discipelen uit over de beek Kedron, waar een hof was, naar denwelken Hij ging, Hij en zijn discipelen. | |
John | vlsJoNT | 18:2 | Judas nu, de verrader, wist ook die plaats, omdat Jezus aldaar dikwijls met zijn discipelen vergaderd was. | |
John | vlsJoNT | 18:3 | Judas dan nam de bende en dienaars van de overpriesters en fariseërs, en kwam aldaar met lantaarns, en fakkels, en wapenen. | |
John | vlsJoNT | 18:4 | Jezus dan, wetende al wat over Hem komen zou, ging uit en zeide tot hen: Wien zoekt gij? | |
John | vlsJoNT | 18:5 | Zij antwoordden Hem: Jezus, den Nazarener! — Jezus zeide tot hen: Ik ben het! — Judas nu, de verrader, stond ook bij hen. | |
John | vlsJoNT | 18:6 | Toen Jezus dan tot hen zeide: Ik ben het! gingen zij achteruit, en vielen op den grond. | |
John | vlsJoNT | 18:8 | Jezus antwoordde: Ik heb u gezegd dat Ik het ben! als gij Mij dan zoekt, laat dezen weggaan! | |
John | vlsJoNT | 18:9 | Opdat zou vervuld worden het woord dat Hij gezegd had: Van degenen die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik niemand verloren! | |
John | vlsJoNT | 18:10 | Simon Petrus dan had een zwaard, en trok het uit, en sloeg naar den dienstknecht des hoogepriesters, en kapte hem het rechteroor af. — De naam van den knecht was Malchus. | |
John | vlsJoNT | 18:11 | Maar Jezus zeide tot Petrus: Steek uw zwaard in de scheede! den drinkbeker, dien de Vader Mij gegeven heeft, zou Ik dien niet drinken? | |
John | vlsJoNT | 18:12 | De bende dan, en de hoofdman, en de dienaars der Joden, grepen Jezus en bonden Hem vast; | |
John | vlsJoNT | 18:13 | en voerden Hem eerst naar Annas; want deze was de schoonvader van Kajafas, die hoogepriester was in dat jaar. | |
John | vlsJoNT | 18:14 | Kajafas nu was het die den Joden den raad gegeven had, dat het voordeelig was dat één mensch zou sterven voor het volk. | |
John | vlsJoNT | 18:15 | Simon Petrus dan volgde Jezus, en een ander discipel. Deze discipel nu was bekend met den hoogepriester, en ging met Jezus mede naar den binnenhof van den hoogepriester. | |
John | vlsJoNT | 18:16 | En Petrus stond buiten bij de deur. De andere discipel dan, die bij den hoogepriester bekend was, kwam naar buiten en sprak met de deurbewaarster en bracht Petrus binnen. | |
John | vlsJoNT | 18:17 | De dienstmaagd dan, de deurbewaarster, zeide tot Petrus: Zijt ook gij niet uit de discipelen van dezen mensch? — Hij zeide: Neen! | |
John | vlsJoNT | 18:18 | De dienaren nu en de knechten stonden bij het kolenvuur dat zij aangestoken hadden omdat het koud was, en warmden zich; en ook Petrus stond bij hen en warmde zich. | |
John | vlsJoNT | 18:20 | Jezus antwoordde hem: Ik heb in het openbaar in de wereld gesproken; Ik heb altijd geleerd in de synagoge en in den tempel, waar al de Joden samenkomen, en in het heimelijk heb Ik niets gesproken. | |
John | vlsJoNT | 18:21 | Wat vraagt gij Mij? vraag hun die Mij gehoord hebben, wat Ik tot hen gesproken heb! Zie, die weten wat Ik gezegd heb. | |
John | vlsJoNT | 18:22 | Toen Hij dit gezegd had gaf een der dienaren die daarbij stond, aan Jezus een slag met een stok en zeide: Antwoordt gij den hoogepriester alzoo? | |
John | vlsJoNT | 18:23 | Jezus antwoordde hem: Als Ik kwaad gesproken heb, geef dan reden van het kwade; maar indien goed, wat slaat gij Mij dan? | |
John | vlsJoNT | 18:25 | Simon Petrus nu stond en warmde zich. Zij zeiden dan tot hem: Zijt ook gij niet uit de discipelen van dezen? — En hij loochende het en zeide: Neen! | |
