Site uses cookies to provide basic functionality.

OK
JOHN
Up
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Toggle notes
Chapter 1
John vlsJoNT 1:1  In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God.
John vlsJoNT 1:3  Alle dingen zijn door datzelve geworden, en zonder dat is niets geworden van al wat er geworden is.
John vlsJoNT 1:4  In hetzelve was Leven; en het Leven was het Licht der menschen.
John vlsJoNT 1:5  En het Licht schijnt in de duisternissen de duisternis heeft het niet begrepen.
John vlsJoNT 1:6  Er was een mensch, van God gezonden; zijn naam was Johannes.
John vlsJoNT 1:7  Deze kwam tot een getuigenis, om van het Licht te getuigen, opdat allen door hem zouden gelooven.
John vlsJoNT 1:8  Die was het Licht niet maar kwam om van het Licht te getuigen.
John vlsJoNT 1:9  Dat was het waarachtige Licht, dat, komende tot de wereld, iederen mensch verlicht.
John vlsJoNT 1:10  Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem geworden, en de wereld heeft Hem niet gekend.
John vlsJoNT 1:11  Tot het zijne kwam Hij, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen.
John vlsJoNT 1:12  Maar zoovelen als Hem hebben aangenomen, dien heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, aan hen die in zijn Naam gelooven;
John vlsJoNT 1:13  die niet uit den bloede, noch uit den wille des vleesches, noch uit den wille des mans, maar uit God geboren zijn.
John vlsJoNT 1:14  En het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons woning gemaakt; en wij hebben zijn glorie aanschouwd, een glorie als van den Eeniggeborene bij den Vader, vol van genade en waarheid.
John vlsJoNT 1:15  Johannes getuigde van Hem en heeft uitgeroepen, zeggende: Deze was het van wien ik zeide: Die achter mij komt, is vóór mij geworden, want Hij was eer dan ik.
John vlsJoNT 1:16  Want uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen, en dat genade voor genade.
John vlsJoNT 1:17  Want de wet is door Mozes gegeven; de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus geworden.
John vlsJoNT 1:18  Niemand heeft ooit God gezien; de eeniggeboren Zoon, die in den schoot des Vaders is, die heeft Hem bekend gemaakt.
John vlsJoNT 1:19  En dit is de getuigenis van Johannes, toen de Joden priesters en levieten van Jerusalem tot hem afzonden, om hem te vragen: Gij, wie zijt gij?
John vlsJoNT 1:20  En hij beleed en loochende niet, en beleed: Ik ben de Christus niet!
John vlsJoNT 1:21  En zij vroegen hem: Wat dan? zijt gij Elias? En hij zeide: Ik ben die niet! Zijt gij dan de profeet? En hij antwoordde: Neen!
John vlsJoNT 1:22  Zij zeiden dan tot hem: Wie zijt gij, opdat wij antwoord mogen geven aan degenen die ons gezonden hebben? Wat zegt gij van u zelven?
John vlsJoNT 1:23  En hij zeide: Ik ben de stem van een die roept in de woestijn: Maakt den weg des Heeren recht! zooals Jesaja de profeet heeft gezegd.
John vlsJoNT 1:25  En zij vroegen hem en zeiden tot hem: Wat doopt gij dan, als gij de Christus niet zijt, noch Elias, noch de profeet?
John vlsJoNT 1:26  En Johannes antwoordde hun en zeide: Ik doop met water; doch midden onder u staat Hij dien gij niet kent.
John vlsJoNT 1:27  Deze is het die achter mij komt, die vóór mij geworden is, dien ik niet waardig ben zijn schoenriem los te maken!
John vlsJoNT 1:28  Deze dingen zijn geschied in Bethanië, aan de overzijde van den Jordaan, waar Johannes was doopende.
John vlsJoNT 1:29  Des anderen daags zag Johannes Jezus tot zich komen en zeide: Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegdraagt!
John vlsJoNT 1:30  Deze is het van wien ik zeide: Achter mij komt een man, die vóór mij is geworden, want Hij was eer dan ik.
John vlsJoNT 1:31  En ik kende Hem niet, maar opdat Hij aan Israël zou bekend worden, daarom ben ik komen doopen met water.
John vlsJoNT 1:32  En Johannes getuigde en zeide: Ik heb den Geest uit den hemel zien nederdalen als een duive, en Hij bleef op Hem.
John vlsJoNT 1:33  En ik kende Hem niet, maar die mij gezonden heeft om met water te doopen, die had tot mij gezegd: Op wien gij den Geest zult zien nederdalen en blijven, die is het die doopt met den Heiligen Geest.
John vlsJoNT 1:34  En ik heb gezien en getuigd dat deze is de Zoon van God!
John vlsJoNT 1:35  Des anderen daags stond Johannes daar weder en twee van zijn discipelen.
John vlsJoNT 1:36  En hij zag Jezus daar wandelen en zeide: Zie, het Lam Gods!
John vlsJoNT 1:37  En die twee discipelen hoorden hem dat zeggen en zij volgden Jezus.
John vlsJoNT 1:38  En Jezus keerde zich om en ziende dat zij Hem volgden, zeide Hij tot hen: Wat zoekt gij?
John vlsJoNT 1:39  Zij nu zeiden tot Hem: Rabbi, (dat wil zeggen: Meester) waar woont Gij?
John vlsJoNT 1:40  Hij zeide tot hen: Komt en ziet! Zij kwamen dan en zagen waar Hij woonde. En zij bleven dien dag bij Hem. Het was omtrent de tiende ure.
John vlsJoNT 1:41  Andreas, de broeder, van Simon Petrus, was een van de twee die het van Johannes gehoord hadden en Jezus gevolgd waren.
John vlsJoNT 1:42  Deze nu vond eerst zijn eigen broeder Simon en zeide tot hem: Wij hebben den Messias gevonden, (dat wil zeggen: Den Christus.)
John vlsJoNT 1:43  Hij leidde hem tot Jezus. En Jezus hem ziende zeide tot hem: Gij zijt Simon, de zoon van Jonas; gij zult genoemd worden Kefas, (dat wil zeggen: Petrus.)
John vlsJoNT 1:44  Des anderen daags wilde Jezus naar Galilea vertrekken, en vond Filippus; en Jezus zeide tot hem: Volg Mij!
John vlsJoNT 1:45  Filippus nu was van Bethsaïda, de stad van Andreas en Petrus.
John vlsJoNT 1:46  Filippus vond Nathanaël en zeide tot hem: Waar Mozes in de wet van geschreven heeft en de profeten, dien hebben wij gevonden, Jezus, Jozefs zoon van Nazaret.
John vlsJoNT 1:47  En Nathanaël zeide tot hem: Uit Nazaret kan er wat goeds komen? Filippus zeide tot hem: Kom en zie!
John vlsJoNT 1:48  Jezus zag Nathanaël tot zich komen en zeide van hem: Ziedaar waarlijk een Israëliet, in wien geen bedrog is!
John vlsJoNT 1:49  Nathanaël zeide tot Hem: Vanwaar kent Gij mij? Jezus antwoordde en zeide tot hem: Vóór dat Filippus u riep, toen gij onder den vijgeboom waart, zag Ik u.
John vlsJoNT 1:50  Nathanaël antwoordde Hem: Rabbi, Gij zijt de Zone Gods! Gij zijt de Koning Israëls!
John vlsJoNT 1:51  Jezus antwoordde en zeide tot hem: Omdat Ik tot u gezegd heb dat Ik u onder den vijgeboom zag, daarom gelooft gij? — Grootere dingen dan deze zult gij zien!En Hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Gij zult den hemel geopend zien en de engelen Gods opklimmende en nederdalende op den Zoon des menschen.
Chapter 2
John vlsJoNT 2:1  En op den derden dag was, er een bruiloft te Kana in Galilea, en de moeder van Jezus was aldaar.
John vlsJoNT 2:2  En ook Jezus was tot de bruiloft genoodigd met zijn discipelen.
John vlsJoNT 2:3  En toen er wijn te kort kwam zeide de moeder van Jezus tot Hem: Zij hebben geen wijn!
John vlsJoNT 2:4  Jezus zeide tot haar: Wat heb Ik met u te doen, vrouwe? mijn ure is nog niet gekomen.
John vlsJoNT 2:5  Zijn moeder zeide tot de dienaars: Al wat Hij tot u zegt, doet dat!
John vlsJoNT 2:6  Nu stonden daar zes steenen kruiken, tot reiniging naar het gebruik der Joden, die elk twee of drie maten inhielden.
John vlsJoNT 2:7  Jezus zeide tot hen: Vult de kruiken met water! En zij vulden ze tot boven toe.
John vlsJoNT 2:8  En Hij zeide tot hen: Schept nu en brengt het den hofmeester. En zij brachten het,
John vlsJoNT 2:9  Toen nu de hofmeester het water geproefd had, dat wijn was geworden, — en hij wist niet vanwaar die was, maar de dienaars die bat water geschept hadden wisten het— toen riep de hofmeester den bruidegom en zeide tot hem:
John vlsJoNT 2:10  Iedereen zet eerst den goeden wijn op, en den minderen als men goed gedronken heeft; maar gij hebt den goeden wijn tot nu toe bewaard!
John vlsJoNT 2:11  Dit eerste zijner mirakelen deed Jezus te Kana is Galilea, en Hij openbaarde zijn glorie; en zijn discipelen geloofden in Hem.
John vlsJoNT 2:12  Daarna ging Hij af naar Kapernaüm, Hij en zijn moeder, en zijn broeders, en zijn discipelen, en daar bleven zij niet vele dagen.
John vlsJoNT 2:13  En het Paaschfeest der Joden was nabij, en Jezus ging op naar Jerusalem.
John vlsJoNT 2:14  En Hij vond in den tempel de ossen– en schapen– en duivenverkoopers, en de wisselaars, die daar zaten.
John vlsJoNT 2:15  En Hij maakte een zweep van koorden en wierp allen uit den tempel, ook de schapen en de ossen, en het geld der wisselaars goot Hij uit en dé tafels wierp Hij omver.
John vlsJoNT 2:16  En tot de duivenverkoopers zeide Hij: Neemt die dingen vanhier weg! maakt mijns Vaders huis niet tot een huis van koopmanschap!
John vlsJoNT 2:17  En zijn discipelen werden indachtig dat er geschreven is: De ijver van uw huis verteert Mij!
John vlsJoNT 2:18  De Joden dan antwoordden en zeiden tot Hem: Welk mirakel toont Gij ons, dat Gij dit doet?
John vlsJoNT 2:19  Jezus antwoordde en zeide tot hen: Breekt dezen tempel, en in drie dagen zal Ik hem opbouwen.
John vlsJoNT 2:20  De Joden dan zeiden: Zes en veertig jaar is er over dezen tempel gebouwd, en Gij zult dien in drie dagen opbouwen?
John vlsJoNT 2:22  Daarom, toen Hij uit de dooden was verrezen, werden zijn discipelen indachtig dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrifture en het woord dat Jezus gesproken had.
John vlsJoNT 2:23  Terwijl Hij nu te Jerusalem op het paaschfeest was, geloofden velen in zijn Naam, toen zij de mirakelen zagen die Hij deed.
John vlsJoNT 2:24  Maar Jezus zelf vertrouwde zich onder hen niet, omdat Hij allen kende,
John vlsJoNT 2:25  en omdat Hij niet van noode had dat iemand Hem van den mensch getuigenis gaf, want Hij zelf wist wat in den mensch was.
Chapter 3
John vlsJoNT 3:1  Er was nu een mensch uit de fariseërs, Nikodemus genaamd, een overste van de Joden.
John vlsJoNT 3:2  Deze kwam des nachts tot Jezus en zeide tot Hem: Rabbi, wij weten dat Gij als leeraar van God gekomen zijt, want niemand kan deze mirakelen doen die Gij doet, als God niet met hem is.
John vlsJoNT 3:3  Jezus antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: Als iemand niet van boven geboren wordt, hij kan het koninkrijk Gods niet zien!
John vlsJoNT 3:4  Nikodemus zeide tot Hem: Hoe kan een mensch geboren worden als hij oud is? Hij kan toch niet andermaal in zijn moeders lichaam ingaan en geboren worden?
John vlsJoNT 3:5  Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: Als iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan het koninkrijk Gods niet ingaan!
John vlsJoNT 3:6  Wat uit het vleesch geboren is, dat is vleesch en wat uit den Geest geboren is, dat is geest.
John vlsJoNT 3:7  Verwonder u niet, omdat Ik tot u zeide: Gijlieden moet van boven geboren worden.
John vlsJoNT 3:8  De Geest blaast waar Hij wil, en zijn stem hoort gij, maar gij weet niet vanwaar Hij komt en waar Hij heengaat; zóó is het met ieder die uit den Geest geboren is.
John vlsJoNT 3:9  Nikodemus antwoordde en zeide tot Hem: Hoe kan dat geschieden?
John vlsJoNT 3:10  Jezus antwoordde en zeide tot hem: Gij zijt de leeraar Israëls en deze dingen weet gij niet?
John vlsJoNT 3:11  Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Wat wij weten spreken wij en wat wij gezien hebben getuigen wij, en ons getuigenis neemt gij niet aan!
John vlsJoNT 3:12  Als Ik u de aardsche dingen zeg en gij gelooft niet, hoe zult gij dan gelooven als Ik u de hemelsche zou zeggen?
John vlsJoNT 3:13  En niemand is opgeklommen naar den hemel, dan die uit den hemel is nedergedaald, de Zoon des menschen, die in den hemel is.
John vlsJoNT 3:14  En gelijk Mozes de slang in de woestijn heeft verhoogd, alzoo moet de Zoon des menschen verhoogd worden,
John vlsJoNT 3:15  opdat al wie in Hem gelooft, niet verga, maar eeuwig leven hebbe.
John vlsJoNT 3:16  Want alzoo heeft God de wereld bemind, dat Hij zijn eeniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat al wie in Hem gelooft niet verga, maar eeuwig leven hebbe.
John vlsJoNT 3:17  Want God heeft zijn Zoon niet tot de wereld gezonden om de wereld te veroordeelen, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden.
John vlsJoNT 3:18  Die in Hem gelooft wordt niet veroordeeld; die niet gelooft is al veroordeeld, omdat Hij niet geloofd heeft in den Naam van den eeniggeboren Zoon van God.
John vlsJoNT 3:19  Dit nu is het oordeel, dat het Licht tot de wereld is gekomen en dat de menschen de duisternis meer hebben bemind dan het Licht; want hun werken waren kwaad.
John vlsJoNT 3:20  Want al wie het kwaad doet; haat het Licht en komt niet tot het Licht, opdat zijn werken niet zouden bestraft worden;
John vlsJoNT 3:21  maar die de waarheid doet komt tot het Licht, opdat zijn werken bekend worden, dat zij in God gedaan zijn.
John vlsJoNT 3:22  Na dezen kwam Jezus met zijn discipelen naar het land van Judea, en daar vertoefde Hij met hen en doopte.
John vlsJoNT 3:23  En ook Johannes doopte in Enon, nabij Salim, omdat daar veel water was. En zij kwamen daar en werden gedoopt.
John vlsJoNT 3:24  Want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen.
John vlsJoNT 3:25  Er ontstond dan tweedracht tusschen de discipelen van Johannes met de Joden over de zuivering.
John vlsJoNT 3:26  En zij kwamen tot Johannes en zeiden tot hem: Rabbi! Hij die met u was aan den overkant van den Jordaan, aan wien gij getuigenis gegeven hebt, zie, die doopt en allen komen tot Hem!
John vlsJoNT 3:27  Johannes antwoordde en zeide: Een mensch kan niets ontvangen tenzij het hem gegeven is uit den hemel.
John vlsJoNT 3:28  Gij zelven geeft mij getuigenis dat ik gezegd heb: Ik ben de Christus niet, maar ik ben vóór Hem afgezonden.
John vlsJoNT 3:29  Die de bruid heeft is de bruidegom, maar de vriend van den bruidegom, die staat en hem aanhoort, verblijdt zich ten uiterste om de stem des bruidegoms. Deze blijdschap dan, die de mijne is, is vervuld.
John vlsJoNT 3:31  Die van boven komt is boven allen; die uit de aarde is, is uit de aarde en spreekt uit de aarde; die uit den hemel komt is boven allen.
John vlsJoNT 3:32  Wat Hij gezien en gehoord heeft dat getuigt Hij, en zijn getuigenis neemt niemand aan.
John vlsJoNT 3:33  Die zijn getuigenis heeft aangenomen, die heeft onderteekend dat God waarachtig is.
John vlsJoNT 3:34  Want dien God gezonden heeft die spreekt de woorden Gods, want God geeft den Geest niet met mate.
John vlsJoNT 3:35  De Vader bemint den Zoon en heeft alles in zijn hand gegeven.
John vlsJoNT 3:36  Die in den Zoon gelooft heeft eeuwig leven, maar die den Zoon ongehoorzaam is zal geen leven zien, maar de gramschap Gods blijft op hem.
Chapter 4
John vlsJoNT 4:1  Toen dan Jezus vernomen had dat de fariseërs hadden gehoord dat Hij meer discipelen maakte en doopte dan Johannes,
John vlsJoNT 4:2  alhoewel Jezus zelf niet doopte, maar zijn discipelen,
John vlsJoNT 4:3  zoo verliet Hij Judea en vertrok wederom naar Galilea.
John vlsJoNT 4:5  Hij kwam dan aan een stad van Samaria, genaamd Sichar, nabij het stuk grond dat Jakob aan zijn zoon Jozef gaf.
John vlsJoNT 4:6  En aldaar was de put van Jakob; en omdat Jezus vermoeid was van de reize, zette Hij zich bij den put neder. Het was omtrent de zesde ure.
John vlsJoNT 4:7  Daar kwam een vrouw uit Samaria om water te putten. Jezus zeide tot haar: Geef mij wat drinken!
John vlsJoNT 4:8  Want zijn discipelen waren naar de stad gegaan om spijze te koopen.
