Toggle notes
Chapter 1
Matt | vlsJoNT | 1:5 | En Salmon gewon Boas bij Rachab, en Boas gewon Obed bij Rutli, en Obed gewon Jesse. | |
Matt | vlsJoNT | 1:11 | En Josias gewon Jechonias en zijn broeders, ten tijde der wegvoering naar Babylon. | |
Matt | vlsJoNT | 1:12 | En na de wegvoering naar Babyion, gewon Jechonias Salathiël, en Salathiël gewon Zorobabel. | |
Matt | vlsJoNT | 1:16 | En Jakob gewon Jozef, den man van Maria, uit wie geboren is Jezus, genaamd Christus. | |
Matt | vlsJoNT | 1:17 | Al de geslachten dus van Abraham tot David zijn veertien geslachten; en van David tot de wegvoering naar Babylon, veertien geslachten; en van de wegvoering naar Babylon tot Christus, veertien geslachten. | |
Matt | vlsJoNT | 1:18 | De geboorte van Jezus Christus nu was aldus. Terwijl zijn moeder Maria ondertrouwd was met Jozef, werd zij zwanger bevonden uit den Heiligen Geest, éér zij samengekomen waren. | |
Matt | vlsJoNT | 1:19 | Jozef nu, haar man, die rechtvaardig was en haar niet wilde te schande maken, was van zin haar heimelijk te verlaten. | |
Matt | vlsJoNT | 1:20 | Maar ziet, toen hij dit in den zin had, verscheen een engel des Heeren hem in een droom, zeggende: Jozef, zoon van David! Vrees niet Maria uw vrouw tot u te nemen, want hetgeen in haar is verwekt, is uit den Heiligen Geest; | |
Matt | vlsJoNT | 1:21 | En zij zal een zoon baren, en gij zult zijn naam Jezus noemen, want Hij zal zijn volk verlossen van hun zonden. | |
Matt | vlsJoNT | 1:22 | Dit alles nu is geschied, opdat zou vervuld worden hetgeen de Heere gesproken heeft door den profeet, die zegt: | |
Matt | vlsJoNT | 1:23 | Ziet, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren en men zal zijn naam Emmanuël noemen, dat is overgezet: God met ons. | |
Matt | vlsJoNT | 1:24 | En Jozef uit den slaap ontwaakt zijnde, deed gelijk de engel des Heeren hem geboden had, en nam zijn vrouw tot zich. | |
Chapter 2
Matt | vlsJoNT | 2:1 | Toen nu Jezus geboren was te Bethlehem in Judea, in de dagen van den koning Herodes, ziet, daar kwamen wijzen uit het Oosten naar Jerusalem, | |
Matt | vlsJoNT | 2:2 | zeggende: Waar is de koning der Joden, die geboren is? want wij hebben zijn ster in het opgaan gezien, en zijn gekomen om Hem te aanbidden. | |
Matt | vlsJoNT | 2:4 | En al de overpriesters en schriftgeleerden des volks samengeroepen hebbende, vroeg hij aan dezen waar de Christus zou worden geboren. | |
Matt | vlsJoNT | 2:5 | En zij zeiden tot hem: Te Bethlehem in Judea, want zoo is er geschreven door den profeet: | |
Matt | vlsJoNT | 2:6 | Gij Bethlehem, land van Juda, zijt geenszins de minste onder de prinsen van Juda; uit u toch zal een Vorst voortkomen, die mijn volk Israël zal besturen. | |
Matt | vlsJoNT | 2:7 | Toen riep Herodes de wijzen in ‘t geheim en vroeg hun nauwkeurig naar den tijd dat de ster hun verschenen was. | |
Matt | vlsJoNT | 2:8 | En hij zond hen naar Bethlehem en zeide: Gaat heen en doet nauwkeurig onderzoek naar het kind, en als gij het gevonden hebt, boodschapt het mij dan, opdat ik ook kome en het aanbidde. | |
Matt | vlsJoNT | 2:9 | Zij nu den koning gehoord hebbende, reisden heen. En ziet, de ster die zij in het opgaan gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en stilstond boven de plaats waar het kind was. | |
Matt | vlsJoNT | 2:11 | En in het huis gekomen zijnde, zagen zij het kind met Maria, zijn moeder; en nedervallende, aanbaden zij het. En zij openden hun schatten en brachten het geschenken, goud, en wierook en mirre. | |