John | vlsJoNT | 18:26 | Een uit de dienstknechten des hoogepriesters, die van de familie was van hem dien Petrus het oor had afgekapt, zeide: Heb ik ook u niet gezien in den hof met Hem? | |
John | vlsJoNT | 18:28 | Zij brachten dan Jezus van Kajafas naar het rechthuis. — Het was ‘s morgens vroeg. — En de Joden zelf gingen niet naar het rechthuis, opdat zij niet besmet zouden worden, maar het pascha zouden mogen eten. | |
John | vlsJoNT | 18:29 | Pilatus dan ging uit naar buiten tot hen en zeide: Welke beschuldiging brengt gij tegen dezen mensch? | |
John | vlsJoNT | 18:30 | Zij antwoordden en zeiden tot hem: Als deze geen kwaaddoener was, dan zouden wij Hem aan u niet overgeleverd hebben. | |
John | vlsJoNT | 18:31 | Pilatus dan zeide tot hen: Neemt gij Hem dan en oordeelt Hem naar uw wet! — De Joden dan zeiden tot hem: Ons is het niet geoorloofd iemand te dooden! | |
John | vlsJoNT | 18:32 | Opdat het woord van Jezus zou volbracht worden, dat Hij gesproken had, om te kennen te geven hoedanigen dood Hij zou sterven. | |
John | vlsJoNT | 18:33 | Pilatus dan ging wederom naar het rechthuis en riep Jezus en zeide tot Hem: Gij zijt de koning der Joden? | |
John | vlsJoNT | 18:34 | Jezus antwoordde: Zegt gij dat uit u zelven, of hebben anderen u over Mij gesproken? | |
John | vlsJoNT | 18:35 | Pilatus antwoordde: Ik ben toch geen Jood? uw eigen volk en overpriesters hebben U aan mij overgeleverd! — Wat hebt Gij gedaan? | |
John | vlsJoNT | 18:36 | Jezus antwoordde: Mijn koninkrijk is niet uit deze wereld! — Als mijn koninkrijk uit deze wereld was, dan zouden mijn dienaren strijden, opdat Ik niet ware overgeleverd aan de Joden; — doch nu, mijn koninkrijk is niet van hier. | |
John | vlsJoNT | 18:37 | Pilatus dan zeide tot Hem: Gij zijt dan toch een koning? — Jezus antwoordde: Gij zegt het, want een koning ben Ik! — Ik ben daartoe geboren en daartoe tot de wereld gezonden, opdat Ik aan de waarheid zou getuigenis geven. — Al wie uit de waarheid is, hoort naar mijn stem. | |
John | vlsJoNT | 18:38 | Pilatus zeide tot Hem: Wat is waarheid? — En dit gezegd hebbende, ging hij wederom naar buiten tot de Joden en zeide tot hen: Ik vind in Hem geen schuld! | |
John | vlsJoNT | 18:39 | Maar gij zijt gewend dat ik u op het paaschfeest één gevangene loslaat; wilt gij dan, dat ik u den koning der Joden loslate? | |
Chapter 19
John | vlsJoNT | 19:2 | En de soldaten vlochten een kroon uit doornen en zetten Hem die op het hoofd, en wierpen Hem een purperen kleed om, | |
John | vlsJoNT | 19:3 | en zij gingen tot Hem en zeiden: Wees gegroet, koning der Joden! — En zij gaven Hem stokslagen. | |
John | vlsJoNT | 19:4 | Pilatus kwam wederom uit naar buiten en zeide tot hen: Ziet, ik breng Hem tot u naar buiten, opdat gij weet dat ik in Hem geen schuld vind. | |
John | vlsJoNT | 19:5 | Jezus dan kwam naar buiten, dragende de doornen kroon en het purperen kleed. En Pilatus zeide tot hen: Ziet, de mensch! | |
John | vlsJoNT | 19:6 | Toen de overpriesters en de dienaren Hem dan zagen, schreeuwden zij: Kruisig, kruisig Hem! — Pilatus zeide tot hen: Neemt gij Hem en kruisigt Hem, want ik vind in Hem geen schuld! | |
John | vlsJoNT | 19:7 | De Joden antwoordden: Wij hebben een wet, en volgens die wet moet Hij sterven, omdat Hij zich zelven Gods Zoon gemaakt heeft! | |
John | vlsJoNT | 19:9 | en ging wederom naar het rechthuis en zeide te Jezus: Vanwaar zijt Gij? — Maar Jezus gaf hem geen antwoord. | |