John vlsJoNT 4:9  De samaritaansche vrouw zeide tot Hem: Wat? gij, die een Jood zijt, vraagt drinken van mij, die een samaritaansche vrouw ben? (Want de Joden gaan niet om met de Samaritanen.)
John vlsJoNT 4:10  Jezus antwoordde en zeide tot haar: Als gij de gifte Gods kendet, en wie Hij is die tot u zegt: Geef mij wat drinken! — dan zoudt gij van Hem hebben gevraagd en Hij zou u levend water gegeven hebben.
John vlsJoNT 4:11  De vrouw zeide tot Hem: Heer, Gij hebt geen emmer om te putten, en de put is diep; vanwaar hebt Gij dan levend water?
John vlsJoNT 4:12  Zijt Gij meer dan onze vader Jakob, die ons den put gegeven heeft, en er zelf uit gedronken heeft, met zijn zonen, en zijn vee?
John vlsJoNT 4:13  Jezus antwoordde en zeide tot haar: Al wie drinkt van dit water, zal wederom dorst krijgen.
John vlsJoNT 4:14  Maar zoo wie drinkt van het water, dat Ik hem zal geven, die zal in eeuwigheid geen dorst krijgen; maar het water dat Ik hem zal geven zal in hem worden een fontein van water, dat springt tot in het eeuwige leven!
John vlsJoNT 4:15  De vrouw zeide tot: Hem: Heer! geef mij dat water, opdat ik geen dorst krijge, en niet naar hier moet komen putten!
John vlsJoNT 4:16  Jezus zeide tot haar: Ga heen, roep uw man en kom naar hier!
John vlsJoNT 4:17  De vrouw antwoordde en zeide: Een man heb ik niet! Jezus zeide tot haar: Dat is goed gezegd, dat gij geen man hebt.
John vlsJoNT 4:18  Want vijf mannen hebt gij gehad, en dien ge nu hebt is uw man niet; daar zegt gij de waarheid aan!
John vlsJoNT 4:19  De vrouw zeide tot Hem: Heer! ik zie dat Gij een profeet zijt!
John vlsJoNT 4:20  Onze vaders hebben op dezen berg aangebeden, en gij, Joden, zegt dat in Jerusalem de plaats is waar men moet aanbidden?
John vlsJoNT 4:21  Jezus zeide tot haar? Geloof mij vrouwe! dat er een ure komt wanneer gij noch op dezen berg, noch in Jerusalem den Vader zult aanbidden.
John vlsJoNT 4:22  Gijlieden aanbidt wat gij niet weet; wij aanbidden wat wij weten, want de verlossing is uit de Joden.
John vlsJoNT 4:23  Maar er komt een ure, en zij is nu, dat de ware aanbidders den Vader zullen aanbidden in geest en waarheid, want ook de Vader zoekt dezulken die Hem aanbidden.
John vlsJoNT 4:24  Een geest is God, en die Hem aanbidden, moeten Hem in geest en waarheid aanbidden!
John vlsJoNT 4:25  De vrouw zeide tot Hem: Ik weet dat de Messias komt, dat wil zeggen: De Christus; als die gekomen is zal Hij ons alles verkondigen!
John vlsJoNT 4:26  Jezus zeide tot haar: Ik, die met u spreek, ben het!
John vlsJoNT 4:27  En hierop kwamen zijn discipelen en waren verwonderd dat Hij met een vrouw sprak; maar niemand zeide: Wat vraagt Gij of wat spreekt Gij met haar?
John vlsJoNT 4:28  De vrouw dan liet haar watervat achter en ging naar de stad, en zeide tot de menschen:
John vlsJoNT 4:29  Komt, ziet een mensch die mij gezegd heeft alles wat ik gedaan heb; deze is toch de Christus niet?
John vlsJoNT 4:31  Ondertusschen vroegen de discipelen Hem, zeggende: Meester, eet!
John vlsJoNT 4:32  Maar Hij zeide tot hen: Ik heb een spijze om te eten die gij niet kent.
John vlsJoNT 4:33  De discipelen zeiden dan tot malkander: Zou iemand Hem eten gebracht hebben?
John vlsJoNT 4:34  Jezus zeide tot hen: Mijn spijze is dat Ik doe den wil van Hem die Mij gezonden heeft en dat Ik zijn werk volbrenge.
John vlsJoNT 4:35  Zegt gij niet: Nog vier maanden en dan komt de oogst aan? — Ziet, Ik zeg u: Heft uw oogen op en aanschouwt de velden, hoe wit zij al zijn tot den oogst!
John vlsJoNT 4:36  De maaier ontvangt loon en vergadert vrucht ten eeuwigen leven, opdat de zaaier en de maaier zich te zamen verblijden.
John vlsJoNT 4:37  Want hierin is het woord waarachtig: De een zaait en de andere maait.
John vlsJoNT 4:38  Ik heb u uitgezonden om te oogsten wat gij niet bearbeid hebt; anderen hebben den arbeid gedaan en gij zijt tot hun arbeid ingegaan.
John vlsJoNT 4:39  Uit die stad nu geloofden velen van de Samaritanen in Hem, op het woord der vrouw die getuigde: Hij heeft mij gezegd al wat ik gedaan heb.
John vlsJoNT 4:40  Toen dan de Samaritanen tot Hem gekomen waren, verzochten zij Hem bij hen te blijven. En Hij bleef daar twee dagen.
John vlsJoNT 4:41  En er geloofden nog veel meer om zijns woords wil,
John vlsJoNT 4:42  en zeiden tot de vrouw: Het is nu niet meer om uw zeggen, dat wij gelooven; want wij hebben zelf gehoord en weten dat deze waarlijk is de Verlosser der wereld.
John vlsJoNT 4:43  Na die twee dagen nu ging hij vandaar naar Galilea.
John vlsJoNT 4:44  Want Jezus zelf getuigde dat een profeet in zijn eigen vaderland geen achting heeft.
John vlsJoNT 4:45  Als Hij dan in Galilea gekomen was, ontvingen de Galileërs Hem, die alles gezien hadden wat Hij op het feest in Jerusalem had gedaan; want ook zij waren naar het feest gegaan.
John vlsJoNT 4:46  Jezus kwam dan wederom te Kana in Galilea, waar Hij het water tot wijn gemaakt had. En daar was een koninklijk beambte, wiens zoon krank was in Kapernaüm.
John vlsJoNT 4:47  Deze, gehoord hebbende dat Jezus uit Judea naar Galilea gekomen was, ging; tot Hem, en vroeg dat Hij zou afkomen en zijn zoon genezen, want hij lag op sterven.
John vlsJoNT 4:48  Jezus dan zeide tot hem: Als gijlieden geen teekenen en mirakelen ziet, dan zijt gij niet gelooven!
John vlsJoNT 4:49  De koninklijke beambte dan zeide tot Hem: Heere, kom toch af, eer mijn kind sterft!
John vlsJoNT 4:50  Jezus zeide tot hem: Ga heen, uw zoon leeft! En de man geloofde in het woord dat Jezus tot hem sprak, en ging heen.
John vlsJoNT 4:51  En toen hij wegging kwamen zijn dienstknechten hem al tegen en boodschapten hem dat zijn zoon leefde.
John vlsJoNT 4:52  Hij vroeg hun dan de ure waarin hij beter was geworden. En zij zeiden tot hem: Gisteren ter zevender ure verliet hem de koorts.
John vlsJoNT 4:53  De vader erkende dan dat het dezelfde ure was waarin Jezus tot hem had gezegd: Uw zoon leeft! En hij zelf geloofde en geheel zijn huisgezin.
John vlsJoNT 4:54  Dit tweede mirakel heeft Jezus wederom gedaan als Hij uit Judea naar Galilea was gekomen.
Chapter 5
John vlsJoNT 5:1  Na dezen was er een feest der Joden en Jezus ging naar Jerusalem.
John vlsJoNT 5:2  In Jerusalem nu is er bij de Schaapspoort een vijver, in ‘t hebreeuwsch genaamd Bethesda, die vijf gaanderijen heeft,
John vlsJoNT 5:3  waarin lag een menigte van kranken, blinden, kreupelen, lammen, wachtende op de roering des waters;
John vlsJoNT 5:4  want een engel daalde op een bepaalden tijd neder in den vijver en roerde het water; die dan het eerst daarin kwam, na de roering van het water, die werd gezond, welke ziekte hij ook had.
John vlsJoNT 5:5  Aldaar nu was een zeker man die acht en dertig jaar krank was.
John vlsJoNT 5:6  Jezus zag dezen liggen en wetende dat hij al langen tijd zoo was, zeide Hij tot hem: Wilt gij gezond worden?
John vlsJoNT 5:7  De kranke antwoordde Hem: Heere, ik heb niemand, om mij, als het water geroerd is, in den vijver te werpen; en terwijl ik aankom, gaat er een ander vóór mij daarin!
John vlsJoNT 5:8  Jezus zeide tot hem: Sta op, neem uw bed op en wandel!
John vlsJoNT 5:9  En terstond werd de man gezond en nam zijn bed op en wandelde. En het was sabbat op dien dag.
John vlsJoNT 5:10  De Joden dan zeiden tot hem die genezen was: Het is sabbat en het is u niet geoorloofd het bed op te nemen!
John vlsJoNT 5:11  Hij antwoordde hun: Die mij gezond gemaakt heeft, die heeft tot mij gezegd: Neem uw bed op en wandel!
John vlsJoNT 5:12  Zij vroegen hem: Wie is de man die tot u gezegd heeft: Neem uw bed op en wandel?
John vlsJoNT 5:13  Maar de genezene wist niet wie Hij was, want Jezus was de schare ontweken die in die plaats was.
John vlsJoNT 5:14  Naderhand vond Jezus hem in den tempel en zeide tot hem: Zie, gij zijt gezond geworden; zondig niet meer, opdat u niet wat ergers overkome!
John vlsJoNT 5:15  De man ging heen en boodschapte aan de Joden dat het Jezus was die hem gezond had gemaakt.
John vlsJoNT 5:16  En daarom vervolgden de Joden Jezus, omdat Hij dit op een sabbat deed.
John vlsJoNT 5:17  Maar Jezus antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook.
John vlsJoNT 5:18  Daarom zochten de Joden te meer Hem te dooden, omdat Hij niet alleen den sabbat schond, maar ook God zijn eigen Vader noemde, zich zelven gelijk makende aan God.
John vlsJoNT 5:19  Jezus dan antwoordde en zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: De Zoon kan niets van zich zelven doen, dan hetgeen Hij den Vader ziet doen; want wat deze doet, dat doet ook de Zoon desgelijks.
John vlsJoNT 5:20  Want de Vader bemint den Zoon, en al wat Hij zelf doet toont Hij Hem, en nog grooter werken dan deze zal Hij Hem toonen, opdat gij u verwondert.
John vlsJoNT 5:21  Want gelijk de Vader de dooden opwekt en levend maakt, zoo maakt ook de Zoon levend die Hij wil.
John vlsJoNT 5:22  Want ook de Vader oordeelt niemand, maar al het oordeel heeft Hij aan den Zoon gegeven,
John vlsJoNT 5:23  opdat zij allen den Zoon eeren, zooals zij den Vader eeren. Die den Zoon niet eert, die eert den Vader niet die Hem gezonden heeft.
John vlsJoNT 5:24  Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die mijn woord hoort en gelooft in Hem die Mij heeft gezonden, die heeft het eeuwige leven; en in het oordeel komt hij niet, maar hij is overgegaan uit den dood naar het leven.
John vlsJoNT 5:25  Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Er komt een ure en zij is er nu, dat de dooden hooren zullen de stem des Zoons van God, en die gehoord hebben, zullen leven.
John vlsJoNT 5:26  Want zooals de Vader leven heeft in zich zelven, zoo heeft Hij ook den Zoon gegeven leven in zich zelven te hebben,
John vlsJoNT 5:27  en heeft Hem macht gegeven om het oordeel te houden, omdat Hij eens menschen zoon is.
John vlsJoNT 5:28  Zijt daarover niet verwonderd, want er komt een ure waarin allen, die in de graven zijn, zijn stem zullen hooren,
John vlsJoNT 5:29  en zullen uitgaan, die het goede gedaan hebben, tot de verrijzenis des levens, en die het kwade gedaan hebben, tot de verrijzenis des oordeels,
John vlsJoNT 5:30  Ik kan niets doen van Mij zelven. Zooals Ik hoor, oordeel Ik, en mijn oordeel is rechtvaardig, omdat Ik niet mijn wil zoek, maar den wil desgenen die Mij gezonden heeft.
John vlsJoNT 5:31  Indien Ik getuig van Mij zelven, zoo is mijn getuigenis niet waarachtig.
John vlsJoNT 5:32  Een ander is er die van Mij getuigt, en Ik weet dat de getuigenis die Hij van Mij getuigt, waarachtig is.
John vlsJoNT 5:33  Gijlieden hebt gezonden tot Johannes, en hij heeft aan de waarheid getuigenis gegeven.
John vlsJoNT 5:34  Wat Mij aangaat, Ik neem geen getuigenis van een mensch, maar dit zeg Ik opdat gij zoudt behouden worden.
John vlsJoNT 5:35  Johannes was de brandende en lichtgevende fakkel, en gij hebt u voor een ure in zijn licht willen verheugen.
John vlsJoNT 5:36  Maar de getuigenis die Ik heb, is meer dan die van Johannes, want de werken die Mij de Vader heeft gegeven om te volbrengen, die werken zelven die Ik doe, getuigen van Mij, dat de Vader Mij gezonden heeft.
John vlsJoNT 5:37  En de Vader, die Mij gezonden heeft, die heeft van Mij getuigd. Nooit hebt gij zijn stem gehoord, of zijn gedaante gezien.
John vlsJoNT 5:38  En zijn woord hebt gij niet in u blijvende, omdat gij Hem niet gelooft, dien Hij gezonden heeft.
John vlsJoNT 5:39  Gij onderzoekt de Schrifturen, omdat gij daarin eeuwig leven meent te hebben; en die zijn het die van Mij getuigen,
John vlsJoNT 5:40  en tot Mij komen wilt gij niet, om het leven te hebben!
John vlsJoNT 5:42  Maar Ik ken u, dat gij de liefde Gods niet hebt in u zelven.
John vlsJoNT 5:43  Ik ben gekomen in den Naam mijns Vaders en gij neemt Mij niet aan; als er een ander komt in zijn eigen naam, dien zult gij aannemen!
John vlsJoNT 5:44  Hoe kunt gijlieden gelooven, gij die glorie van malkander aanneemt, en de glorie, die van den eenigen God komt, zoekt gij niet!
John vlsJoNT 5:45  Meent niet dat Ik u zal beschuldigen bij den Vader! Er is er een die u beschuldigt, dat is Mozes, op wien gij hoopt.
John vlsJoNT 5:46  Want zoo gij in Mozes geloofdet, dan zoudt gij ook in Mij gelooven, want van Mij heeft hij geschreven.
John vlsJoNT 5:47  Maar als gij in zijn schriften niet gelooft, hoe zult gij dan mijn woorden gelooven?
Chapter 6
John vlsJoNT 6:1  Na dezen vertrok Jezus naar den overkant der zee van Galilea, of van Tiberias.
John vlsJoNT 6:2  Een groote schare nu volgde Hem, omdat zij de mirakelen zagen die Hij deed aan de kranken.
John vlsJoNT 6:3  Jezus dan ging op den berg, en daar zat Hij neder met zijn discipelen.
John vlsJoNT 6:4  En het was kort bij Paschen, het feest der Joden.
John vlsJoNT 6:5  Jezus dan, de oogen opheffende en ziende dat een groote schare tot Hem kwam, zeide tot Filippus: Vanwaar zullen wij brooden koopen, opdat dezen eten?
John vlsJoNT 6:6  Dit zeide Hij om hem op de proef te stellen, want Hij wist zelf wel wat Hij zou doen.
John vlsJoNT 6:7  Filippus antwoordde Hem: Voor tweehonderd penningen broods is voor dezen niet genoeg, opdat elk een stuksken krijge!
John vlsJoNT 6:8  Een uit zijn discipelen, Andreas de broeder van Simon Petrus, zeide tot Hem:
John vlsJoNT 6:9  Hier is een jongsken, dat vijf gerstenbrooden heeft en twee vischkens; maar wat is dat voor zóóvelen!
John vlsJoNT 6:10  Jezus zeide: Doet de menschen nederzitten! — Nu was er veel gras op die plaats. — De mannen dan gingen nederzitten, omtrent vijf duizend in getal.
John vlsJoNT 6:11  Jezus dan nam de brooden en gedankt hebbende gaf Hij ze aan die nedergezeten waren, en insgelijks van de vischkens, zooveel zij wilden.
John vlsJoNT 6:12  Toen zij nu verzadigd waren, zeide Hij tot zijn discipelen: Verzamelt de overgeschoten brokken, opdat er niets verloren ga!
John vlsJoNT 6:13  Zij verzamelden ze dan en vulden twaalf korven met brokken van de vijf gerstenbrooden, die overgeschoten waren van hen die gegeten hadden.
John vlsJoNT 6:14  De menschen dan, gezien hebbende het mirakel dat Jezus gedaan had, zeiden: Deze is waarlijk de profeet die in de wereld komen moest!
John vlsJoNT 6:15  Jezus dan, wetende dat zij zouden komen en Hem met geweld nemen om Hem koning te maken, vluchtte wederom naar den berg, Hij alleen.
John vlsJoNT 6:16  Toen het nu avond was geworden, gingen zijn discipelen af naar de zee,
John vlsJoNT 6:17  en zij gingen in een schip en voeren de zee over naar Kapernaüm. Maar het was al donker geworden, en nog was Jezus niet tot hen gekomen.
John vlsJoNT 6:18  En de zee werd onstuimig omdat er een sterke wind waaide.
John vlsJoNT 6:19  Toen zij nu omtrent vijf en twintig of dertig stadiën geroeid hadden, zagen zij Jezus op de zee wandelen en kort bij het schip komen; en zij werden bevreesd.