Matt | vlsJoNT | 2:12 | En nadat zij in een droom van Godswege vermaand waren om niet weder te keeren naar Herodes, vertrokken zij langs een anderen weg terug naar hun land. | |
Matt | vlsJoNT | 2:13 | Toen zij nu vertrokken waren, ziet, een engel des Heeren verscheen in een droom aan Jozef, zeggende: Sta op, neem het kind en zijn moeder mede, en vlucht naar Egypte, en blijf daar totdat Ik het u zal zeggen; want Herodes zal het kind zoeken, om het te dooden. | |
Matt | vlsJoNT | 2:14 | En hij stond op en nam des nachts het kind en zijn moeder mede en vertrok naar Egypte. | |
Matt | vlsJoNT | 2:15 | En hij was daar tot den dood van Herodes; opdat vervuld zou worden hetgeen de Heere gesproken heeft door den profeet, die zegt: Uit Egypte heb Ik mijn Zoon geroepen. | |
Matt | vlsJoNT | 2:16 | Toen Herodes dan zag dat hij door de wijzen bedrogen was, werd hij zeer toornig; en hij zond heen en vermoordde al de kinderen te Bethlehem en in geheel de omliggende landstreek, die twee jaar oud waren en daarbeneden, naar den tijd dien hij van de wijzen nauwkeurig onderzocht had. | |
Matt | vlsJoNT | 2:18 | Een stem is in Rama gehoord, geklag, geween en veel gejammer. Rachel beweent haar kinderen en wil niet vertroost worden, want zij zijn niet meer. | |
Matt | vlsJoNT | 2:19 | Toen nu Herodes gestorven was, ziet, een engel des Heeren verscheen in een droom aan Jozef in Egypte, | |
Matt | vlsJoNT | 2:20 | zeggende: Sta op, neem het kind en zijn moeder mede, en ga naar het land Israëls; want die de ziel van het kind zochten, zijn gestorven. | |
Matt | vlsJoNT | 2:21 | En hij stond op en nam het kind en zijn moeder mede, en kwam naar het land Israëls. | |
Matt | vlsJoNT | 2:22 | Maar toen hij hoorde dat Archelaüs over Judea regeerde in de plaats van zijn vader Herodes, vreesde hij daarheen te gaan; maar van Godswege in een droom vermaand zijnde, vertrok hij naar de landstreek van Galilea. | |
Chapter 3
Matt | vlsJoNT | 3:3 | Deze is het van wien gesproken is door Jesaja, den profeet, die zegt: De stem des roependen: bereidt in de woestijn den weg des Heeren, maakt zijn paden recht! | |
Matt | vlsJoNT | 3:4 | Deze Johannes nu had zijn kleed van kemelshaar, en een lederen gordel om zijn lenden; en zijn voedsel was sprinkhanen en wilde honig. | |
Matt | vlsJoNT | 3:5 | Toen ging tot hem uit Jerusalem, en geheel Judea, en de geheele omstreek van den Jordaan. | |
Matt | vlsJoNT | 3:7 | Maar velen van de fariseërs en sadduceërs tot den doop ziende komen, zeide hij tot hen: Gij adderen–gebroed, wie heeft u aangewezen te vlieden den toekomenden toorn? | |
Matt | vlsJoNT | 3:9 | En schijnt toch niet bij u zelven te zeggen: Wij hebben Abraham tot vader! want ik zeg ulieden dat God uit deze steenen aan Abraham kinderen kan verwekken. | |
Matt | vlsJoNT | 3:10 | De bijl ligt reeds aan den wortel der boomen; iedere boom dus, die geen goede vruchten voortbrengt, wordt omgehouwen en in het vuur geworpen. | |
Matt | vlsJoNT | 3:11 | Ik doop u wel met water tot boetvaardigheid, maar die na mij komt is machtiger dan ik, wien ik niet waardig ben de schoenen na te dragen; die zal u doopen met den Heiligen Geest en met vuur. | |
Matt | vlsJoNT | 3:12 | Zijn wan is in zijn hand en Hij zal zijn dorschvloer geheel zuiveren en zijn koren verzamelen in de schuur; maar het kaf zal Hij verbranden met onuitbluschbaar vuur. | |
Matt | vlsJoNT | 3:13 | Toen kwam Jezus van Galilea naar den Jordaan tot Johannes om van hem gedoopt te worden. | |
Matt | vlsJoNT | 3:14 | Maar Johannes weigerde het Hem, zeggende: Mij is noodig om door U gedoopt te worden, en Gij komt tot mij? | |