John | vlsJoNT | 19:10 | Pilatus zeide tot Hem: Gij spreekt tot mij niet? — weet gij niet dat ik macht heb U te kruisigen en macht heb U los te laten? | |
John | vlsJoNT | 19:11 | Jezus antwoordde: Gij zoudt geen macht tegen Mij hebben indien het u niet van boven gegeven ware; daarom, die Mij aan u heeft overgeleverd, heeft grooter zonde. | |
John | vlsJoNT | 19:12 | Hierop zocht Pilatus Hem los te laten; maar de Joden schreeuwden, zeggende: Als gij dezen loslaat, zijt gij geen vriend des keizers; al wie zich zelven koning maakt, verklaart zich tegen den keizer! | |
John | vlsJoNT | 19:13 | Pilatus dan, deze woorden gehoord hebbende, bracht Jezus naar buiten en ging zitten op den rechterstoel, op de plaats genaamd: Het Plaveisel, in het hebreeuwsch: Gabbatha. | |
John | vlsJoNT | 19:14 | En het was de voorbereiding voor het paaschfeest en omtrent de zesde ure. — En hij zeide tot de Joden: Ziet, uw koning! | |
John | vlsJoNT | 19:15 | Dezen dan schreeuwden: Neem weg, kruisig Hem! — Pilatus zeide tot hen: Uw koning zal ik kruisigen? — De overpriesters antwoordden: Wij hebben geen koning, maar wel een keizer! | |
John | vlsJoNT | 19:17 | Zij namen dan Jezus en voerden Hem weg; en deze, zijn kruis dragende, ging uit naar de zoogenaamde plaats der doodshoofden, in het hebreeuwsch Golgotha genoemd, | |
John | vlsJoNT | 19:18 | alwaar zij Hem kruisigden en met Hem twee anderen, aan elke zijde één, en Jezus in het midden. | |
John | vlsJoNT | 19:19 | En Pilatus schreef ook een opschrift en stelde dat boven aan het kruis. En er was geschreven: Jezus, de Nazarener, de Koning der Joden. | |
John | vlsJoNT | 19:20 | Dit opschrift dan lazen velen van de Joden, want de plaats, waar Jezus gekruisigd werd, was nabij de stad, en het was geschreven in het hebreeuwsch, grieksch en latijn. | |
John | vlsJoNT | 19:21 | De overpriesters der Joden dan zeiden tot Pilatus: Schrijf niet: De koning der Joden, maar dat Hij gezegd heeft: Ik ben koning der Joden. | |
John | vlsJoNT | 19:23 | De soldaten dan, toen zij Jezus gekruisigd hadden, namen zijn kleederen, en maakten vier deelen, voor elken soldaat een deel, en ook het onderkleed. Het onderkleed nu was zonder naad, van boven af uit één stuk geweven. | |
John | vlsJoNT | 19:24 | Zij zeiden dan tot malkander: Laat ons dit niet scheuren, maar laat ons er over loten van wien het zijn zal. Opdat de Schrifture vervuld zou worden, die zegt: Zij hebben mijn kleederen onder malkander verdeeld en over mijn gewaad het lot geworpen. — Dit deden dan de soldaten. | |
John | vlsJoNT | 19:25 | Bij het kruis van Jezus nu stonden zijn moeder en de zuster zijner moeder, Maria, de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena. | |
John | vlsJoNT | 19:26 | Jezus dan zag zijn moeder, en den discipel dien Hij beminde bij haar staande, en zeide tot zijn moeder: Vrouw, zie uw zoon! | |
John | vlsJoNT | 19:27 | Daarna zeide Hij tot den discipel: Zie, uw moeder! En van die ure afnam de discipel haar in zijn eigen huls. | |
John | vlsJoNT | 19:28 | Na dezen zeide Jezus, die wist dat nu alles volbracht was, opdat de Schrifture zou vervuld worden: Ik heb dorst! | |
John | vlsJoNT | 19:29 | Er stond daar een vat vol azijn, en zij staken een spons vol azijn op een hijsopriet en brachten dat aan zijn mond. | |
John | vlsJoNT | 19:30 | Toen Hij dan den azijn genomen had, zeide Hij: Het is volbracht! En Hij boog het hoofd en gaf den geest. | |