John vlsJoNT 6:20  Maar Hij zeide tot hen: Ik ben het, vreest niet!
John vlsJoNT 6:21  Zij wilden Hem dan in het schip nemen, en terstond kwam het schip aan het land waar zij naar toe voeren.
John vlsJoNT 6:22  Des anderen daags stond de schare aan den overkant der zee en had gezien dat aldaar geen ander scheepken was dan dat ééne, en dat Jezus met zijn discipelen niet was meegegaan in het schip, maar dat zijn discipelen alleen waren vertrokken.
John vlsJoNT 6:23  Maar er kwamen scheepkens uit Tiberias kort bij de plaats waar zij het brood gegeten hadden, toen de Heere gedankt had.
John vlsJoNT 6:24  Toen de schare dan zag dat Jezus daar niet was, noch zijn discipelen, gingen zij zelven in die scheepkens en kwamen naar Kapernaüm, Jezus zoekende.
John vlsJoNT 6:25  En toen zij Hem gevonden hadden aan den overkant der zee, zeiden zij tot Hem: Rabbi, wanneer zijt Gij hier gekomen?
John vlsJoNT 6:26  Jezus antwoordde hun en zeide: Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Gij zoekt Mij, niet omdat gij mirakelen gezien hebt, maar omdat gij gegeten hebt van de brooden en verzadigd zijt.
John vlsJoNT 6:27  Werkt niet om de spijze die vergaat, maar om de spijze die ten eeuwigen leven blijft, die de Zoon des menschen ulieden geven zal; want dezen heeft de Vader, dat is God, met zijn zegel bekrachtigd.
John vlsJoNT 6:28  Zij zeiden dan tot Hem: Wat moeten wij doen, om de werken Gods te doen?
John vlsJoNT 6:29  Jezus antwoordde en zeide tot hen: Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem dien Hij gezonden heeft.
John vlsJoNT 6:30  Zij zeiden dan tot Hem: Welk mirakel doet Gij dan, opdat wij het zien en U gelooven? Wat werkt Gij?
John vlsJoNT 6:31  Onze vaders hebben het manna gegeten in de woestijn, zooals er geschreven is: Brood uit den hemel gaf Hij hun te eten.
John vlsJoNT 6:32  Jezus zeide dan tot hen: Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Niet Mozes heeft u het brood uit den hemel gegeven, maar mijn Vader geeft u het waarachtige brood uit den hemel.
John vlsJoNT 6:33  Want het brood Gods is dat, wat uit den hemel nederdaalt en aan de wereld leven geeft!
John vlsJoNT 6:34  Zij zeiden dan tot Hem: Heere, geef ons altijd dat brood!
John vlsJoNT 6:35  Jezus dan zeide tot hen: Ik ben het Brood des levens; die tot Mij komt zal geenszins honger hebben, en die in Mij gelooft zal nooit meer dorst hebben.
John vlsJoNT 6:36  Maar Ik heb uliede gezegd dat gij Mij gezien hebt, en toch gelooft gij niet.
John vlsJoNT 6:37  Al wat de Vader Mij geeft zal tot Mij komen, en dengene, die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen
John vlsJoNT 6:38  Want Ik ben nedergedaald van den hemel, niet; om mijn wil te doen, maar? den wil van Hem die Mij gezonden heeft.
John vlsJoNT 6:39  Dit nu is de wil des Vaders die Mij gezonden heeft, dat van al wat Hij: Mij gegeven heeft, Ik niets late verloren gaan, maar; dat doe verrijzen ten laatsten dage.
John vlsJoNT 6:40  Want dit is de wil, mijns Vaders, die Mij gezonden heeft, dat een ieder die den Zoon aanschouwt, en in Hem gelooft, eeuwig leven hebbe, en Ik zal hem doen verrijzen ten laatsten dage.
John vlsJoNT 6:41  De Joden dan murmureerden over Hem, omdat Hij zeide: Ik ben het brood dat uit den hemel is nedergedaald!
John vlsJoNT 6:42  En zij zeiden: Deze is Hij niet Jezus, de zoon van Jozef, wiens vader en moeder wij kennen? Hoe, zegt deze dan nu: Uit den hemel ben Ik nedergedaald?;
John vlsJoNT 6:43  Maar Jezus antwoordde en zeide tot hen: Murmureert niet onder malkander!
John vlsJoNT 6:44  Niemand kan tot Mij komen, als de Vader, die Mij gezonden heeft, hem niet trekt; en Ik zal hem doen verrijzen ten laatsten dage.
John vlsJoNT 6:45  Er is geschreven in de profeten: En zij zullen allen van God geleerd zijn. — Ieder dan die van den Vader gehoord en geleerd heeft, komt tot Mij.
John vlsJoNT 6:46  Niet dat iemand den Vader gezien heeft, dan Hij die van God is: Die heeft den Vader gezien.
John vlsJoNT 6:47  Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Die in Mij gelooft, heeft eeuwig leven.
John vlsJoNT 6:49  Uw vaders hebben in de woestijn het manna gegeten en zijn gestorven.
John vlsJoNT 6:50  Dit is het brood, dat uit den hemel nederdaalt, opdat iemand er van ete en niet sterve.
John vlsJoNT 6:51  Ik ben dat levende Brood, dat uit den hemel is nedergedaald; als iemand eet van dit brood, zal hij leven tot in eeuwigheid; en het brood dat Ik geven zal voor het leven der wereld, is mijn vleesch.
John vlsJoNT 6:52  De Joden dan streden onder malkander, zeggende: Hoe kan deze ons zijn vleesch te eten geven?
John vlsJoNT 6:53  Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Als gij niet het vleesch van den Zoon des menschen eet en zijn bloed drinkt, dan hebt gij geen leven in u zelven.
John vlsJoNT 6:54  Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, die heeft eeuwig leven, en Ik zal hem doen verrijzen ten laatsten dage.
John vlsJoNT 6:55  Want mijn vleesch is waarlijk spijze en mijn bloed is waarlijk drank.
John vlsJoNT 6:56  Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, die blijft in Mij en Ik in hem.
John vlsJoNT 6:57  Zooals de levende Vader Mij gezonden heeft, en Ik door den Vader leef, zoo zal ook hij, die Mij eet, leven door Mij.
John vlsJoNT 6:58  Dit is het brood dat uit den hemel is nedergedaald; niet zooals de vaders het manna hebben gegeten en zijn gestorven; die dit brood eet zal leven tot in eeuwigheid.
John vlsJoNT 6:59  Deze dingen sprak Hij in de synagoge, toen Hij in Kapernaüm leerde.
John vlsJoNT 6:60  Velen dan van zijn discipelen, die Hem gehoord hadden, zeiden: Deze rede is hard; wie kan ze hooren?
John vlsJoNT 6:61  Jezus nu wist bij zich zelven dat zijn discipelen daarover murmureerden, en zeide tot hen: Dat ergert ulieden?
John vlsJoNT 6:62  Indien gij dan den Zoon des menschen eens zaagt opvaren, waar Hij vroeger was?
John vlsJoNT 6:63  Het is de Geest die levend maakt, het vleesch dient tot niets! De woorden, die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven.
John vlsJoNT 6:64  Maar sommigen zijn er onder u die niet gelooven. Jezus toch wist van den beginne, wie zij waren die niet geloofden, en wie hij was die Hem zou verraden.
John vlsJoNT 6:65  En Hij zeide: Daarom heb Ik ulieden gezegd dat niemand tot Mij kan komen, zoo het hem niet gegeven is uit den Vader.
John vlsJoNT 6:66  Van toen af gingen velen zijner discipelen terug en wandelden niet meer met Hem.
John vlsJoNT 6:67  Jezus zeide dan tot de twaalven: Wilt ook gij niet weggaan?
John vlsJoNT 6:68  Simon Petrus antwoordde Hem: Heere! tot wien zouden wij gaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven,
John vlsJoNT 6:69  en wij hebben geloofd, en erkend dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods!
John vlsJoNT 6:70  Jezus antwoordde hun: Heb Ik u niet alle twaalf uitverkoren? en één uit u is er een duivel!
John vlsJoNT 6:71  Dit nu zeide Hij van Judas Iskariot, den zoon van Simon; deze toch was het die Hem zou verraden, die één was van de twaalven.
Chapter 7
John vlsJoNT 7:1  Na dezen wandelde Jezus in Galilea, want Hij wilde niet in Judea wandelen, omdat de Joden Hem zochten te dooden.
John vlsJoNT 7:2  En het feest der Joden, het loofhuttenfeest, was nabij.
John vlsJoNT 7:3  Zijn broeders zeiden dan tot Hem: Vertrek vanhier, en ga naar Judea, opdat ook uw discipelen uw werken zien, die Gij doet;
John vlsJoNT 7:4  want niemand doet iets in het verborgen, als hij zelf zoekt bekend te zijn. Als Gij dit doet, vertoon U dan aan de wereld!
John vlsJoNT 7:6  Jezus zeide tot hen: Mijn tijd is nog niet gekomen, maar uw tijd is altijd gereed.
John vlsJoNT 7:7  De wereld kan u niet haten, maar Mij haat zij, omdat Ik van haar getuig dat haar werken kwaad zijn.
John vlsJoNT 7:8  Gaat gij op naar het feest! Ik ga niet op tot dit feest, omdat mijn tijd nog niet vervuld is.
John vlsJoNT 7:10  Toen nu zijn broeders waren opgegaan naar het feest, toen ging Hij zelf ook op, niet openlijk, maar in het verborgen.
John vlsJoNT 7:11  De Joden dan zochten Hem op het feest en zeiden: Waar is Hij?
John vlsJoNT 7:12  En er was veel gemompels van Hem onder de schare; sommigen zeiden: Hij is goed! anderen zeiden: Neen, maar Hij verleidt de schare!
John vlsJoNT 7:13  Niemand sprak nochtans vrij uit van Hem uit vreeze voor de Joden.
John vlsJoNT 7:14  Als het nu al midden in het feest was, ging Jezus op naar den tempel en onderwees.
John vlsJoNT 7:15  De Joden dan verwonderden zich en zeiden: Hoe kent deze de Schrifturen? Hij die niet heeft gestudeerd!
John vlsJoNT 7:16  Jezus dan antwoordde hun en zeide: Mijn leer is niet de mijne, maar van Hem die Mij gezonden heeft.
John vlsJoNT 7:17  Zoo iemand wil zijn wil doen, die zal van deze leer erkennen, of zij uit God is, dan of Ik uit Mij zelven spreek.
John vlsJoNT 7:18  Die uit zich zelven spreekt, die zoekt zijn eigen glorie; maar die de glorie zoekt van dengene, die hem gezonden heeft, die is waarachtig en onrecht is er in hem niet.
John vlsJoNT 7:19  Heeft Mozes ulieden niet de wet gegeven? en niemand uit u doet de wet! — Waarom zoekt gij Mij te dooden?
John vlsJoNT 7:20  De schare antwoordde: Gij zijt bezeten! Wie zoekt U te dooden?
John vlsJoNT 7:21  Jezus antwoordde en zeide tot hen: Eén werk heb Ik gedaan en gij allen verwondert u!
John vlsJoNT 7:22  Mozes heeft u de besnijdenis gegeven— niet dat zij uit Mozes is, maar uit de vaderen— en op een sabbat besnijdt gij wel een mensch!
John vlsJoNT 7:23  Als iemand de besnijdenis ontvangt op sabbat, opdat de wet van Mozes niet gebroken zou worden, zijt gij dan op Mij verbitterd omdat Ik een geheelen mensch heb gezond gemaakt op een sabbat?
John vlsJoNT 7:24  Oordeelt toch niet naar den schijn, maar oordeelt een rechtvaardig oordeel!
John vlsJoNT 7:25  Eenigen dan uit de Jerusalemmers zeiden: Is deze het niet dien zij zoeken te dooden?
John vlsJoNT 7:26  En zie, vrij uit spreekt Hij, en men zegt Hem niets! Zouden de oversten waarlijk erkend hebben dat deze de Christus is?
John vlsJoNT 7:27  Maar van dezen weten wij vanwaar Hij is; maar van den Christus, als Hij komt, zal niemand weten vanwaar Hij is!
John vlsJoNT 7:28  Jezus dan riep uit, in den tempel leerende, en zeide: Mij kent gij, en gij weet vanwaar Ik ben! En van Mij zelven ben Ik niet gekomen, maar Hij is waarachtig, die Mij gezonden heeft, dien gij niet kent!
John vlsJoNT 7:29  Ik ken Hem, want Ik ben van Hem, en Hij heeft Mij gezonden!
John vlsJoNT 7:30  Zij zochten dan Hem te grijpen, en niemand leide de hand op Hem, omdat zijn ure nog niet was gekomen.
John vlsJoNT 7:31  Doch velen uit de schare geloofden in Hem, en zeiden: De Christus, als Hij zal komen, zal die wel meer mirakelen doen dan deze doet?
John vlsJoNT 7:32  De fariseërs hoorden de schare dit van Hem mompelen, en de overpriesters en de fariseërs zonden dienaren af, om Hem te grijpen.
John vlsJoNT 7:33  Jezus dan zeide: Nog een korten tijd ben Ik bij ulieden, en dan ga Ik tot Hem die Mij gezonden heeft.
John vlsJoNT 7:34  Gij zult Mij zoeken en niet vinden, en waar Ik ben kunt gijlieden niet komen.
John vlsJoNT 7:35  De Joden dan zeiden tot malkander: Waar zal deze heengaan, dat wij Hem niet vinden zullen? Hij zal toch niet naar de verstrooiden gaan, onder de Grieken, en de Grieken leeren?
John vlsJoNT 7:36  Wat is dat woord dat Hij zegt: Gij zult Mij zoeken en niet vinden? en waar Ik ben kunt gijlieden niet komen?
John vlsJoNT 7:37  Op den laatsten dag nu, den grootste van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Als iemand dorst heeft, die kome tot Mij en drinke!
John vlsJoNT 7:38  die in Mij gelooft, zooals de Schrifture zegt: Stroomen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien!
John vlsJoNT 7:39  Dit nu zeide Hij van den Geest, dien ontvangen zouden degenen die in Hem gelooven; want de Geest was nog niet uitgestort, omdat Jezus nog niet in zijn glorie was.
John vlsJoNT 7:40  Uit de schare dan zeiden sommigen, die deze woorden gehoord hadden: Deze is waarlijk de profeet!
John vlsJoNT 7:41  Anderen zeiden: Deze is de Christus! — Anderen zeiden: Het is toch niet uit Galilea dat de Christus komt?
John vlsJoNT 7:42  Zegt de Schrifture dan niet dat het uit het geslacht van David is, en van het dorp Bethlehem, vanwaar David was, dat de Christus komt?
John vlsJoNT 7:43  Er kwam dan tweedracht onder de schare, om zijnentwil.
John vlsJoNT 7:44  Sommigen nu uit hen wilden Hem grijpen, maar niemand leide de handen op Hem.
John vlsJoNT 7:45  De dienaars dan kwamen tot de overpriesters en fariseërs, en die zeiden tot hen: Waarom hebt gij Hem niet meegebracht?
John vlsJoNT 7:46  De dienaars antwoordden: Nooit heeft eenig mensch gesproken, zooals deze mensch spreekt!
John vlsJoNT 7:47  De fariseërs antwoordden hun: Ook gij zijt toch niet verleid?
John vlsJoNT 7:48  Heeft wel iemand uit de oversten in Hem geloofd, of uit de fariseërs?
John vlsJoNT 7:49  Maar die schare die de wet niet kent, — vervloekt zijn ze!
John vlsJoNT 7:50  Nikodemus— die des nachts tot Jezus gekomen was— die één uit hen was, zeide tot hen:
John vlsJoNT 7:51  Oordeelt onze wet wel iemand als zij niet eerst van hem hoort en weet wat hij doet?
John vlsJoNT 7:52  Zij antwoordden en zeiden tot hem: Gij zijt toch ook niet uit Galilea? onderzoek en zie, dat er uit Galilea geen profeet is opgestaan!
John vlsJoNT 7:53  En een ieder ging naar zijn huis, maar Jezus ging naar den Berg der Olijven.
Chapter 8
John vlsJoNT 8:1  En des morgens vroeg kwam Hij wederom naar den tempel, en al het volk kwam tot Hem, en als Hij nedergezeten was onderwees Hij hen.
John vlsJoNT 8:2  En de schriftgeleerden en de fariseërs brachten tot Hem een vrouw, die in overspel was bevonden en stelden haar in het midden,
John vlsJoNT 8:3  en zeiden tot Hem: Meester, deze vrouw is op heeter daad in overspel bevonden.
John vlsJoNT 8:4  In de wet nu heeft Mozes ons bevolen dezulken te steenigen! Gij dan, wat zegt Gij?
John vlsJoNT 8:5  Zij nu zeiden dit om Hem op de proef te stellen, opdat zij wat zouden hebben om Hem te beschuldigen. Doch Jezus bukte neder en schreef met den vinger op den grond.
John vlsJoNT 8:6  Maar toen zij Hem bleven vragen, richtte Hij zich op en zeide tot hen: Die onder u zonder zonde is, werpe het eerst een steen op haar!
John vlsJoNT 8:7  En wederom bukte Hij neder en schreef op den grond.
John vlsJoNT 8:8  En zij, dit gehoord hebbende, en van hun konscientie beschuldigd zijnde, gingen weg, een voor een, van de oudsten af tot de laatsten. En Jezus bleef alleen, en de vrouw die in het midden stond.
John vlsJoNT 8:9  En Jezus richtte zich op en zag niemand dan de vrouw; en Hij zeide tot haar: Vrouw! waar zijn die beschuldigers van u? niemand heeft u veroordeeld?
John vlsJoNT 8:10  Zij nu zeide: Niemand, Heere! En Jezus zeide tot haar: Ook Ik veroordeel u niet! ga heen, en zondig niet meer!
John vlsJoNT 8:11  Jezus dan sprak wederom tot hen, zeggende: Ik ben het Licht der wereld; die Mij volgt, zal niet wandelen in de duisternis, maar zal het licht des levens hebben.