Matt | vlsJoNT | 3:15 | Maar Jezus antwoordde en zeide tot hem: Houd nu op, want alzoo betaamt het ons alle rechtvaardigheid te volbrengen! Toen zweeg Johannes. | |
Matt | vlsJoNT | 3:16 | En toen Jezus gedoopt was, kwam Hij terstond op uit het water, en ziet, de hemelen werden geopend en hij zag den Geest Gods nederdalen zooals een duive, en op Hem komen. | |
Chapter 4
Matt | vlsJoNT | 4:1 | Toen werd Jezus naar de woestijn gevoerd door den Geest, om door den duivel bekoord te worden. | |
Matt | vlsJoNT | 4:2 | En als Hij veertig dagen en veertig nachten lang gevast had, kreeg Hij ten laatste honger. | |
Matt | vlsJoNT | 4:3 | En de bekoorder kwam tot Hem en zeide: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg dan dat deze steenen brooden worden. | |
Matt | vlsJoNT | 4:4 | Maar Hij antwoordde en zeide: Er staat geschreven: Niet van brood alleen zal de mensch leven, maar van alle woord dat Gods mond uitgaat. | |
Matt | vlsJoNT | 4:5 | Toen bracht Hem de duivel naar de heilige stad en plaatste Hem op het dak des tempels, | |
Matt | vlsJoNT | 4:6 | en zeide tot Hem: Als Gij Gods Zoon zijt, werp U dan naar beneden, want er staat geschreven: Hij zal zijn engelen aangaande U bevel geven en zij zullen U dragen op de handen, opdat Gij uw voet aan geen steen stoot. | |
Matt | vlsJoNT | 4:7 | Jezus zeide tot hem: Er staat wederom geschreven: Gij zult den Heere, uw God, niet op de proef stellen. | |
Matt | vlsJoNT | 4:8 | Wederom nam de duivel Hem mede naar een zeer hoogen berg en toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun glorie, | |
Matt | vlsJoNT | 4:10 | Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg Satan! want er staat geschreven: Den Heere uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen zult gij dienen. | |
Matt | vlsJoNT | 4:12 | Nadat Jezus nu gehoord had dat Johannes was gevangen genomen, vertrok Hij naar Galilea. | |
Matt | vlsJoNT | 4:13 | En Nazaret verlatende, kwam Hij wonen te Kapernaüm, dat bij de zee lag, in het gebied van Zebulon en Nephtalim. | |
Matt | vlsJoNT | 4:15 | Het land Zebulon en Nephtalim, aan den weg der zee, over den Jordaan, Galilea der volken; | |
Matt | vlsJoNT | 4:16 | het volk dat in duisternis zit, ziet een groot licht, en over hen die zitten in een land en schaduw des doods, gaat een licht op. | |
Matt | vlsJoNT | 4:17 | Van toen af begon Jezus te prediken en te zeggen: Doet boetvaardigheid, want het koninkrijk der hemelen is nabij. | |
Matt | vlsJoNT | 4:18 | En wandelende langs de zee van Galilea, zag Jezus twee broeders, Simon, die Petrus genaamd wordt, en Andreas, zijn broeder, die bezig waren met hun netten in zee te werpen, want zij waren visschers. | |
Matt | vlsJoNT | 4:21 | En vandaar voortgaande, zag Hij twee andere broeders, Jakobus, den zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broeder, die in het schip met hun vader Zebedeüs bezig waren hun netten te verstellen; en Hij riep hen. | |
Matt | vlsJoNT | 4:23 | En Jezus ging door geheel Galilea, leerende in hun synagogen en predikende het Evangelie des koninkrijks; en Hij genas alle ziekten en alle kwalen onder het volk. | |
Matt | vlsJoNT | 4:24 | En het gerucht van Hem liep door geheel Syrië; en men bracht tot Hem al de zieken, die bevangen waren van allerlei kwalen en pijnen, en bezetenen door booze geesten, en maanzieken, en verlamden, en Hij genas hen. | |
Chapter 5
Matt | vlsJoNT | 5:1 | Toen Jezus nu de scharen zag, klom Hij op een berg, en als Hij gezeten was, kwamen zijn discipelen tot Hem. | |