John | vlsJoNT | 19:31 | De Joden dan, — omdat het voorbereiding voor den sabbat was, en opdat de lichamen niet op den sabbat aan het kruis zouden blijven, want de dag van dien sabbat was een hoogdag— vroegen Pilatus dat aan de gekruisigden de beenen gebroken, en zij afgenomen zouden worden. | |
John | vlsJoNT | 19:32 | De soldaten dan kwamen, en braken wel de beenen van den eersten en van den anderen, die met Hem gekruisigd waren. | |
John | vlsJoNT | 19:33 | Maar als zij bij Jezus kwamen en zagen dat hij al gestorven was, braken zij Hem de beenen niet, | |
John | vlsJoNT | 19:34 | maar een der soldaten stak Hem met een lans in de zijde, en terstond kwam er bloed en water uit. | |
John | vlsJoNT | 19:35 | En die het gezien heeft, heeft er getuigenis van gegeven, en zijn getuigenis is waarachtig, en hij weet dat hij waarheid spreekt, opdat ook gij zoudt gelooven. | |
John | vlsJoNT | 19:36 | Want dit is geschied opdat de Schrifture zou vervuld worden: Geen been van Hem zal gebroken worden. | |
John | vlsJoNT | 19:37 | En wederom een andere Schrifture zegt: Zij zullen zien dien zij doorstoken hebben. | |
John | vlsJoNT | 19:38 | Na dezen vroeg Jozef van Arimathea, — die een discipel van Jezus was, maar in het heimelijk, om de vreeze voor de Joden— aan Pilatus, dat hij het lichaam van Jezus zou mogen afnemen; en Pilatus liet het toe. Hij kwam dan en nam het lichaam van Jezus af. | |
John | vlsJoNT | 19:39 | En ook Nikodemus kwam, — die vroeger des nachts tot Jezus gekomen was— en bracht een mengsel van mirrhe en aloë, omtrent honderd pond. | |
John | vlsJoNT | 19:40 | Zij namen dan het lichaam van Jezus en bonden het in linnen doeken met de specerijen, gelijk het bij de Joden de gewoonte is van te begraven. | |
John | vlsJoNT | 19:41 | Er was nu ter plaatse waar Hij gekruisigd was een hof, en in dien hof een nieuw graf, waarin nog nooit iemand gelegd was. | |
Chapter 20
John | vlsJoNT | 20:1 | Op den eersten dag der week kwam Maria Magdalena vroeg, als het nog donker was, naar het graf, en zag den steen van het graf weggenomen. | |
John | vlsJoNT | 20:2 | Zij liep dan heen en kwam tot Simon Petrus en tot den anderen discipel, dien Jezus beminde, en zeide tot hen: Zij hebben den Heere uit het graf weggenomen, en wij weten niet waar zij Hem gelegd hebben! | |
John | vlsJoNT | 20:4 | Die twee nu liepen te gelijk, en de andere discipel liep sneller dan Petrus vooruit, en kwam het eerst tot het graf. | |
John | vlsJoNT | 20:6 | Simon Petrus dan, die hem volgde, kwam aan en ging in het graf, en zag de linnen doeken liggen, | |
John | vlsJoNT | 20:7 | en den zweetdoek, die op zijn hoofd was geweest, zag hij niet liggen bij de linnen doeken, maar ter zijde samengerold op één plaats. | |
John | vlsJoNT | 20:8 | Toen ging dan ook de andere discipel binnen, die het eerst aan het graf gekomen was, en hij zag en geloofde. | |
John | vlsJoNT | 20:9 | Want nog verstonden zij de Schrifture niet, dat Hij moest verrijzen uit de dooden. | |
John | vlsJoNT | 20:11 | Doch Maria stond buiten bij het gaf te weenen. Terwijl zij dan weende, bukte zij in het graf, | |
John | vlsJoNT | 20:12 | en zag twee engelen zitten in witte kleederen, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde, waar het lichaam van Jezus gelegen had. | |
John | vlsJoNT | 20:13 | Deze zeiden tot haar: Vrouw, waarom weent gij? — Zij zeide tot hen: Omdat zij mijn Heere hebben weggenomen, en ik weet niet waar zij Hem gelegd hebben! | |