John vlsJoNT 8:12  De fariseërs dan zeiden tot Hem: Gij geeft getuigenis van u zelven; uw getuigenis is niet waarachtig!
John vlsJoNT 8:13  Jezus antwoordde en zeide tot hen: Ook als Ik van Mij zelven getuig, is mijn getuigenis waarachtig, omdat Ik weet vanwaar Ik gekomen ben en waarheen Ik ga! maar gijlieden weet niet vanwaar Ik kom of waarheen Ik ga!
John vlsJoNT 8:14  Gijlieden oordeelt naar het vleesch; Ik oordeel niemand.
John vlsJoNT 8:15  En wanneer Ik ook oordeel, is mijn oordeel waarachtig, want Ik ben niet alleen, maar Ik en de Vader die gezonden heeft.
John vlsJoNT 8:16  Ook in uw wet is geschreven dat de getuigenis van twee menschen waarachtig is.
John vlsJoNT 8:17  Ik ben het die van Mij zelven getuigenis geef, en van Mij getuigt de Vader die Mij gezonden heeft.
John vlsJoNT 8:18  Zij zeiden dan tot Hem: Waar is uw Vader? Jezus antwoordde: Noch Mij kent gij, noch mijn Vader. Als gij Mij kendet, dan zoudt gij ook mijn Vader kennen.
John vlsJoNT 8:19  Deze woorden sprak Jezus in de schatkamer, toen Hij onderwijs gaf in den tempel. En niemand greep Hem, omdat zijn ure nog niet was gekomen.
John vlsJoNT 8:20  Jezus dan zeide wederom tot hen: Ik ga heen en gij zult Mij zoeken, en in uw zonden zult gij sterven; waar Ik heenga, kunt gijlieden niet komen.
John vlsJoNT 8:21  De Joden dan zeiden: Hij zal toch zich zelven niet dooden? omdat Hij zegt: Waar Ik heenga kunt gijlieden niet komen!
John vlsJoNT 8:22  En Hij zeide tot hen: Gijlieden zijt van beneden, Ik ben van boven! gijlieden zijt uit deze wereld, Ik ben niet uit deze wereld.
John vlsJoNT 8:23  Daarom zeide Ik ulieden dat gij zult sterven in uw zonden; want als gij niet gelooft dat Ik het ben zult gij sterven in uw zonden.
John vlsJoNT 8:24  Zij zeiden dan tot Hem: Wie zijt Gij? — Jezus zeide tot hen: Wat Ik u van den beginne ook gezegd heb!
John vlsJoNT 8:25  Veel heb ik van ulieden te zeggen en te oordeelen, maar die Mij gezonden heeft is waarachtig, en wat Ik van Hem gehoord heb, dat spreek Ik tot de wereld.
John vlsJoNT 8:26  Zij verstonden niet dat Hij tot hen sprak van den Vader.
John vlsJoNT 8:27  Jezus dan zeide: Als gij den Zoon des menschen zult verhoogd hebben, dan zult gij verstaan dat Ik het ben, en dat Ik van Mij zelven niets doe, maar dat Ik deze dingen spreek zooals de Vader Mij geleerd heeft.
John vlsJoNT 8:28  En die Mij gezonden heeft is met Mij; de Vader heeft Mij niet alleen gelaten, omdat Ik altijd doe wat Hem behagelijk is.
John vlsJoNT 8:30  Jezus dan zeide tot de Joden die in Hem geloofden: Indien gij in mijn woord blijft, dan zijt gij waarlijk mijn discipelen,
John vlsJoNT 8:31  en gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken.
John vlsJoNT 8:32  Zij antwoordden Hem: Wij zijn Abrahams nakomelingen en nooit hebben wij iemand gediend! hoe zegt Gij dan: Gij zult vrij worden?
John vlsJoNT 8:33  Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Al wie de zonde doet, is een slaaf der zonde!
John vlsJoNT 8:34  De slaaf nu blijft niet eeuwig in het huis; de zoon blijft er eeuwig.
John vlsJoNT 8:35  Indien dan de Zoon u heeft vrijgemaakt, zult gij waarlijk vrij zijn.
John vlsJoNT 8:36  Ik weet dat gij Abrahams nakomelingen zijt; maar gij zoekt Mij te dooden, omdat mijn woord in u geen plaats vindt.
John vlsJoNT 8:37  Ik spreek wat Ik bij mijn Vader heb gezien, en gijlieden ook doet wat gij van uw vader gehoord hebt.
John vlsJoNT 8:38  Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Onze vader is Abraham! — Jezus zeide tot hen: Als gij Abrahams kinderen zijt, doet dan Abrahams werken!
John vlsJoNT 8:39  Maar nu zoekt gij Mij te dooden, een mensch die u de waarheid gezegd heeft, die Ik van God gehoord heb; — dat deed Abraham niet!
John vlsJoNT 8:40  Gij doet de werken uws vaders. — Zij zeiden dan tot Hem: Wij zijn niet uit hoererij geboren; één Vader hebben we, God!
John vlsJoNT 8:41  Jezus zeide tot hen: Als God uw Vader was, dan zoudt gij Mij beminnen, want Ik ben uit God uitgegaan en gekomen; Ik ben toch niet van Mij zelven gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden.
John vlsJoNT 8:42  Waarom kent gij mijn taal niet? — Omdat gij mijn woord niet kunt hooren.
John vlsJoNT 8:43  Gij zijt uit den vader den duivel, en de genegenheden uws vaders wilt gij doen. Die was een menschenmoordenaar van den beginne, en hij is in de waarheid niet staande gebleven, omdat er geen waarheid in hem is. Als hij den leugen spreekt dan spreekt hij uit zijn eigen, omdat hij een leugenaar is en de vader daarvan.
John vlsJoNT 8:44  Maar Mij gelooft gij niet, omdat Ik de waarheid zeg!
John vlsJoNT 8:45  Wie uit ulieden overtuigt Mij van zonde? — Als Ik waarheid spreek, waarom gelooft gij Mij niet?
John vlsJoNT 8:46  Die uit God is hoort de woorden Gods; daarom hoort gijlieden niet, omdat gij uit God niet zijt.
John vlsJoNT 8:47  De Joden antwoordden en zeiden tot Hem: Zeggen wij niet te recht dat Gij een Samaritaan zijt en een boozen geest hebt?
John vlsJoNT 8:48  Jezus antwoordde: Ik heb geen boozen geest, maar Ik eer mijn Vader en gij onteert Mij!
John vlsJoNT 8:49  Maar Ik zoek mijn glorie niet; daar is er Eén die ze zoekt en oordeelt.
John vlsJoNT 8:50  Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Als iemand mijn woord bewaard zal hebben, dan zal hij den dood niet zien in der eeuwigheid!
John vlsJoNT 8:51  De Joden dan zeiden tot Hem: Nu weten wij dat Gij een boozen geest hebt! Abraham is gestorven en de profeten, en Gij zegt: Als iemand mijn woord bewaart, die zal den dood niet smaken in der eeuwigheid!
John vlsJoNT 8:52  Gij zijt toch niet meer dan onze vader Abraham, die gestorven is? en de profeten zijn gestorven; wien maakt Gij U zelven?
John vlsJoNT 8:53  Jezus antwoordde: Als Ik Mij zelven glorie gaf dan was mijn glorie niets; mijn Vader is het die Mij glorie geeft, dien gij zegt uw God te zijn.
John vlsJoNT 8:54  En gij kent Hem niet, maar Ik ken Hem; en als Ik zeide dat Ik Hem niet kende, dan zou Ik aan ulieden gelijk zijn, dat is een leugenaar; maar Ik ken Hem en zijn woord bewaar Ik.
John vlsJoNT 8:55  Abraham, uw vader, verheugde zich dat hij mijn dag zou zien, en hij heeft dien gezien en is verblijd.
John vlsJoNT 8:56  De Joden dan zeiden tot Hem: Nog geen vijftig jaar zijt Gij oud, en Gij hebt Abraham gezien?
John vlsJoNT 8:57  Jezus zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Vóórdat Abraham was geboren, ben Ik!
John vlsJoNT 8:58  Zij namen dan steenen op, om die op Hem te werpen, maar Jezus verborg zich en ging uit den tempel.
Chapter 9
John vlsJoNT 9:1  En in het voorbijgaan zag Jezus een man die blind was van zijn geboorte af.
John vlsJoNT 9:2  En zijn discipelen vroegen Hem, zeggende: Meester! wie heeft er gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind geboren werd?
John vlsJoNT 9:3  Jezus antwoordde: Noch deze heeft gezondigd, noch zijn ouders, maar in hem moesten de werken Gods openbaar worden.
John vlsJoNT 9:4  Ik moet de werken doen van Hem die Mij gezonden heeft zoolang het dag is; er komt een nacht wanneer niemand kan werken.
John vlsJoNT 9:5  Terwijl Ik in de wereld ben, ben Ik een Licht der wereld.
John vlsJoNT 9:6  Dit gezegd hebbende, spoog Hij op den grond en maakte slijk uit het speeksel, en streek hem het slijk op de oogen,
John vlsJoNT 9:7  en zeide tot hem: Ga heen, wasch u in den vijver van Siloam (die naam beteekent: Uitgezonden). Hij dan ging heen en waschte zich en kwam ziende terug.
John vlsJoNT 9:8  De geburen dan, en die hem vroeger hadden zien bedelen, zeiden: Is deze het niet, die daar zat te bedelen?
John vlsJoNT 9:9  Sommigen zeiden: Hij is het! Anderen zeiden: Neen, maar hij trekt wel op hem! Hij zelf zeide: Ik ben het!
John vlsJoNT 9:10  Zij zeiden dan tot hem: Hoe zijn u de oogen geopend?
John vlsJoNT 9:11  Hij antwoordde: De mensch, Jezus genaamd, maakte slijk en bestreek mijn oogen en zeide tot mij: Ga heen naar Siloam en wasch u! Ik ging dan heen, en heb mij gewasschen en werd ziende!
John vlsJoNT 9:12  Zij zeiden tot hem: Waar is die? Hij zeide: Ik weet niet!
John vlsJoNT 9:13  Zij brachten hem, die te voren blind was, tot de fariseërs.
John vlsJoNT 9:14  En het was sabbat op den dag dat Jezus slijk maakte en hem de oogen opende.
John vlsJoNT 9:15  Wederom vroegen hem dan ook de fariseërs, hoe hij ziende was geworden. En hij zeide tot hen: Hij leide mij slijk op de oogen, en ik heb mij gewasschen, en ik zie.
John vlsJoNT 9:16  Sommigen dan uit de fariseërs zeiden: Die mensch is van God niet, want den sabbat houdt Hij niet! Anderen zeiden: Hoe kan iemand, die een zondaar is, zulke mirakelen doen? — Er was tweedracht onder hen.
John vlsJoNT 9:17  Zij zeiden dan wederom tot den blinde: Gij, wat zegt gij van Hem, daar Hij u de oogen geopend heeft? — Hij nu zeide: Hij is een profeet.
John vlsJoNT 9:18  De Joden dan geloofden niet van hem, dat hij blind was geweest en ziende geworden, totdat zij de ouders hadden geroepen van hem die ziende was geworden.
John vlsJoNT 9:19  En zij vroegen hun, zeggende: Is dat uw zoon, dien gij zegt dat blind geboren is? Hoe ziet hij dan nu?
John vlsJoNT 9:20  Zijn ouders antwoordden dan en zeiden: Wij weten dat deze onze zoon is, en dat hij blind geboren is;
John vlsJoNT 9:21  doch hoe hij nu ziet, weten wij niet, of wie hem de oogen geopend heeft, wij weten het niet! Vraagt het hem, hij heeft zijn jaren, hij zal voor zich zelven spreken!
John vlsJoNT 9:22  Dit zeiden zijn ouders, omdat zij de Joden vreesden. Want alreeds hadden de Joden onder malkander besloten, dat zoo iemand Hem voor den Christus beleed, die uit de synagoge zou gebannen worden.
John vlsJoNT 9:23  Daarom zeiden zijn ouders: Hij heeft zijn jaren, ondervraagt hem!
John vlsJoNT 9:24  Zij riepen dan ten tweeden male den man, die blind was geweest, en zeiden tot hem: Geef de glorie aan God! wij weten dat die man een zondaar is.
John vlsJoNT 9:25  Hij dan antwoordde: Of Hij een zondaar is weet ik niet; één ding weet ik, dat ik blind was en nu zie!
John vlsJoNT 9:26  Zij zeiden dan tot hem: Wat heeft Hij u gedaan? hoe heeft Hij u de oogen geopend?
John vlsJoNT 9:27  Hij antwoordde hun: Ik heb het u al gezegd en gij hebt niet geluisterd; wat wilt gij het nog eens hooren? ook gij wilt toch niet zijn discipelen worden?
John vlsJoNT 9:28  Zij scholden hem en zeiden: Gij zijt een discipel van dezen, maar wij zijn discipelen van Mozes!
John vlsJoNT 9:29  Wij weten dat God tot Mozes heeft gesproken, maar wat dezen aangaat, wij weten niet vanwaar Hij is!
John vlsJoNT 9:30  De man antwoordde en zeide tot hen: Daarin is toch een mirakel, dat gij niet weet vanwaar Hij is, en toch heeft Hij mij de oogen geopend!
John vlsJoNT 9:31  Wij weten dat God geen zondaars hoort, maar als iemand godvruchtig is en zijn wil doet, dien hoort Hij.
John vlsJoNT 9:32  Van ouds af is het niet gehoord dat iemand de oogen geopend heeft van een blindgeborene.
John vlsJoNT 9:33  Als deze niet van God was, dan zou Hij niets kunnen doen.
John vlsJoNT 9:34  Zij antwoordden en zeiden tot hem: Gij zijt geheel in zonden geboren, en gij leert ons? — En zij wierpen hem buiten.
John vlsJoNT 9:35  Jezus hoorde dat ze hem buiten geworpen hadden, en vond hem, en zeide: Gelooft gij in den Zoon van God?
John vlsJoNT 9:36  Hij antwoordde en zeide: Wie is Hij, Heere, opdat ik in Hem geloove?
John vlsJoNT 9:37  Jezus zeide tot hem: En gij hebt Hem gezien, en die met u spreekt, die is het!
John vlsJoNT 9:38  Hij dan zeide: Ik geloof, Heere! — en hij knielde voor Hem neder.
John vlsJoNT 9:39  En Jezus zeide: Tot een oordeel ben Ik gekomen tot deze wereld, opdat zij die niet zien, zouden zien, en zij die zien, blind zouden worden!
John vlsJoNT 9:40  Eenigen uit de fariseërs, die bij Hem waren, hoorden dit en zeiden tot Hem: Wij zijn toch ook niet blind?
John vlsJoNT 9:41  Jezus zeide tot hen: Als gij blind waart, dan zoudt gij geen zonde hebben, maar nu gij zegt: Wij zien! zoo blijft uw zonde.
Chapter 10
John vlsJoNT 10:1  Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Die niet ingaat door de deur naar den schaapstal, maar inklimt van elders, die is een dief en moordenaar.
John vlsJoNT 10:2  Maar die ingaat door de deur, is een herder der schapen.
John vlsJoNT 10:3  Aan dezen doet de deurwachter open, en de schapen hooren zijn stem, en zijn eigen schapen roept hij bij name en leidt ze uit.
John vlsJoNT 10:4  En als hij zijn eigen schapen uitgedreven heeft, dan gaat hij vóór hen, en de schapen volgen hem, omdat ze zijn stem kennen.
John vlsJoNT 10:5  Een vreemdeling nu zullen zij niet volgen, maar zij zullen van hem vluchten, omdat zij de stem der vreemdelingen niet kennen.
John vlsJoNT 10:6  Deze gelijkenis sprak Jezus tot hen, maar zij verstonden niet wat het was, waarover Hij tot hen sprak.
John vlsJoNT 10:7  Jezus dan zeide: Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Ik ben de Deur der schapen!
John vlsJoNT 10:8  Allen, zooveel als er vóór Mij gekomen zijn, die zijn dieven en moordenaars, maar de schapen hebben naar hen niet gehoord.
John vlsJoNT 10:9  Ik ben de Deur; als iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden, en hij zal ingaan, en uitgaan, en weide vinden.
John vlsJoNT 10:10  De dief komt niet dan om te stelen, en te slachten, en te verderven; Ik ben gekomen opdat zij leven hebben en overvloed hebben.
John vlsJoNT 10:11  Ik ben de Goede Herder; de goede herder legt zijn leven af voor de schapen.
John vlsJoNT 10:12  Maar de daglooner, en die geen herder is, aan wien de schapen niet toebehooren, ziet den wolf aankomen, en verlaat de schapen, en vlucht; en de wolf rooft en verjaagt de schapen.
John vlsJoNT 10:13  En de daglooner vlucht omdat hij daglooner is en zich de schapen niet aantrekt.
John vlsJoNT 10:14  Ik ben de Goede Herder, en Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij,
John vlsJoNT 10:15  zooals de Vader Mij kent en Ik den Vader ken; en mijn leven leg Ik af voor de schapen.
John vlsJoNT 10:16  Nog andere schapen heb Ik, die niet zijn uit dezen stal; ook die moet ik toebrengen, en mijn stem zullen zij hooren, en het zal worden één kudde, één Herder.
John vlsJoNT 10:17  Daarom bemint de Vader Mij, omdat Ik mijn leven afleg, opdat Ik het wederom neme.
John vlsJoNT 10:18  Niemand neemt het van Mij af, maar Ik leg het van Mij zelven af; Ik heb macht om het af te leggen, en Ik heb macht om het wederom te nemen; dit gebod heb Ik ontvangen van mijn Vader.
John vlsJoNT 10:19  Wederom kwam er tweedracht onder de Joden om deze woorden.
John vlsJoNT 10:20  Velen dan uit hen zeiden: Hij heeft een boozen geest en is zot: Wat luistert gij naar Hem?