Matt | vlsJoNT | 5:6 | Zalig die honger en dorst hebben naar de rechtvaardigheid, want zij zullen verzadigd worden. | |
Matt | vlsJoNT | 5:10 | Zalig de vervolgden om de rechtvaardigheid, want hunner is het koninkrijk der hemelen. | |
Matt | vlsJoNT | 5:11 | Zalig zijt gij als men u smaadt en vervolgt en al liegende allerlei kwaad tegen u spreekt om Mijnentwil. | |
Matt | vlsJoNT | 5:12 | Verheugt u en zijt blijde, want uw loon in de hemelen is groot; want evenzoo heeft men de profeten vervolgd die vóór u zijn geweest. | |
Matt | vlsJoNT | 5:13 | Het zout der aarde zijt gij; als het zout zijn kracht verliest, waarmede zal het dan gezouten worden? Tot niets anders deugt het dan meer, dan om buiten geworpen en door de menschen vertrapt te worden. | |
Matt | vlsJoNT | 5:14 | Het licht der wereld zijt gij; een stad, boven op een berg gelegen, kan niet verborgen zijn. | |
Matt | vlsJoNT | 5:15 | Ook steekt men geen lamp aan om die onder een korenvat te zetten, maar op een kandelaar, en dan geeft zij licht aan allen die in huis zijn. | |
Matt | vlsJoNT | 5:16 | Laat uw licht alzoo schijnen voor de menschen, opdat zij uw goede werken mogen zien en uw Vader die in de hemelen is, de glorie geven. | |
Matt | vlsJoNT | 5:17 | Meent niet dat Ik ben gekomen om de wet of de profeten krachteloos te maken; Ik ben niet gekomen om ze van kracht te berooven, maar om ze te vervullen. | |
Matt | vlsJoNT | 5:18 | Want voorwaar Ik zeg u: totdat de hemel en de aarde zullen voorbijgegaan zijn, zal er niet één letter of stipken van de wet voorbijgaan, totdat alles geschied is. | |
Matt | vlsJoNT | 5:19 | Wie dan een van de minste geboden krachteloos maakt en de menschen alzoo leert, die zal de minste worden genaamd in het koninkrijk der hemelen; maar wie ze zal houden en leeren, die zal groot genaamd worden in het koninkrijk der hemelen. | |
Matt | vlsJoNT | 5:20 | Want Ik zeg u, wanneer uw rechtvaardigheid niet overvloediger is dan die der schriftgeleerden en der fariseërs, dat gij het koninkrijk der hemelen niet zult binnengaan. | |
Matt | vlsJoNT | 5:21 | Gij hebt gehoord dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan, en: Wie doodslaat is schuldig voor het gericht. | |
Matt | vlsJoNT | 5:22 | Maar Ik zeg u dat een ieder die ten onrechte toornig is op zijn broeder, schuldig zal zijn voor het gericht; maar wie zegt tot zijn broeder: Raka! die zal schuldig zijn voor den Raad; en wie zegt: Gij dwaas! die zal schuldig zijn tot het helsche vuur. | |
Matt | vlsJoNT | 5:23 | Wanneer gij dan uw gave brengt op den altaar en gij u daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, | |
Matt | vlsJoNT | 5:24 | laat dan uw gave daar vóór den altaar, en ga heen, verzoen u eerst met uw broeder, en kom dan en offer uw gave. | |
Matt | vlsJoNT | 5:25 | Zijt terstond welgezind jegens uw tegenpartij, terwijl gij nog met hem op den weg zijt, opdat de tegenpartij u niet overlevere aan den rechter, en de rechter aan den dienaar, en gij in de gevangenis wordt geworpen. | |
Matt | vlsJoNT | 5:26 | Voorwaar Ik zeg u, dat gij geenszins daaruit zult komen, vóórdat gij den laatsten penning zult betaald hebben. | |
Matt | vlsJoNT | 5:28 | Maar lk zeg u dat al wie een vrouw aanziet om haar te begeeren, reeds overspel in zijn hart met haar heeft gedaan. | |
Matt | vlsJoNT | 5:29 | En indien uw rechteroog u ergert, trek het uit en werp het van u weg; want het is beter voor u dat één uwer leden verderft, dan dat geheel uw lichaam in de hel zou geworpen worden. | |
Matt | vlsJoNT | 5:30 | En indien uw rechterhand u ergert, snijd ze af en werp ze van u weg; want het is beter voor u dat één uwer leden verderft, dan dat geheel uw lichaam naar de hel zou gaan. | |