John | vlsJoNT | 20:14 | Dit gezegd hebbende keerde zij zich om en zag Jezus staan, en zij wist niet dat het Jezus was. | |
John | vlsJoNT | 20:15 | Jezus zeide tot haar: Vrouw, waarom weent gij? wien zoekt gij? — Zij nu, meenende dat Hij de hovenier was, zeide tot Hem: Heer, als gij Hem hebt weggedragen, zeg mij dan waar gij Hem gelegd hebt, en ik zal Hem wegnemen! | |
John | vlsJoNT | 20:16 | Jezus zeide tot haar: Maria! — Zij zich omkeerende zeide tot Hem in het hebreeuwsch: Rabboeni! dat is te zeggen: Meester. | |
John | vlsJoNT | 20:17 | Jezus zeide tot haar: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgeklommen tot mijn Vader! maar ga heen tot mijn broeders en zeg tot hen: Ik klim op tot mijn Vader en uw Vader, en tot mijn God en uw God. | |
John | vlsJoNT | 20:18 | Maria Magdalena dan ging boodschappen aan de discipelen dat zij den Heere gezien had, en dat Hij dit tot haar gesproken had. | |
John | vlsJoNT | 20:19 | Toen het dan avond was geworden op dien eersten dag der week, en toen de deuren gesloten waren, waar de discipelen waren, uit vreeze voor de Joden, — kwam Jezus en stond in het midden, en zeide tot hen: Vrede zij ulieden! | |
John | vlsJoNT | 20:20 | En dit gezegd hebbende, toonde Hij hun zijn handen en zijde. De discipelen dan waren verblijd dat zij den Heere zagen. | |
John | vlsJoNT | 20:21 | Hij zeide dan wederom tot hen: Vrede zij ulieden! gelijk de Vader Mij gezonden heeft, alzoo zend Ik ook ulieden. | |
John | vlsJoNT | 20:22 | En dit gezegd hebbende, blies Hij op hen en zeide tot hen: Ontvangt den Heiligen Geest! | |
John | vlsJoNT | 20:23 | Als gij iemands zonden vergeeft, dien worden zij vergeven; als gij iemands zonden houdt, dien zijn zij gehouden. | |
John | vlsJoNT | 20:24 | Thomas nu, een van de twaalven, die de Tweeling genoemd wordt, was niet bij hen toen Jezus kwam. | |
John | vlsJoNT | 20:25 | De andere discipelen dan zeiden tot hem: Wij hebben den Heere gezien! — Maar hij zeide tot hen: Als ik in zijn handen niet zie de gaten van de nagelen, en mijn vinger niet steke in de plaats der nagelen, en mijn hand niet steke in zijn zijde, zoo zal ik niet gelooven. | |
John | vlsJoNT | 20:26 | En acht dagen later waren zijn discipelen wederom binnen en Thomas met hen. Jezus kwam, toen de deuren gesloten waren en stond in het midden en zeide: Vrede zij ulieden! | |
John | vlsJoNT | 20:27 | Daarna zeide Hij tot Thomas: Breng uw vinger hier en zie mijn handen, en breng uw hand en steek ze in mijn zijde, en zijt niet ongeloovig maar geloovig. | |
John | vlsJoNT | 20:29 | Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zoo hebt gij geloofd? Zalig zij, die niet gezien hebben, en toch hebben geloofd! | |
John | vlsJoNT | 20:30 | Nog wel veel andere mirakelen heeft Jezus gedaan voor de oogen der discipelen, die niet staan geschreven in dit boek, | |
Chapter 21
John | vlsJoNT | 21:1 | Naderhand vertoonde Jezus zich wederom aan de discipelen bij de zee van Tiberias. Hij vertoonde zich aldus: | |
John | vlsJoNT | 21:2 | Er waren te zamen Simon Petrus, en Thomas die de Tweeling genoemd wordt; en Nathanaël van Kana in Galilea, en de zonen van Zebedeüs en twee anderen uit zijn discipelen. | |
John | vlsJoNT | 21:3 | Simon Petrus zeide tot hen: Ik ga visschen! Zij zeiden tot hem: Wij gaan ook met u! — Zij gingen heen en kwamen aan boord, en in dien nacht vingen zij niets. | |
John | vlsJoNT | 21:4 | Toen het nu al morgenstond geworden was stond Jezus op den oever, maar de discipelen wisten niet dat het Jezus was. | |