John vlsJoNT 10:21  Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden van een bezetene! een booze geest kan toch niet der blinden oogen openen?
John vlsJoNT 10:22  En het was het feest der tempelwijding in Jerusalem; het was winter.
John vlsJoNT 10:23  En Jezus wandelde in den tempel, in de gaanderij van Salomo.
John vlsJoNT 10:24  De Joden dan omringden Hem en zeiden tot Hem: Tot wanneer houdt Gij onze ziel in twijfel? Als Gij de Christus zijt, zeg het ons dan vrij uit!
John vlsJoNT 10:25  Jezus antwoordde: Ik heb tot u gesproken, en gij gelooft niet; de werken die Ik doe in den Naam mijns Vaders, die getuigen van Mij.
John vlsJoNT 10:26  Maar gij gelooft niet, omdat gij niet van mijn schapen zijt.
John vlsJoNT 10:27  Mijn schapen hooren naar mijn stem, en Ik ken ze, en zij volgen Mij,
John vlsJoNT 10:28  en Ik geef hun eeuwig leven, en zij zullen geenszins verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal ze rooven uit mijn hand.
John vlsJoNT 10:29  Mijn Vader die ze Mij gegeven heeft, is meer dan allen, en niemand kan ze rooven uit de hand mijns Vaders.
John vlsJoNT 10:31  De Joden namen wederom steenen op om Hem te steenigen.
John vlsJoNT 10:32  Jezus antwoordde hun: Veel goede werken heb Ik ulieden getoond uit mijn Vader, om welk werk van die steenigt gij Mij?
John vlsJoNT 10:33  De Joden antwoordden Hem: Om een goed werk steenigen wij U niet, maar om lastering, en omdat Gij, die een mensch zijt, U zelven God maakt!;
John vlsJoNT 10:34  Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw, wet: Ik heb gezegd, gij zijt goden?
John vlsJoNT 10:35  Als de wet dan die goden noemde, tot wie Gods woord: geschiedde, en de Schrifture niet kan gebroken worden,
John vlsJoNT 10:36  zegt gij dan tot Hem, dien de Vader heeft geheiligd en tot de wereld gezonden: Gij lastert! omdat Ik gezegd heb: Gods Zoon ben Ik?
John vlsJoNT 10:37  Als Ik de werken mijns Vaders niet doe, gelooft in Mij dan niet.
John vlsJoNT 10:38  Maar als Ik ze doe en gij gelooft in Mij niet, gelooft dan in de werken, opdat gij moogt weten en gelooven dat de Vader in Mij is en Ik in den Vader.
John vlsJoNT 10:39  Zij zochten Hem dan te grijpen, en Hij ontkwam uit hun hand.
John vlsJoNT 10:40  En Hij ging wederom over den Jordaan naar de plaats waar Johannes eerst, doopende was, en Hij bleef aldaar.
John vlsJoNT 10:41  En velen kwamen tot Hem en zeiden: Johannes deed wel geen mirakel, maar alles wat Johannes van dezen zeide, was waar.
Chapter 11
John vlsJoNT 11:1  Er was nu een zekere kranke, Lazarus van Bethanië, uit het dorp van Maria en Martha, haar zuster.
John vlsJoNT 11:2  Maria nu was het die den Heere zalfde met balsem en zijn voeten afdroogde met haar hoofdhaar, wier broeder Lazarus krank was.
John vlsJoNT 11:3  De zusters dan zonden tot Jezus, zeggende: Heere, zie, dien Gij bemint is krank!
John vlsJoNT 11:4  Toen Jezus dit hoorde zeide Hij: Deze krankheid is niet ten doode, maar om Gods glorie, opdat de Zone Gods door haar verheerlijkt worde!
John vlsJoNT 11:5  Jezus nu beminde Martha en haar zuster en Lazarus.
John vlsJoNT 11:6  Toen Hij dan gehoord had dat Lazarus krank was, bleef Hij twee dagen in de plaats waar Hij was.
John vlsJoNT 11:7  Maar daarna zeide Hij tot de discipelen: Laat ons wederom naar Judea gaan.
John vlsJoNT 11:8  De discipelen zeiden tot Hem: Meester! kortgeleden zochten de Joden U te steenigen, en wederom gaat Gij derwaarts?
John vlsJoNT 11:9  Jezus antwoordde: Zijn er niet twaalf uren in den dag? Als iemand bij dag wandelt dan struikelt hij niet, omdat hij het licht dezer wereld ziet;
John vlsJoNT 11:10  maar als iemand bij nacht wandelt, dan struikelt hij, omdat het licht in hem niet is.
John vlsJoNT 11:11  Dit sprak Hij; en daarna zeide Hij tot hen: Lazarus, onze vriend, is ingeslapen, maar Ik ga hem wakker maken.
John vlsJoNT 11:12  De discipelen dan zeiden tot Hem: Heere, als hij is ingeslapen, zal hij genezen worden!
John vlsJoNT 11:13  Doch Jezus had gesproken van zijn dood, maar de discipelen meenden dat Hij sprak van de rust des slaaps.
John vlsJoNT 11:14  Toen zeide Jezus dan vrij uit tot hen: Lazarus is gestorven,
John vlsJoNT 11:15  en Ik verheug Mij om uwentwil dat Ik daar niet was, opdat gij gelooven moogt; maar laat ons tot hem gaan.
John vlsJoNT 11:16  Thomas dan, genaamd de Tweeling, zeide tot de medediscipelen: Laat ons ook gaan opdat wij met Hem sterven!
John vlsJoNT 11:17  Jezus dan kwam en bevond dat Lazarus al vier dagen in het graf lag.
John vlsJoNT 11:18  Bethanië nu was dicht bij Jerusalem, omtrent vijftien stadiën.
John vlsJoNT 11:19  Velen dan uit de Joden waren tot Martha en Maria gekomen, om haar over haar broeder te vertroosten.
John vlsJoNT 11:20  Martha dan, toen zij hoorde dat Jezus kwam, ging Hem te gemoet, doch Maria bleef in huis zitten.
John vlsJoNT 11:21  Martha dan zeide tot Jezus: Heere, als Gij hier geweest waart, dan zou mijn broeder niet zijn gestorven!
John vlsJoNT 11:22  Maar ook nu weet ik dat God U zal geven al wat Gij van God begeert!
John vlsJoNT 11:24  Martha zeide tot Hem: Ik weet dat hij zal verrijzen in de verrijzenis ten laatsten dage.
John vlsJoNT 11:25  Jezus zeide tot haar: Ik ben de verrijzenis en het leven; die in Mij gelooft, zal leven, ook al was hij gestorven,
John vlsJoNT 11:26  en alwie leeft en in Mij gelooft, zal geenszins sterven in eeuwigheid! — Gelooft gij dat?
John vlsJoNT 11:27  Zij zeide tot Hem: Ja Heere! ik heb geloofd dat Gij de Christus zijt, de Zone Gods, die tot de wereld komt!
John vlsJoNT 11:28  En dit zeggende, ging zij weg en riep Maria, haar zuster, in stilte zeggende: De Meester is daar en Hij roept u!
John vlsJoNT 11:29  Toen deze dit hoorde stond zij haastig op en kwam tot Hem.
John vlsJoNT 11:30  Jezus nu was nog niet gekomen tot aan het dorp, maar Hij was op de plaats waar Martha Hem te gemoet was gekomen.
John vlsJoNT 11:31  De Joden dan, die bij haar in het huis waren, en haar vertroostten, zagen Maria haastig opstaan en uitgaan, en zij volgden haar, meenende dat zij naar het graf ging om daar te weenen.
John vlsJoNT 11:32  Maria dan, zoodra zij kwam waar Jezus was, en Hem zag, viel voor zijn voeten en zeide tot Hem: Heere, als Gij hier geweest waart, dan zou mijn broeder niet gestorven zijn!
John vlsJoNT 11:33  Jezus dan, toen Hij haar zag weenen en de Joden die met haar gekomen waren, insgelijks weenen, werd verontwaardigd in den geest en ontroerde,
John vlsJoNT 11:34  en zeide: Waar hebt gij hem gelegd? — Zij zeiden tot Hem: Heere, kom en zie!
John vlsJoNT 11:37  Sommigen nu uit hen zeiden: Had deze, die de oogen des blinden opende, niet kunnen maken dat ook deze niet gestorven was?
John vlsJoNT 11:38  Jezus dan, wederom verontwaardigd zijnde in zich zelven, kwam tot het graf; en het was een spelonk en een steen was daarop gelegd.
John vlsJoNT 11:39  Jezus zeide: Neemt den steen weg! De zuster van den gestorvene, Martha, zeide tot Hem: Heere, hij riekt al, want al vier dagen is hij dood!
John vlsJoNT 11:40  Jezus zeide tot haar: Heb Ik u niet gezegd dat gij Gods glorie zoudt zien, als gij gelooft?
John vlsJoNT 11:41  Zij namen dan den steen weg. En Jezus sloeg de oogen naar boven en zeide: Vader, Ik dank U dat Gij Mij gehoord hebt;
John vlsJoNT 11:42  doch Ik wist dat Gij Mij altijd hoort; maar ter wille van de schare die rondom staat, heb Ik gesproken, opdat zij zouden gelooven dat Gij Mij gezonden hebt.
John vlsJoNT 11:43  En dit gezegd hebbende, riep Hij met een luide stem: Lazarus, kom uit!
John vlsJoNT 11:44  De doode kwam uit, gebonden aan handen en voeten met windselen, en zijn aangezicht was bewonden met een zweetdoek. En Jezus zeide tot hen: Maakt hem los, en laat hem weggaan!
John vlsJoNT 11:45  Velen dan uit de Joden, die tot Maria gekomen waren en gezien hadden wat Jezus gedaan had, geloofden in Hem.
John vlsJoNT 11:46  Maar sommigen uit hen gingen heen tot de fariseërs en zeiden hun wat Jezus gedaan had.
John vlsJoNT 11:47  De overpriesters dan en de fariseërs vergaderden den Raad en zeiden: Wat gaan wij doen? Want deze mensch doet veel mirakelen!
John vlsJoNT 11:48  Als wij Hem zoo laten voortgaan, dan zullen allen in Hem gelooven, en de Romeinen zullen komen en onze plaats en ons volk beide wegnemen!
John vlsJoNT 11:49  En één uit hen, Kajafas, die dat jaar hoogepriester was, zeide tot hen: Gij verstaat niets,
John vlsJoNT 11:50  en gij bedenkt niet dat voor u beter is dat één mensch sterve voor het volk, en niet de geheele natie verloren ga
John vlsJoNT 11:51  — Dit nu zeide hij niet van zich zelven, maar, dat jaar hoogepriester zijnde, profeteerde hij dat Jezus zou sterven voor de natie,
John vlsJoNT 11:52  en niet alleen voor die natie, maar opdat Hij ook de kinderen Gods, die verstrooid waren, tot één zou vergaderen.
John vlsJoNT 11:53  Van dien dag af dan beraadslaagden zij om Hem te dooden.
John vlsJoNT 11:54  Jezus dan wandelde niet meer vrij onder de Joden, maar ging vandaar naar de landstreek, dicht bij de woestijn, naar een stad genaamd Efraïm; en daar verbleef Hij met de discipelen.
John vlsJoNT 11:55  Het Paaschfeest der Joden was nu nabij; en velen uit die landstreek gingen op naar Jerusalem voor het Paaschfeest, om zich te zuiveren.
John vlsJoNT 11:56  Zij zochten dan Jezus en zeiden onder malkander, toen ze in den tempel stonden: Wat dunkt u? zou Hij niet naar het feest komen?
John vlsJoNT 11:57  De overpriesters nu en de fariseërs hadden geboden dat, zoo iemand wist waar Hij was, hij het zou aanbrengen, opdat ze Hem vangen zouden.
Chapter 12
John vlsJoNT 12:1  Jezus dan kwam zes dagen vóór Paschen naar Bethanië, waar Lazarus was dien Hij had opgewekt uit de dooden.
John vlsJoNT 12:2  Zij maakten Hem dan aldaar een avondmaaltijd gereed, en Martha bediende, en Lazarus was een van degenen die met Hem aan de tafel lagen.
John vlsJoNT 12:3  Maria dan nam een pond balsem van zuiveren kostbaren nardus, en zalfde de voeten van Jezus, en droogde met haar hoofdhaar zijn voeten af; en het huis werd vervuld met den reuk des balsems.
John vlsJoNT 12:4  Judas Iskariot nu, een van zijn discipelen, die Hem zou verraden, zeide:
John vlsJoNT 12:5  Waarom dezen balsem niet verkocht voor driehonderd penningen, en den armen gegeven?
John vlsJoNT 12:6  Dit nu zeide hij, niet omdat hij voor de afmen bekommerd was, maar omdat hij een dief was, en de kas hield, en wegnam wat er werd in gedaan.
John vlsJoNT 12:7  Jezus zeide dan: Laat haar doen! opdat zij het beware tot den dag mijner begrafenis.
John vlsJoNT 12:8  Want de armen hebt gij altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd.
John vlsJoNT 12:9  Een groote schare dan uit de Joden vernam dat Hij daar was, en zij kwamen niet alleen om Jezus, maar opdat zij ook Lazarus zouden zien dien Hij uit de dooden verwekt had.
John vlsJoNT 12:10  De overpriesters dan hielden samen raad om ook Lazarus te dooden,
John vlsJoNT 12:11  want om zijnentwil gingen velen der Joden weg en geloofden in Jezus.
John vlsJoNT 12:12  Des anderen daags, toen een groote schare die naar het feest gekomen was, hoorde dat Jezus naar Jerusalem kwam,
John vlsJoNT 12:13  namen zij takken van palmboomen en gingen uit Hem te gemoet, en riepen: Hosannah! Geprezen Hij, die komt in den Naam des Heeren, de Koning Israëls!
John vlsJoNT 12:14  Jezus nu vond een jongen ezel en ging daarop zitten, zooals geschreven is:
John vlsJoNT 12:15  Vrees niet, dochter Sions! zie, uw Koning komt, gezeten op het jong van een ezelin!
John vlsJoNT 12:16  Dit verstonden zijn discipelen in het eerst niet, maar toen Jezus in zijn glorie was, toen werden zij indachtig dat dit van Hem geschreven was en dat men Hem dit gedaan had.
John vlsJoNT 12:17  De schare dan, die bij Hem was, getuigde dat Hij Lazarus uit het graf had geroepen en hem uit de dooden verwekt had.
John vlsJoNT 12:18  Daarom ook ging de schare Hem te gemoet, omdat zij gehoord hadden dat Hij dit mirakel gedaan had.
John vlsJoNT 12:19  De fariseërs dan zeiden tot malkander: Gij ziet dat gij niets wint; zie, de geheele wereld loopt Hem na!
John vlsJoNT 12:20  Er waren nu eenige Grieken uit degenen die opgekomen waren om op het feest te aanbidden.
John vlsJoNT 12:21  Dezen dan wendden zich tot Filippus, die van Bethsaïda was in Galilea, en vroegen hem, zeggende: Heer, wij wilden Jezus wel zien!
John vlsJoNT 12:22  Filippus kwam en zeide het aan Andreas, en Andreas en Filippus kwamen en zeiden het aan Jezus.
John vlsJoNT 12:23  Jezus nu antwoordde en zeide tot hen: De ure is gekomen dat de Zoon des menschen de glorie zal ontvangen.
John vlsJoNT 12:24  Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Als het tarwegraan niet in de aarde valt en sterft, dan blijft het alleen, maar als het sterft dan draagt het veel vrucht!
John vlsJoNT 12:25  Die zijn leven bemint zal het verliezen, en die zijn leven haat in deze wereld, die zal het bewaren ten eeuwigen leven.
John vlsJoNT 12:26  Indien iemand Mij dient, die volge Mij, en waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn; wanneer iemand Mij dient, de Vader zal hem eeren.
John vlsJoNT 12:27  Nu is mijn ziel ontroerd, en wat zal Ik zeggen? — Vader, verlos Mij uit deze ure? — Maar hierom ben Ik in deze ure gekomen!
John vlsJoNT 12:28  Vader, verheerlijk uw Naam! — Er kwam dan een stem uit den hemel: En Ik heb Hem verheerlijkt en zal Hem wederom verheerlijken!
John vlsJoNT 12:29  De schare dan, die daar stond en het hoorde, zeide dat het een donderslag was geweest; anderen zeiden: Een engel heeft tot Hem gesproken!
John vlsJoNT 12:30  Jezus antwoordde en zeide: Niet om mijnentwil is deze stem geschied, maar om uwentwil!
John vlsJoNT 12:31  Nu is er een oordeel over deze wereld; nu zal de overste dezer wereld buiten geworpen worden.
John vlsJoNT 12:32  En Ik, als Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal allen tot Mij trekken!
John vlsJoNT 12:33  Dit nu zeide Hij, te kennen gevende welken dood Hij zou sterven.
John vlsJoNT 12:34  De schare dan antwoordde Hem: Wij hebben gehoord uit de wet dat de Christus in eeuwigheid blijft; en hoe zegt Gij dan dat de Zoon des menschen moet verhoogd worden? Wie is die Zoon des menschen?
John vlsJoNT 12:35  Jezus dan zeide tot hen: Nog een korten tijd is het licht onder ulieden; wandelt als die het licht hebt, opdat geen duisternis u overvalle; en die wandelt in de duisternis, weet niet waar hij heengaat.
John vlsJoNT 12:36  Als die het licht hebt; gelooft in het licht, opdat gij kinderen des lichts moogt, worden.
John vlsJoNT 12:37  Dit sprak Jezus en Hij ging weg en verbergde zich van hen. Hoewel Hij nu zooveel mirakelen gedaan had voor hun oogen, zoo geloofden zij toch niet in Hem;
John vlsJoNT 12:38  opdat het woord van Jesaja, den profeet, zou vervuld worden, dat hij gesproken heeft: Heere! wie heeft onze prediking geloofd? en de arm des Heeren, aan wien is hij geopenbaard?