John | vlsJoNT | 21:5 | Jezus zeide dan tot hen: Kinderkens! hebt gij wel wat toespijze! Zij antwoordden Hem: Neen! | |
John | vlsJoNT | 21:6 | Hij zeide tot hen: Werpt het net aan den rechterkant van het schip, en gij zult vinden! — Zij wierpen het dan en nu konden zij het niet optrekken vanwege de menigte van visschen. | |
John | vlsJoNT | 21:7 | De discipel dan, dien Jezus beminde, zeide tot Petrus: Het is de Heere! — Simon Petrus dan, hoorende dat het de Heere was, sloeg het bovenkleed om— want hij was naakt— en wierp zich in de zee. | |
John | vlsJoNT | 21:8 | Maar de andere discipelen kwamen per schip, — want zij waren niet ver van den wal, maar omtrent tweehonderd ellen, en zij sleepten het net met de visschen. | |
John | vlsJoNT | 21:9 | Toen zij dan aan wal gegaan waren, zagen zij een kolenvuur liggen en visch daarop gelegd, en brood. | |
John | vlsJoNT | 21:11 | Simon Petrus ging op het schip en trok liet net aan wal vol met groote visschen, honderd drie en vijftig; en al waren er ook zooveel, het net scheurde toch niet. | |
John | vlsJoNT | 21:12 | Jezus zeide tot hen: Komt, neemt het middagmaal! En niemand der discipelen durfde Hem vragen: Wie zijt Gij want zij wisten dat het de Heere was. | |
John | vlsJoNT | 21:14 | Dit was nu de derde keer dat Jezus aan de discipelen verschenen is, nadat Hij uit de dooden was verrezen. | |
John | vlsJoNT | 21:15 | Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, Jonas zoon, bemint gij Mij meer dan dezen? — Hij zeide tot Hem: Ja, Heere! Gij weet dat ik U bemin! — Jezus zeide tot hem: Weid mijn lammeren! | |
John | vlsJoNT | 21:16 | Wederom zeide Jezus tot hem voor den tweeden keer: Simon, Jonas zoon, bemint gij Mij? — Hij zeide tot Hem: Ja Heere! Gij weet dat ik U bemin! — Jezus zeide tot hem: Hoed mijn schapen! | |
John | vlsJoNT | 21:17 | Jezus zeide tot hem voor den derden keer: Simon Jonas zoon, bemint gij Mij? — Petrus werd bedroefd, omdat Hij voor den derden keer tot hem zeide: Bemint gij Mij? — en hij zeide tot Hem: Heere, Gij weet alles, Gij weet dat ik U bemin! — Jezus zeide tot hem: Weid mijn schapen! | |
John | vlsJoNT | 21:18 | Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Toen gij jonger waart zoo gordet gij zelven en gij wandeldet waar gij wildet; maar als gij oud zult geworden zijn, dan zult gij uw handen uitstrekken, en een ander zal u gorden en u brengen waar gij niet wilt! | |
John | vlsJoNT | 21:19 | Dit nu zeide Hij om te kennen te geven met hoedanigen dood hij God zou de glorie geven. En dit gesproken hebbende, zeide Hij tot hem: Volg Mij na! | |
John | vlsJoNT | 21:20 | En toen Petrus zich omkeerde, zag hij den discipel volgen, dien Jezus beminde, die ook bij den maaltijd aan zijn borst lag en zeide: Heere, wie is hij die u verraadt? | |
John | vlsJoNT | 21:21 | Toen Petrus dan dezen zag zeide hij tot Jezus: Heere, wat zal van dezen geworden? | |
John | vlsJoNT | 21:22 | Jezus zeide tot hem: Zoo Ik wil dat hij blijve totdat Ik kom, — wat raakt u dat? volg gij Mij? | |
John | vlsJoNT | 21:23 | Dit gerucht dan liep onder de broeders dat die discipel niet zou sterven. — Doch Jezus had tot hem niet gezegd dat hij niet sterven zou, maar: Zoo Ik wil dat hij blijve totdat Ik kom, wat raakt u dat? | |
John | vlsJoNT | 21:24 | Deze is de discipel die getuigenis geeft van deze dingen, en ze geschreven heeft, en wij weten dat zijn getuigenis waarachtig is. | |