John vlsJoNT 12:39  Daarom konden zij niet gelooven, want Jesaja zeide wederom:
John vlsJoNT 12:40  Hij heeft hun de oogen verblind, en het harte verhard, opdat zij niet zouden zien met de oogen en verstaan met het harte, en zich bekeeren en Ik hen geneze.
John vlsJoNT 12:41  Dit zeide Jesaja omdat hij zijn glorie zag en van Hem sprak.
John vlsJoNT 12:42  Nochtans geloofden ook velen van de oversten in Hem, maar om der fariseërs wil beleden zij het niet, om niet uit de synagoge geworpen te worden.
John vlsJoNT 12:43  Want zij beminden de glorie der menschen meer dan de glorie Gods.
John vlsJoNT 12:44  Jezus nu riep en zeide: Die in Mij gelooft, gelooft niet in Mij, maar in Hem die Mij gezonden heeft.
John vlsJoNT 12:45  En die Mij ziet, ziet Hem die Mij gezonden heeft!
John vlsJoNT 12:46  Ik, het Licht, ben tot de wereld gekomen opdat al wie in Mij gelooft, niet in de duisternis blijve.
John vlsJoNT 12:47  En als iemand mijn woorden hoort en niet bewaart, Ik oordeel hem niet, want Ik ben niet gekomen om de wereld te oordeelen, maar om de wereld te behouden.
John vlsJoNT 12:48  Die Mij verwerpt en mijn woorden niet aanneemt, die heeft zijn rechter; het woord dat Ik sprak, dat zal hem oordeelen ten laatsten dage.
John vlsJoNT 12:49  Want uit Mij zelven heb Ik niet gesproken, maar die Mij gezonden heeft, de Vader zelf, heeft Mij een gebod gegeven wat Ik zeggen en wat Ik spreken zou;
John vlsJoNT 12:50  en Ik weet dat zijn gebod eeuwig leven is. Wat Ik dan spreek, spreek Ik zooals de Vader Mij gezegd heeft.
Chapter 13
John vlsJoNT 13:1  Voor het Paaschfeest nu, wetende dat zijn ure was gekomen om uit deze wereld over te gaan tot den Vader, heeft Jezus, de zijnen die in de wereld waren bemind hebbende, hen bemind tot het einde.
John vlsJoNT 13:2  En onder den maaltijd, toen de duivel aan Judas, Simons zoon Iskariot, reeds in het hart gegeven had om Hem te verraden,
John vlsJoNT 13:3  en wetende dat de Vader Hem alle dingen in de handen had gegeven, en dat Hij van God was uitgegaan en tot God heenging,
John vlsJoNT 13:4  stond Jezus op van den maaltijd en leide zijn kleederen af, en Hij nam een linnen doek en bond dien om zijn midden.
John vlsJoNT 13:5  Daarna goot Hij water in het bekken en begon de voeten der discipelen te wasschen en af te droogen met den linnen doek, dien Hij om zijn midden had.
John vlsJoNT 13:6  Hij kwam dan tot Simon Petrus. Die zeide tot Hem: Heere! Gij zult mij de voeten wasschen?
John vlsJoNT 13:7  Jezus antwoordde en zeide tot hem: Wat Ik doe weet gij nu niet, maar hierna zult gij het verstaan!
John vlsJoNT 13:8  Petrus zeide tot Hem: Mij zult Gij de voeten niet wasschen in eeuwigheid! — Jezus antwoordde hem: Als Ik u niet wassche, dan hebt gij geen deel met Mij!
John vlsJoNT 13:9  Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, niet mijn voeten alleen, maar ook de handen en het hoofd!
John vlsJoNT 13:10  Jezus zeide tot hem: Die een bad genomen heeft, heeft niet noodig dan zich de voeten te laten wasschen, maar is dan geheel rein; en gijlieden zijt rein, doch niet allen.
John vlsJoNT 13:11  Want Hij kende dengene die Hem verraden zou; daarom zeide Hij: Gij zijt niet allen rein.
John vlsJoNT 13:12  Toen Hij dan hun voeten gewasschen en zijn kleederen genomen had en wederom aanzat, zeide Hij tot hen: Verstaat gij wat Ik u gedaan heb?
John vlsJoNT 13:13  Gij noemt Mij den Meester en den Heer, en gij zegt dit te recht, want Ik ben het.
John vlsJoNT 13:14  Maar als Ik, de Heer en de Meester, u dan de voeten heb gewasschen, dan zijt ook gij verplicht malkander de voeten te wasschen.
John vlsJoNT 13:15  Een voorbeeld toch heb Ik u gegeven, opdat ook gij doet zooals Ik aan u gedaan heb.
John vlsJoNT 13:16  Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Een dienstknecht is niet meer dan zijn heer, en een gezant niet meer dan hij die hem gezonden heeft.
John vlsJoNT 13:17  Zoo gij deze dingen weet, zalig zijt gij als gij ze doet.
John vlsJoNT 13:18  Niet van u allen spreek Ik; Ik weet wie Ik heb uitverkoren; maar de Schrifture moet vervuld worden: Die met Mij het brood eet, heeft tegen Mij achteruit geslagen.
John vlsJoNT 13:19  Van nu af zeg Ik het ulieden, vóórdat het geschiedt, opdat gij gelooft, wanneer het geschiedt, dat Ik het ben.
John vlsJoNT 13:20  Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Die ontvangt dengene dien Ik zenden zal, die ontvangt Mij, en die Mij ontvangt, ontvangt Hem die Mij gezonden heeft.
John vlsJoNT 13:21  Toen Jezus dit gezegd had ontroerde Hij naar den geest, en getuigde en zeide: Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden, dat een uit u Mij verraden zal!
John vlsJoNT 13:22  De discipelen zagen op malkander, niet wetende van wien Hij sprak.
John vlsJoNT 13:23  Een uit zijn discipelen nu lag in den schoot van Jezus, dien Jezus liefhad.
John vlsJoNT 13:24  Simon Petrus dan gaf dezen een wenk en zeide tot hem: Zeg, wie is het van wien Hij spreekt?
John vlsJoNT 13:25  Deze dan leunende aan de borst van Jezus, zeide tot Hem: Heere, wie is het?
John vlsJoNT 13:26  Jezus antwoordde: Die is het, wien Ik de bete zal indoopen en hem geven. — Hij doopte dan de bete in, en nam ze, en gaf ze aan Judas, Simons zoon Iskariot.
John vlsJoNT 13:27  En na de bete, toen voer de Satan in dezen. Jezus dan zeide tot hem: Wat gij doet, doe het spoedig!
John vlsJoNT 13:28  Doch niemand der aanliggenden verstond waartoe Hij hem dat zeide.
John vlsJoNT 13:29  Want sommigen meenden, omdat Judas de kas hield, dat Jezus tot hem zeide: Koop wat wij voor het feest van noode hebben, of, dat hij den armen wat zou geven.
John vlsJoNT 13:30  Hij dan, de bete genomen hebbende, ging spoedig uit. — En het was nacht.
John vlsJoNT 13:31  Toen hij dan uitgegaan was, zeide Jezus: Nu heeft de Zoon des menschen de glorie ontvangen, en God heeft in Hem de glorie ontvangen.
John vlsJoNT 13:32  Als God in Hem de glorie heeft ontvangen, dan zal God Hem ook in zich zelven de glorie doen ontvangen, en zal Hem terstond de glorie doen ontvangen!
John vlsJoNT 13:33  Kinderkens! nog een korten tijd ben Ik met ulieden. Gij zult Mij zoeken, en gelijk Ik den Joden gezegd heb: Waar Ik heenga kunt gij niet komen, zoo zeg Ik het nu ook aan ulieden!
John vlsJoNT 13:34  Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij malkander bemint; dat gij malkander bemint zooals Ik ulieden bemind heb.
John vlsJoNT 13:35  Hierdoor zullen allen bekennen dat gij mijn discipelen zijt, als gij liefde hebt onder malkander.
John vlsJoNT 13:36  Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, waar gaat Gij heen? Jezus antwoordde: Waar Ik heenga kunt gij Mij nu niet volgen, maar later zult gij Mij volgen.
John vlsJoNT 13:37  Petrus zeide tot Hem: Heere! waarom kan ik U nu niet volgen? mijn leven zal ik voor U stellen!
John vlsJoNT 13:38  Jezus antwoordde: Gij zult uw leven voor Mij stellen? — voorwaar, voorwaar Ik zeg u: De haan zal niet kraaien voordat Gij Mij driemaal verloochend hebt!
Chapter 14
John vlsJoNT 14:1  Uw hart zij niet ontroerd; gij gelooft in God, gelooft ook in Mij.
John vlsJoNT 14:2  In het huis mijns Vaders zijn veel woningen; zoo niet, dan zou Ik het u, gezegd hebben! — Want Ik ga voor ulieden plaats bereiden.
John vlsJoNT 14:3  En als Ik heengegaan zal zijn en voor u plaats bereid zal hebben, dan kom Ik weder en Ik zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt waar Ik ben.
John vlsJoNT 14:4  En waar Ik heenga weet gij, en den; weg weet gij.
John vlsJoNT 14:5  Thomas zeide tot Hem: Heere! wij weten niet waar Gij heengaat, en hoe kunnen wij den weg weten?
John vlsJoNT 14:6  Jezus zeide tot hem: Ik ben de weg, en de waarheid, en het leven; niemand komt tot den Vader dan door Mij.
John vlsJoNT 14:7  Als gij Mij gekend hadt dan zoudt gij ook mijn Vader gekend hebben; en van nu af kent gij Hem en hebt gij Hem gezien.
John vlsJoNT 14:8  Filippus zeide tot Hem: Heere, laat ons den Vader zien, en het is ons genoeg!
John vlsJoNT 14:9  Jezus zeide tot hem: Zoo langen tijd ben Ik bij u, en gij kent Mij niet, Filippus? — Die Mij heeft gezien, die heeft den Vader gezien; hoe zegt gij: Laat ons den Vader zien?
John vlsJoNT 14:10  Gelooft gij niet dat Ik in den Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden die Ik spreek tot ulieden, die spreek Ik niet van Mij zelven, maar de Vader die in Mij blijft, doet zelf de werken.
John vlsJoNT 14:11  Gelooft Mij, Ik ben in den Vader, en de Vader is in Mij; en zoo niet, gelooft dan om de werken zelven.
John vlsJoNT 14:12  Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Die in Mij gelooft, de werken die Ik doe, zal hij ook doen en grootere dan deze zal hij doen, omdat Ik tot den Vader ga;
John vlsJoNT 14:13  en wat gij ook zult begeeren in mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in den Zoon de glorie ontvange.
John vlsJoNT 14:14  Indien gij in mijn Naam iets begeeren zult, Ik zal het doen.
John vlsJoNT 14:15  Indien gij Mij bemint, zoo zult gij mijn geboden bewaren,
John vlsJoNT 14:16  en Ik zal den Vader vragen, en een anderen Bijstand zal Hij u geven, opdat Hij bij u zij tot in eeuwigheid;
John vlsJoNT 14:17  den Geest der waarheid, dien de wereld niet kan ontvangen, omdat zij Hem niet ziet, noch Hem kent; maar gij kent Hem, omdat Hij bij u blijft en in u zal zijn.
John vlsJoNT 14:19  Nog een weinig en de wereld ziet Mij niet meer maar gij ziet Mij, omdat Ik leef en gij zult leven.
John vlsJoNT 14:20  In dien dag zult gij weten dat Ik in mijn Vader ben, en gij in Mij, en Ik in u.
John vlsJoNT 14:21  Die mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die Mij bemint; en die Mij bemint, zal door mijn Vader bemind worden, en Ik zal hem beminnen en Mij zelven aan hem openbaren.
John vlsJoNT 14:22  Judas— niet Iskariot— zeide tot Hem: Heere, wat zal er gebeuren, dat Gij U zelven zult openbaren aan ons, en niet aan de wereld?
John vlsJoNT 14:23  Jezus antwoordde en zeide tot hem: Als iemand Mij bemint, dan zal hij mijn woord bewaren, en mijn Vader zal hem beminnen, en tot hem zullen Wij komen en woonplaats bij hem maken.
John vlsJoNT 14:24  Die Mij niet bemint, die bewaart mijn woorden niet; en het woord dat gij hoort is niet het mijne, maar des Vaders die Mij gezonden heeft.
John vlsJoNT 14:25  Dit heb Ik tot ulieden gesproken terwijl Ik bij u blijf.
John vlsJoNT 14:26  Maar de Bijstand, de Heilige Geest, dien de Vader zal zenden in mijn Naam, die zal u alles leeren en zal u in gedachtenis brengen alles wat Ik u gezegd heb.
John vlsJoNT 14:27  Vrede laat Ik u; mijn vrede geef Ik u; niet zooals de wereld geeft, geef Ik u. Uw harte zij niet ontroerd, noch bevreesd!
John vlsJoNT 14:28  Gij hebt gehoord dat Ik tot u gezegd heb: Ik ga heen en Ik kom tot u. — Als gij Mij bemindet, dan zoudt gij u verblijden, omdat Ik tot den Vader ga, want de Vader is meer dan Ik.
John vlsJoNT 14:29  En nu heb Ik het u gezegd, eer het gebeurt, opdat gij zoudt gelooven als het gebeurd is.
John vlsJoNT 14:30  Niet veel zal Ik met u meer spreken; want de overste der wereld komt, en in Mij heeft hij niets.
John vlsJoNT 14:31  Maar opdat de wereld wete dat Ik den Vader bemin, en dat Ik zoo doe als Mij de Vader geboden heeft: Staat op, laat ons vanhier gaan!
Chapter 15
John vlsJoNT 15:1  Ik ben de ware Wijnstok, en mijn Vader is de Landman.
John vlsJoNT 15:2  Alle ranke in Mij, die een vrucht draagt, die neemt Hij weg, en al die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage.
John vlsJoNT 15:3  Gijlieden zijt al rein, om het woord dat Ik tot u gesproken heb.
John vlsJoNT 15:4  Blijft in Mij, en Ik in u. Evenals de ranke geen vrucht kan dragen uit zich zelve, als zij niet blijft in den wijnstok, alzoo ook gij niet, als gij in Mij niet blijft.
John vlsJoNT 15:5  Ik ben de Wijnstok; gij zijt de ranken. Die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht, omdat gij zonder Mij niets kunt doen.
John vlsJoNT 15:6  Als iemand niet in Mij blijft, die wordt buiten geworpen, zooals de ranke, en verdroogt; en men vergadert ze en werpt ze in het vuur, en zij verbrandt.
John vlsJoNT 15:7  Zoo gij in Mij blijft en mijn woorden blijven in u, zoo wat gij wilt, moogt gij begeeren, en het zal u geschieden.
John vlsJoNT 15:8  Hierin ontvangt mijn Vader de glorie, dat gij veel vrucht draagt, en gij zult mijn discipelen worden.
John vlsJoNT 15:9  Gelijk de Vader Mij heeft bemind, heb Ik ook u bemind. Blijft gij in mijn liefde!
John vlsJoNT 15:10  Als gij mijn geboden onderhoudt, dan blijft gij in mijn liefde, gelijk ook Ik mijns Vaders geboden onderhouden heb, en blijf in zijn liefde.
John vlsJoNT 15:11  Dit heb Ik tot u gesproken opdat mijn blijdschap in u zij, en uw blijdschap volkomen worde.
John vlsJoNT 15:12  Dit is mijn gebod, dat gij elkander bemint zooals Ik u bemind heb.
John vlsJoNT 15:13  Grooter liefde heeft niemand dan deze, dat hij zijn leven stelt voor zijn vrienden!
John vlsJoNT 15:14  Gij zijt vrienden van Mij, als gij doet wat Ik u gebied.
John vlsJoNT 15:15  Ik noem u geen dienstknechten meer, want de dienstknecht weet niet wat zijn heer doet; maar u heb Ik vrienden genoemd, want al wat Ik heb gehoord van den Vader, dat heb Ik u bekend gemaakt.
John vlsJoNT 15:16  Niet gij hebt Mij uitverkoren, maar Ik heb ulieden uitverkoren, en u gesteld opdat gij zoudt heengaan, en vrucht dragen, en dat uw vrucht zou blijven, opdat, wat gij ook van den Vader zoudt begeeren in mijn Naam, Hij u dat geve.
John vlsJoNT 15:18  Als de wereld u haat, weet dan dat zij Mij eer gehaat heeft, dan u.
John vlsJoNT 15:19  Als gij uit de wereld waart, dan zou de wereld het hare beminnen; maar omdat gij uit de wereld niet zijt, maar Ik u heb uitverkoren uit de wereld, daarom haat u de wereld.
John vlsJoNT 15:20  Weest mijn woord indachtig dat Ik tot u gesproken heb: Een dienstknecht is niet meer dan zijn heer. Als zij Mij vervolgd hebben, zullen zij ook u vervolgen; als zij mijn woord bewaard hebben, zullen zij ook het uwe bewaren.
John vlsJoNT 15:21  Maar dit alles zullen zij doen tegen u om mijn Naam, omdat zij Hem niet kennen die Mij gezonden heeft.
John vlsJoNT 15:22  Als Ik niet was gekomen en tot hen had gesproken, dan hadden zij geen zonde gehad. Maar nu hebben zij geen verontschuldiging voor hun zonde.
John vlsJoNT 15:24  Als Ik onder hen de werken niet had gedaan, die niemand anders gedaan heeft, dan hadden zij geen zonde gehad. Maar nu hebben zij ze gezien, en toch Mij en mijn Vader gehaat.
John vlsJoNT 15:25  Maar dit geschiedt opdat het woord vervuld worde, dat in hun wet is geschreven: Zij hebben Mij gehaat zonder reden.
John vlsJoNT 15:26  Maar als de Bijstand zal gekomen zijn, dien Ik u zal zenden van den Vader, den Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat, die zal getuigenis geven van Mij;
John vlsJoNT 15:27  en ook gij zult getuigenis geven, omdat gij van den beginne met Mij zijt.
Chapter 16
John vlsJoNT 16:1  Dit heb Ik tot u gesproken opdat gij u niet ergert.
John vlsJoNT 16:2  Zij zullen u uit de synagogen verbannen; er zal zelfs een ure komen dat al wie u zal dooden, zal meenen Gode een dienst te doen.
John vlsJoNT 16:3  En dit zullen zij doen, omdat zij den Vader niet gekend hebben, noch Mij.
John vlsJoNT 16:4  Maar dit heb Ik tot u gesproken, opdat, als de ure zal gekomen zijn, gij er aan gedenken zoudt, dat Ik het u gezegd heb. Dit heb Ik u van den beginne af niet gezegd, omdat Ik met u was.
John vlsJoNT 16:5  Maar nu ga Ik heen tot Hem die Mij gezonden heeft, en niemand uit u vraagt Mij: Waar gaat Gij heen?
John vlsJoNT 16:6  Maar omdat Ik dit tot u gesproken heb, heeft de droefheid uw harte vervuld.
John vlsJoNT 16:7  Toch zeg Ik u de waarheid: Het is u tot voordeel dat Ik wegga, want als Ik niet wegga dan zal de Bijstand tot, u niet komen; maar als Ik wegga dan zal Ik Hem tot u zenden.
John vlsJoNT 16:8  En als die gekomen is dan zal Hij de wereld overtuigen van zonde, en van rechtvaardigheid, en van oordeel.
John vlsJoNT 16:10  Van rechtvaardigheid, omdat Ik tot den Vader ga, en gij Mij niet meer zult zien.
John vlsJoNT 16:11  Van oordeel, omdat de overste der wereld geoordeeld is.
John vlsJoNT 16:12  Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het nu niet verdragen.
John vlsJoNT 16:13  Maar als die zal gekomen zijn, de Geest der waarheid, die zal u leiden in de geheele waarheid; want van zich zelven zal Hij niet spreken, maar al wat Hij hoort zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen.
John vlsJoNT 16:14  Die zal Mij glorie toebrengen, want uit het mijne zal Hij nemen en ulieden verkondigen.
John vlsJoNT 16:15  Al wat de Vader heeft is het mijne; daarom zeide Ik dat Hij uit het mijne neemt en ulieden verkondigt.
John vlsJoNT 16:16  Een korten tijd, en gij zult Mij niet meer zien, en wederom een korten tijd, en gij zult Mij zien, want Ik ga heen tot den Vader.
John vlsJoNT 16:17  Eenigen uit zijn discipelen zeiden dan tot malkander: Wat is het, dat Hij tot ons zegt: Een korten tijd, en gij zult Mij niet zien, en wederom een korten tijd, en gij zult Mij zien, en: Want Ik ga heen tot den Vader?
John vlsJoNT 16:18  Zij zeiden dan: Wat is dat, wat Hij zegt: Een korten tijd? — Wij weten niet wat Hij zegt!
John vlsJoNT 16:19  Jezus bemerkte dat zij Hem wilden vragen, en zeide tot hen: Onderzoekt gij daarover met malkander dat Ik gezegd heb: Een korten tijd, en gij zult Mij niet zien, en wederom een korten tijd, en gij zult Mij zien?
John vlsJoNT 16:20  Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Gij zult weenen en schreien, maar de wereld zal zich verblijden; gijlieden zult bedroefd zijn, maar uw droefheid zal tot blijdschap worden!
John vlsJoNT 16:21  Wanneer de vrouw baart heeft zij droefheid, omdat haar ure is gekomen; maar als zij het kindeken gebaard heeft, dan gedenkt zij niet meer aan de smarte, vanwege de blijdschap dat er een mensch ter wereld is geboren.
John vlsJoNT 16:22  Ook gij dan hebt nu wel droefheid, maar Ik zal u wederom zien, en uw harte zal zich verblijden, en uw blijdschap zal niemand van u wegnemen.
John vlsJoNT 16:23  En in dien dag zult gij Mij niets vragen. Voorwaar, voorwaar Ik zeg ulieden: Al wat gij den Vader bidden zult, zal Hij u geven in mijn Naam.
John vlsJoNT 16:24  Tot nu toe hebt gij om niets gebeden in mijn Naam. — Bidt, en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap volkomen zij!
John vlsJoNT 16:25  Dit heb Ik tot u gesproken in gelijkenissen; er komt een ure, dat Ik niet meer in gelijkenissen tot u zal spreken, maar u vrij uit van den Vader zal verkondigen.
John vlsJoNT 16:26  In dien dag zult gij bidden in mijn Naam, en Ik zeg u niet dat Ik den Vader voor u zal bidden,
John vlsJoNT 16:27  want de Vader zelf bemint u, omdat gij Mij bemind hebt, en geloofd hebt dat Ik van God ben uitgegaan.
John vlsJoNT 16:28  Ik ben uit den Vader uitgegaan en gekomen tot de wereld: Wederom verlaat Ik de wereld en ga Ik tot den Vader.
John vlsJoNT 16:29  Zijn discipelen zeiden: Zie, nu spreekt Gij vrij uit, en geen gelijkenis spreekt Gij!
John vlsJoNT 16:30  Nu weten wij dat Gij alles weet en niet van noode hebt dat iemand U vraagt; daardoor gelooven wij dat Gij van God zijt uitgegaan.
John vlsJoNT 16:32  Ziet, er komt een ure en die is gekomen, dat gij zult verstrooid worden, een ieder naar het zijne, en dat gij Mij alleen zult laten. En toch, Ik ben niet alleen, want de Vader is met Mij.
John vlsJoNT 16:33  Dit heb Ik tot u gesproken opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld hebt gij verdrukking, maar houdt moed! Ik heb de wereld overwonnen.
Chapter 17
John vlsJoNT 17:1  Dit sprak Jezus, en zijn oogen opheffende naar den hemel, zeide Hij: Vader, de ure is gekomen; geef aan uw Zoon de glorie, opdat uw Zoon U de glorie geve,
John vlsJoNT 17:2  gelijk Gij Hem macht hebt gegeven over alle vleesch, opdat Hij aan allen, die Gij Hem gegeven hebt, eeuwig leven geve!
John vlsJoNT 17:3  Dit nu is het eeuwige leven dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God en dien Gij gezonden hebt, Jezus Christus.
John vlsJoNT 17:4  Ik heb U de glorie gegeven op de aarde; het werk heb Ik volbracht dat Gij Mij hebt gegeven om te doen.
John vlsJoNT 17:5  En nu, geef Gij Mij de glorie, o Vader! bij U zelven, de glorie die Ik bij U had, eer de wereld was.
John vlsJoNT 17:6  Ik heb uw Naam bekend gemaakt aan de menschen die Gij Mij gegeven hebt uit de wereld. De uwen waren zij en aan Mij hebt Gij hen gegeven, en uw woord hebben zij bewaard.
John vlsJoNT 17:7  Nu erkennen zij dat alles van U is, wat Gij Mij gegeven hebt.
John vlsJoNT 17:8  Want de woorden, die Gij Mij hebt gegeven, heb Ik hun gegeven, en zij hebben ze aangenomen, en zij hebben waarlijk erkend dat Ik van U uitgegaan ben en zij hebben geloofd dat Gij Mij gezonden hebt.
John vlsJoNT 17:9  Ik bid voor hen; niet voor de wereld bid Ik, maar voor hen die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn de uwen.
John vlsJoNT 17:10  En al het mijne is het uwe, en het uwe is het mijne, en Ik heb in hen mijn glorie.
John vlsJoNT 17:11  En Ik ben niet meer in de wereld, maar dezen zijn in de wereld, en Ik kom tot U, Heilige Vader! bewaar hen in uw Naam dien Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, zooals Wij.
John vlsJoNT 17:12  Toen Ik met hen was bewaarde Ik hen in uw Naam dien Gij Mij gegeven hebt; en Ik heb hen bewaard, en niemand uit hen is verloren, maar wel de zoon des verderfs, opdat de Schrifture vervuld worde.
John vlsJoNT 17:13  Maar nu kom Ik tot U, en dit spreek Ik in de wereld, opdat zij mijn blijdschap volkomen mogen hebben in zich zelven.
John vlsJoNT 17:14  Ik heb hun uw woord gegeven, en de wereld heeft hen gehaat, omdat zij niet zijn uit de wereld, zooals Ik niet ben uit de wereld.
John vlsJoNT 17:15  Ik bid niet dat Gij hen wegneemt uit de wereld, maar dat Gij hen bewaart van den kwade.
John vlsJoNT 17:16  Uit de wereld zijn zij niet, zooals Ik niet uit de wereld ben.
John vlsJoNT 17:18  Gelijk Gij Mij tot de wereld hebt gezonden, heb Ik ook hen tot de wereld gezonden,
John vlsJoNT 17:19  en voor hen heilig Ik Mij zelven, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid.
John vlsJoNT 17:20  Doch niet voor dezen alleen bid Ik, maar ook voor degenen die door hun woord in Mij gelooven,
John vlsJoNT 17:21  opdat zij allen één mogen zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook dezen één zijn in ons, opdat de wereld geloove dat Gij Mij hebt gezonden.
John vlsJoNT 17:22  En Ik heb hun de glorie gegeven die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, zooals Wij één zijn.
John vlsJoNT 17:23  Ik in hen, en Gij in Mij, opdat zij volmaakt zijn tot één, opdat de wereld bekenne dat Gij Mij hebt gezonden en dat Gij hen bemind hebt, zooals Gij Mij bemind hebt.
John vlsJoNT 17:24  Vader! die Gij Mij hebt gegeven, die wil Ik, dat ook met Mij zijn waar Ik ben, opdat zij mijn glorie aanschouwen mogen die Gij Mij hebt gegeven, omdat Gij Mij bemind hebt vóór de schepping der wereld.
John vlsJoNT 17:25  Rechtvaardige Vader! de wereld heeft U niet gekend, maar Ik heb U gekend, en dezen hebben erkend dat Gij Mij gezonden hebt;
John vlsJoNT 17:26  en Ik heb hun uw Naam bekend gemaakt, en Ik zal hem bekend maken, opdat de liefde waarmede Gij Mij bemind hebt, in hen zij en Ik in hen.
Chapter 18
John vlsJoNT 18:1  Toen Jezus dit gesproken had, ging Hij met zijn discipelen uit over de beek Kedron, waar een hof was, naar denwelken Hij ging, Hij en zijn discipelen.
John vlsJoNT 18:2  Judas nu, de verrader, wist ook die plaats, omdat Jezus aldaar dikwijls met zijn discipelen vergaderd was.
John vlsJoNT 18:3  Judas dan nam de bende en dienaars van de overpriesters en fariseërs, en kwam aldaar met lantaarns, en fakkels, en wapenen.
John vlsJoNT 18:4  Jezus dan, wetende al wat over Hem komen zou, ging uit en zeide tot hen: Wien zoekt gij?
John vlsJoNT 18:5  Zij antwoordden Hem: Jezus, den Nazarener! — Jezus zeide tot hen: Ik ben het! — Judas nu, de verrader, stond ook bij hen.
John vlsJoNT 18:6  Toen Jezus dan tot hen zeide: Ik ben het! gingen zij achteruit, en vielen op den grond.
John vlsJoNT 18:7  Wederom dan vroeg Jezus hun: Wien zoekt Gij? — Zij zeiden: Jezus, den Nazarener!
John vlsJoNT 18:8  Jezus antwoordde: Ik heb u gezegd dat Ik het ben! als gij Mij dan zoekt, laat dezen weggaan!
John vlsJoNT 18:9  Opdat zou vervuld worden het woord dat Hij gezegd had: Van degenen die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik niemand verloren!
John vlsJoNT 18:10  Simon Petrus dan had een zwaard, en trok het uit, en sloeg naar den dienstknecht des hoogepriesters, en kapte hem het rechteroor af. — De naam van den knecht was Malchus.
John vlsJoNT 18:11  Maar Jezus zeide tot Petrus: Steek uw zwaard in de scheede! den drinkbeker, dien de Vader Mij gegeven heeft, zou Ik dien niet drinken?
John vlsJoNT 18:12  De bende dan, en de hoofdman, en de dienaars der Joden, grepen Jezus en bonden Hem vast;
John vlsJoNT 18:13  en voerden Hem eerst naar Annas; want deze was de schoonvader van Kajafas, die hoogepriester was in dat jaar.
John vlsJoNT 18:14  Kajafas nu was het die den Joden den raad gegeven had, dat het voordeelig was dat één mensch zou sterven voor het volk.
John vlsJoNT 18:15  Simon Petrus dan volgde Jezus, en een ander discipel. Deze discipel nu was bekend met den hoogepriester, en ging met Jezus mede naar den binnenhof van den hoogepriester.
John vlsJoNT 18:16  En Petrus stond buiten bij de deur. De andere discipel dan, die bij den hoogepriester bekend was, kwam naar buiten en sprak met de deurbewaarster en bracht Petrus binnen.
John vlsJoNT 18:17  De dienstmaagd dan, de deurbewaarster, zeide tot Petrus: Zijt ook gij niet uit de discipelen van dezen mensch? — Hij zeide: Neen!
John vlsJoNT 18:18  De dienaren nu en de knechten stonden bij het kolenvuur dat zij aangestoken hadden omdat het koud was, en warmden zich; en ook Petrus stond bij hen en warmde zich.
John vlsJoNT 18:19  De hoogepriester dan vroeg Jezus over zijn discipelen en over zijn leering.
John vlsJoNT 18:20  Jezus antwoordde hem: Ik heb in het openbaar in de wereld gesproken; Ik heb altijd geleerd in de synagoge en in den tempel, waar al de Joden samenkomen, en in het heimelijk heb Ik niets gesproken.
John vlsJoNT 18:21  Wat vraagt gij Mij? vraag hun die Mij gehoord hebben, wat Ik tot hen gesproken heb! Zie, die weten wat Ik gezegd heb.
John vlsJoNT 18:22  Toen Hij dit gezegd had gaf een der dienaren die daarbij stond, aan Jezus een slag met een stok en zeide: Antwoordt gij den hoogepriester alzoo?
John vlsJoNT 18:23  Jezus antwoordde hem: Als Ik kwaad gesproken heb, geef dan reden van het kwade; maar indien goed, wat slaat gij Mij dan?
John vlsJoNT 18:24  Annas zond Hem dan gebonden naar Kajafas den hoogepriester.
John vlsJoNT 18:25  Simon Petrus nu stond en warmde zich. Zij zeiden dan tot hem: Zijt ook gij niet uit de discipelen van dezen? — En hij loochende het en zeide: Neen!
John vlsJoNT 18:26  Een uit de dienstknechten des hoogepriesters, die van de familie was van hem dien Petrus het oor had afgekapt, zeide: Heb ik ook u niet gezien in den hof met Hem?
John vlsJoNT 18:27  Wederom dan loochende het Petrus. En terstond kraaide een haan.
John vlsJoNT 18:28  Zij brachten dan Jezus van Kajafas naar het rechthuis. — Het was ‘s morgens vroeg. — En de Joden zelf gingen niet naar het rechthuis, opdat zij niet besmet zouden worden, maar het pascha zouden mogen eten.
John vlsJoNT 18:29  Pilatus dan ging uit naar buiten tot hen en zeide: Welke beschuldiging brengt gij tegen dezen mensch?
John vlsJoNT 18:30  Zij antwoordden en zeiden tot hem: Als deze geen kwaaddoener was, dan zouden wij Hem aan u niet overgeleverd hebben.
John vlsJoNT 18:31  Pilatus dan zeide tot hen: Neemt gij Hem dan en oordeelt Hem naar uw wet! — De Joden dan zeiden tot hem: Ons is het niet geoorloofd iemand te dooden!
John vlsJoNT 18:32  Opdat het woord van Jezus zou volbracht worden, dat Hij gesproken had, om te kennen te geven hoedanigen dood Hij zou sterven.
John vlsJoNT 18:33  Pilatus dan ging wederom naar het rechthuis en riep Jezus en zeide tot Hem: Gij zijt de koning der Joden?
John vlsJoNT 18:34  Jezus antwoordde: Zegt gij dat uit u zelven, of hebben anderen u over Mij gesproken?
John vlsJoNT 18:35  Pilatus antwoordde: Ik ben toch geen Jood? uw eigen volk en overpriesters hebben U aan mij overgeleverd! — Wat hebt Gij gedaan?
John vlsJoNT 18:36  Jezus antwoordde: Mijn koninkrijk is niet uit deze wereld! — Als mijn koninkrijk uit deze wereld was, dan zouden mijn dienaren strijden, opdat Ik niet ware overgeleverd aan de Joden; — doch nu, mijn koninkrijk is niet van hier.
John vlsJoNT 18:37  Pilatus dan zeide tot Hem: Gij zijt dan toch een koning? — Jezus antwoordde: Gij zegt het, want een koning ben Ik! — Ik ben daartoe geboren en daartoe tot de wereld gezonden, opdat Ik aan de waarheid zou getuigenis geven. — Al wie uit de waarheid is, hoort naar mijn stem.
John vlsJoNT 18:38  Pilatus zeide tot Hem: Wat is waarheid? — En dit gezegd hebbende, ging hij wederom naar buiten tot de Joden en zeide tot hen: Ik vind in Hem geen schuld!
John vlsJoNT 18:39  Maar gij zijt gewend dat ik u op het paaschfeest één gevangene loslaat; wilt gij dan, dat ik u den koning der Joden loslate?
John vlsJoNT 18:40  Zij schreeuwden dan allen wederom, zeggende: Niet dezen, maar Barabbas! — Barabbas nu was een moordenaar.
Chapter 19
John vlsJoNT 19:1  Toen nam Pilatus dan Jezus en deed Hem geeselen.
John vlsJoNT 19:2  En de soldaten vlochten een kroon uit doornen en zetten Hem die op het hoofd, en wierpen Hem een purperen kleed om,
John vlsJoNT 19:3  en zij gingen tot Hem en zeiden: Wees gegroet, koning der Joden! — En zij gaven Hem stokslagen.
John vlsJoNT 19:4  Pilatus kwam wederom uit naar buiten en zeide tot hen: Ziet, ik breng Hem tot u naar buiten, opdat gij weet dat ik in Hem geen schuld vind.
John vlsJoNT 19:5  Jezus dan kwam naar buiten, dragende de doornen kroon en het purperen kleed. En Pilatus zeide tot hen: Ziet, de mensch!
John vlsJoNT 19:6  Toen de overpriesters en de dienaren Hem dan zagen, schreeuwden zij: Kruisig, kruisig Hem! — Pilatus zeide tot hen: Neemt gij Hem en kruisigt Hem, want ik vind in Hem geen schuld!
John vlsJoNT 19:7  De Joden antwoordden: Wij hebben een wet, en volgens die wet moet Hij sterven, omdat Hij zich zelven Gods Zoon gemaakt heeft!
John vlsJoNT 19:8  Toen dan Pilatus dit woord hoorde werd hij te meer bevreesd,
John vlsJoNT 19:9  en ging wederom naar het rechthuis en zeide te Jezus: Vanwaar zijt Gij? — Maar Jezus gaf hem geen antwoord.
John vlsJoNT 19:10  Pilatus zeide tot Hem: Gij spreekt tot mij niet? — weet gij niet dat ik macht heb U te kruisigen en macht heb U los te laten?
John vlsJoNT 19:11  Jezus antwoordde: Gij zoudt geen macht tegen Mij hebben indien het u niet van boven gegeven ware; daarom, die Mij aan u heeft overgeleverd, heeft grooter zonde.
John vlsJoNT 19:12  Hierop zocht Pilatus Hem los te laten; maar de Joden schreeuwden, zeggende: Als gij dezen loslaat, zijt gij geen vriend des keizers; al wie zich zelven koning maakt, verklaart zich tegen den keizer!
John vlsJoNT 19:13  Pilatus dan, deze woorden gehoord hebbende, bracht Jezus naar buiten en ging zitten op den rechterstoel, op de plaats genaamd: Het Plaveisel, in het hebreeuwsch: Gabbatha.
John vlsJoNT 19:14  En het was de voorbereiding voor het paaschfeest en omtrent de zesde ure. — En hij zeide tot de Joden: Ziet, uw koning!
John vlsJoNT 19:15  Dezen dan schreeuwden: Neem weg, kruisig Hem! — Pilatus zeide tot hen: Uw koning zal ik kruisigen? — De overpriesters antwoordden: Wij hebben geen koning, maar wel een keizer!
John vlsJoNT 19:16  Toen gaf hij Hem dan aan hen over om gekruisigd te worden.
John vlsJoNT 19:17  Zij namen dan Jezus en voerden Hem weg; en deze, zijn kruis dragende, ging uit naar de zoogenaamde plaats der doodshoofden, in het hebreeuwsch Golgotha genoemd,
John vlsJoNT 19:18  alwaar zij Hem kruisigden en met Hem twee anderen, aan elke zijde één, en Jezus in het midden.
John vlsJoNT 19:19  En Pilatus schreef ook een opschrift en stelde dat boven aan het kruis. En er was geschreven: Jezus, de Nazarener, de Koning der Joden.
John vlsJoNT 19:20  Dit opschrift dan lazen velen van de Joden, want de plaats, waar Jezus gekruisigd werd, was nabij de stad, en het was geschreven in het hebreeuwsch, grieksch en latijn.
John vlsJoNT 19:21  De overpriesters der Joden dan zeiden tot Pilatus: Schrijf niet: De koning der Joden, maar dat Hij gezegd heeft: Ik ben koning der Joden.
John vlsJoNT 19:22  Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven.
John vlsJoNT 19:23  De soldaten dan, toen zij Jezus gekruisigd hadden, namen zijn kleederen, en maakten vier deelen, voor elken soldaat een deel, en ook het onderkleed. Het onderkleed nu was zonder naad, van boven af uit één stuk geweven.
John vlsJoNT 19:24  Zij zeiden dan tot malkander: Laat ons dit niet scheuren, maar laat ons er over loten van wien het zijn zal. Opdat de Schrifture vervuld zou worden, die zegt: Zij hebben mijn kleederen onder malkander verdeeld en over mijn gewaad het lot geworpen. — Dit deden dan de soldaten.
John vlsJoNT 19:25  Bij het kruis van Jezus nu stonden zijn moeder en de zuster zijner moeder, Maria, de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena.
John vlsJoNT 19:26  Jezus dan zag zijn moeder, en den discipel dien Hij beminde bij haar staande, en zeide tot zijn moeder: Vrouw, zie uw zoon!
John vlsJoNT 19:27  Daarna zeide Hij tot den discipel: Zie, uw moeder! En van die ure afnam de discipel haar in zijn eigen huls.
John vlsJoNT 19:28  Na dezen zeide Jezus, die wist dat nu alles volbracht was, opdat de Schrifture zou vervuld worden: Ik heb dorst!
John vlsJoNT 19:29  Er stond daar een vat vol azijn, en zij staken een spons vol azijn op een hijsopriet en brachten dat aan zijn mond.
John vlsJoNT 19:30  Toen Hij dan den azijn genomen had, zeide Hij: Het is volbracht! En Hij boog het hoofd en gaf den geest.
John vlsJoNT 19:31  De Joden dan, — omdat het voorbereiding voor den sabbat was, en opdat de lichamen niet op den sabbat aan het kruis zouden blijven, want de dag van dien sabbat was een hoogdag— vroegen Pilatus dat aan de gekruisigden de beenen gebroken, en zij afgenomen zouden worden.
John vlsJoNT 19:32  De soldaten dan kwamen, en braken wel de beenen van den eersten en van den anderen, die met Hem gekruisigd waren.
John vlsJoNT 19:33  Maar als zij bij Jezus kwamen en zagen dat hij al gestorven was, braken zij Hem de beenen niet,
John vlsJoNT 19:34  maar een der soldaten stak Hem met een lans in de zijde, en terstond kwam er bloed en water uit.
John vlsJoNT 19:35  En die het gezien heeft, heeft er getuigenis van gegeven, en zijn getuigenis is waarachtig, en hij weet dat hij waarheid spreekt, opdat ook gij zoudt gelooven.
John vlsJoNT 19:36  Want dit is geschied opdat de Schrifture zou vervuld worden: Geen been van Hem zal gebroken worden.
John vlsJoNT 19:37  En wederom een andere Schrifture zegt: Zij zullen zien dien zij doorstoken hebben.
John vlsJoNT 19:38  Na dezen vroeg Jozef van Arimathea, — die een discipel van Jezus was, maar in het heimelijk, om de vreeze voor de Joden— aan Pilatus, dat hij het lichaam van Jezus zou mogen afnemen; en Pilatus liet het toe. Hij kwam dan en nam het lichaam van Jezus af.
John vlsJoNT 19:39  En ook Nikodemus kwam, — die vroeger des nachts tot Jezus gekomen was— en bracht een mengsel van mirrhe en aloë, omtrent honderd pond.
John vlsJoNT 19:40  Zij namen dan het lichaam van Jezus en bonden het in linnen doeken met de specerijen, gelijk het bij de Joden de gewoonte is van te begraven.
John vlsJoNT 19:41  Er was nu ter plaatse waar Hij gekruisigd was een hof, en in dien hof een nieuw graf, waarin nog nooit iemand gelegd was.
John vlsJoNT 19:42  Aldaar dan leiden zij Jezus, wegens de voorbereiding der Joden, omdat het graf nabij was.
Chapter 20
John vlsJoNT 20:1  Op den eersten dag der week kwam Maria Magdalena vroeg, als het nog donker was, naar het graf, en zag den steen van het graf weggenomen.
John vlsJoNT 20:2  Zij liep dan heen en kwam tot Simon Petrus en tot den anderen discipel, dien Jezus beminde, en zeide tot hen: Zij hebben den Heere uit het graf weggenomen, en wij weten niet waar zij Hem gelegd hebben!
John vlsJoNT 20:3  Petrus dan ging uit en de andere discipel, en zij gingen naar het graf.
John vlsJoNT 20:4  Die twee nu liepen te gelijk, en de andere discipel liep sneller dan Petrus vooruit, en kwam het eerst tot het graf.
John vlsJoNT 20:5  En hij bukte en zag de linnen doeken liggen, maar ging er niet in.
John vlsJoNT 20:6  Simon Petrus dan, die hem volgde, kwam aan en ging in het graf, en zag de linnen doeken liggen,
John vlsJoNT 20:7  en den zweetdoek, die op zijn hoofd was geweest, zag hij niet liggen bij de linnen doeken, maar ter zijde samengerold op één plaats.
John vlsJoNT 20:8  Toen ging dan ook de andere discipel binnen, die het eerst aan het graf gekomen was, en hij zag en geloofde.
John vlsJoNT 20:9  Want nog verstonden zij de Schrifture niet, dat Hij moest verrijzen uit de dooden.
John vlsJoNT 20:11  Doch Maria stond buiten bij het gaf te weenen. Terwijl zij dan weende, bukte zij in het graf,
John vlsJoNT 20:12  en zag twee engelen zitten in witte kleederen, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde, waar het lichaam van Jezus gelegen had.
John vlsJoNT 20:13  Deze zeiden tot haar: Vrouw, waarom weent gij? — Zij zeide tot hen: Omdat zij mijn Heere hebben weggenomen, en ik weet niet waar zij Hem gelegd hebben!
John vlsJoNT 20:14  Dit gezegd hebbende keerde zij zich om en zag Jezus staan, en zij wist niet dat het Jezus was.
John vlsJoNT 20:15  Jezus zeide tot haar: Vrouw, waarom weent gij? wien zoekt gij? — Zij nu, meenende dat Hij de hovenier was, zeide tot Hem: Heer, als gij Hem hebt weggedragen, zeg mij dan waar gij Hem gelegd hebt, en ik zal Hem wegnemen!
John vlsJoNT 20:16  Jezus zeide tot haar: Maria! — Zij zich omkeerende zeide tot Hem in het hebreeuwsch: Rabboeni! dat is te zeggen: Meester.
John vlsJoNT 20:17  Jezus zeide tot haar: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgeklommen tot mijn Vader! maar ga heen tot mijn broeders en zeg tot hen: Ik klim op tot mijn Vader en uw Vader, en tot mijn God en uw God.
John vlsJoNT 20:18  Maria Magdalena dan ging boodschappen aan de discipelen dat zij den Heere gezien had, en dat Hij dit tot haar gesproken had.
John vlsJoNT 20:19  Toen het dan avond was geworden op dien eersten dag der week, en toen de deuren gesloten waren, waar de discipelen waren, uit vreeze voor de Joden, — kwam Jezus en stond in het midden, en zeide tot hen: Vrede zij ulieden!
John vlsJoNT 20:20  En dit gezegd hebbende, toonde Hij hun zijn handen en zijde. De discipelen dan waren verblijd dat zij den Heere zagen.
John vlsJoNT 20:21  Hij zeide dan wederom tot hen: Vrede zij ulieden! gelijk de Vader Mij gezonden heeft, alzoo zend Ik ook ulieden.
John vlsJoNT 20:22  En dit gezegd hebbende, blies Hij op hen en zeide tot hen: Ontvangt den Heiligen Geest!
John vlsJoNT 20:23  Als gij iemands zonden vergeeft, dien worden zij vergeven; als gij iemands zonden houdt, dien zijn zij gehouden.
John vlsJoNT 20:24  Thomas nu, een van de twaalven, die de Tweeling genoemd wordt, was niet bij hen toen Jezus kwam.
John vlsJoNT 20:25  De andere discipelen dan zeiden tot hem: Wij hebben den Heere gezien! — Maar hij zeide tot hen: Als ik in zijn handen niet zie de gaten van de nagelen, en mijn vinger niet steke in de plaats der nagelen, en mijn hand niet steke in zijn zijde, zoo zal ik niet gelooven.
John vlsJoNT 20:26  En acht dagen later waren zijn discipelen wederom binnen en Thomas met hen. Jezus kwam, toen de deuren gesloten waren en stond in het midden en zeide: Vrede zij ulieden!
John vlsJoNT 20:27  Daarna zeide Hij tot Thomas: Breng uw vinger hier en zie mijn handen, en breng uw hand en steek ze in mijn zijde, en zijt niet ongeloovig maar geloovig.
John vlsJoNT 20:28  Thomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Heere en mijn God!
John vlsJoNT 20:29  Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zoo hebt gij geloofd? Zalig zij, die niet gezien hebben, en toch hebben geloofd!
John vlsJoNT 20:30  Nog wel veel andere mirakelen heeft Jezus gedaan voor de oogen der discipelen, die niet staan geschreven in dit boek,
John vlsJoNT 20:31  maar deze zijn geschreven opdat gij gelooft dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat gij die gelooft, het leven zoudt hebben in zijn Naam.
Chapter 21
John vlsJoNT 21:1  Naderhand vertoonde Jezus zich wederom aan de discipelen bij de zee van Tiberias. Hij vertoonde zich aldus:
John vlsJoNT 21:2  Er waren te zamen Simon Petrus, en Thomas die de Tweeling genoemd wordt; en Nathanaël van Kana in Galilea, en de zonen van Zebedeüs en twee anderen uit zijn discipelen.
John vlsJoNT 21:3  Simon Petrus zeide tot hen: Ik ga visschen! Zij zeiden tot hem: Wij gaan ook met u! — Zij gingen heen en kwamen aan boord, en in dien nacht vingen zij niets.
John vlsJoNT 21:4  Toen het nu al morgenstond geworden was stond Jezus op den oever, maar de discipelen wisten niet dat het Jezus was.
John vlsJoNT 21:5  Jezus zeide dan tot hen: Kinderkens! hebt gij wel wat toespijze! Zij antwoordden Hem: Neen!
John vlsJoNT 21:6  Hij zeide tot hen: Werpt het net aan den rechterkant van het schip, en gij zult vinden! — Zij wierpen het dan en nu konden zij het niet optrekken vanwege de menigte van visschen.
John vlsJoNT 21:7  De discipel dan, dien Jezus beminde, zeide tot Petrus: Het is de Heere! — Simon Petrus dan, hoorende dat het de Heere was, sloeg het bovenkleed om— want hij was naakt— en wierp zich in de zee.
John vlsJoNT 21:8  Maar de andere discipelen kwamen per schip, — want zij waren niet ver van den wal, maar omtrent tweehonderd ellen, en zij sleepten het net met de visschen.
John vlsJoNT 21:9  Toen zij dan aan wal gegaan waren, zagen zij een kolenvuur liggen en visch daarop gelegd, en brood.
John vlsJoNT 21:10  Jezus zeide tot hen: Brengt van de visschen die gij nu gevangen hebt!
John vlsJoNT 21:11  Simon Petrus ging op het schip en trok liet net aan wal vol met groote visschen, honderd drie en vijftig; en al waren er ook zooveel, het net scheurde toch niet.
John vlsJoNT 21:12  Jezus zeide tot hen: Komt, neemt het middagmaal! En niemand der discipelen durfde Hem vragen: Wie zijt Gij want zij wisten dat het de Heere was.
John vlsJoNT 21:13  Jezus nu kwam en nam het brood en gaf het hun, en evenzoo den visch.
John vlsJoNT 21:14  Dit was nu de derde keer dat Jezus aan de discipelen verschenen is, nadat Hij uit de dooden was verrezen.
John vlsJoNT 21:15  Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, Jonas zoon, bemint gij Mij meer dan dezen? — Hij zeide tot Hem: Ja, Heere! Gij weet dat ik U bemin! — Jezus zeide tot hem: Weid mijn lammeren!
John vlsJoNT 21:16  Wederom zeide Jezus tot hem voor den tweeden keer: Simon, Jonas zoon, bemint gij Mij? — Hij zeide tot Hem: Ja Heere! Gij weet dat ik U bemin! — Jezus zeide tot hem: Hoed mijn schapen!
John vlsJoNT 21:17  Jezus zeide tot hem voor den derden keer: Simon Jonas zoon, bemint gij Mij? — Petrus werd bedroefd, omdat Hij voor den derden keer tot hem zeide: Bemint gij Mij? — en hij zeide tot Hem: Heere, Gij weet alles, Gij weet dat ik U bemin! — Jezus zeide tot hem: Weid mijn schapen!
John vlsJoNT 21:18  Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Toen gij jonger waart zoo gordet gij zelven en gij wandeldet waar gij wildet; maar als gij oud zult geworden zijn, dan zult gij uw handen uitstrekken, en een ander zal u gorden en u brengen waar gij niet wilt!
John vlsJoNT 21:19  Dit nu zeide Hij om te kennen te geven met hoedanigen dood hij God zou de glorie geven. En dit gesproken hebbende, zeide Hij tot hem: Volg Mij na!
John vlsJoNT 21:20  En toen Petrus zich omkeerde, zag hij den discipel volgen, dien Jezus beminde, die ook bij den maaltijd aan zijn borst lag en zeide: Heere, wie is hij die u verraadt?
John vlsJoNT 21:21  Toen Petrus dan dezen zag zeide hij tot Jezus: Heere, wat zal van dezen geworden?
John vlsJoNT 21:22  Jezus zeide tot hem: Zoo Ik wil dat hij blijve totdat Ik kom, — wat raakt u dat? volg gij Mij?
John vlsJoNT 21:23  Dit gerucht dan liep onder de broeders dat die discipel niet zou sterven. — Doch Jezus had tot hem niet gezegd dat hij niet sterven zou, maar: Zoo Ik wil dat hij blijve totdat Ik kom, wat raakt u dat?
John vlsJoNT 21:24  Deze is de discipel die getuigenis geeft van deze dingen, en ze geschreven heeft, en wij weten dat zijn getuigenis waarachtig is.
John vlsJoNT 21:25  Er zijn ook nog veel andere dingen, die Jezus gedaan heeft, en zoo die een voor een geschreven werden, ik meen dat zelfs de wereld de geschreven boeken niet zou bevatten.