Matt | vlsJoNT | 5:32 | Maar Ik zeg u dat al wie zijn vrouw verlaat, anders dan om hoererij, die maakt dat zij overspel doet; en wie de verlatene trouwt, die doet overspel. | |
Matt | vlsJoNT | 5:33 | Wederom hebt gij gehoord dat er tot de ouden gezegd is: Gij zult geen valschen eed doen, maar gij zult den Heere uw eeden volbrengen. | |
Matt | vlsJoNT | 5:34 | Maar Ik zeg u: Zweert in ‘t geheel niet; noch bij den hemel, want die is Gods troon; | |
Matt | vlsJoNT | 5:35 | noch bij de aarde, want deze is de voetbank zijner voeten; noch bij Jerusalem, want het is de stad van den grooten Koning; | |
Matt | vlsJoNT | 5:36 | ook bij uw hoofd zult gij niet zweren, want gij kunt niet één haar wit of zwart maken. | |
Matt | vlsJoNT | 5:37 | Uw woord: Ja, zij ja; uw neen, zij neen; want wat, daarboven is, dat is uit den booze. | |
Matt | vlsJoNT | 5:39 | Maar Ik zeg u dat gij den kwade niet moogt wederstaan, maar aan al wie u op de rechterwang slaat, moet gij de andere toekeeren; | |
Matt | vlsJoNT | 5:40 | en aan hem die met u voor het gericht wil gaan en uw kleed nemen, moet gij ook uw mantel laten; | |
Matt | vlsJoNT | 5:43 | Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult uw naaste liefhebben en uw vijand haten. | |
Matt | vlsJoNT | 5:44 | Maar Ik zeg ulieden: Hebt uw vijanden lief; zegent ze die u vervloeken; doet wel aan hen die u haten, en bidt voor hen die u smadelijk behandelen en u vervolgen, | |
Matt | vlsJoNT | 5:45 | opdat gij kinderen moogt zijn van uw Vader, die in de hemelen is; want die doet zijn zon opgaan over boozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrecht vaardigen. | |
Matt | vlsJoNT | 5:46 | Want als gij liefhebt die u liefhebben, welk loon hebt gij? Doen ook niet de tollenaars alzoo? | |
Matt | vlsJoNT | 5:47 | En als gij uw broeders alleen groet, wat doet gij dan boven anderen? Doen ook niet de heidenen alzoo? | |
Chapter 6
Matt | vlsJoNT | 6:1 | Ziet toe, dat gij uw rechtvaardigheid niet doet voor de menschen om door hen gezien te worden, want anders hebt gij geen loon bij uw Vader, die in de hemelen is. | |
Matt | vlsJoNT | 6:2 | Wanneer gij dan een aalmoes geeft, bazuin het niet uit, gelijk de geveinsden doen in de synagogen en op de straten, om door de menschen geëerd te worden; voorwaar Ik zeg u, zij hebben hun loon weg. | |
Matt | vlsJoNT | 6:3 | Maar als gij een almoes geeft, laat dan uw linkerhand niet weten wat uw rechterhand doet; | |
Matt | vlsJoNT | 6:4 | opdat uw aalmoes in het verborgen zij, en uw Vader die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden. | |
Matt | vlsJoNT | 6:5 | En wanneer gij bidt, zijt dan niet gelijk de geveinsden, want die bidden gaarne, staande in de synagogen en op de hoeken der straten, opdat zij door de menschen gezien zouden worden. Voorwaar Ik zeg u, zij hebben hun loon weg. | |
Matt | vlsJoNT | 6:6 | Maar gij, als gij bidt, ga dan in uw binnenkamer en sluit uw deur om te bidden tot uw Vader die in het verborgen is; en uw Vader die in het verborgen ziet, zal het u vergelden. | |
Matt | vlsJoNT | 6:7 | En als gij bidt, dan moet gij niet klappen gelijk de heidenen, want die meenen dat zij verhoord zullen worden om de veelheid hunner woorden. | |
Matt | vlsJoNT | 6:8 | Weest dan aan dezen niet gelijk, want uw Vader weet wat gij noodig hebt éér dat gij tot Hem bidt. | |
Matt | vlsJoNT | 6:9 | Bidt gijlieden dan aldus: Onze Vader, die in de hemelen zijt, geheiligd zij uw Naam! | |
Matt | vlsJoNT | 6:13 | En leid ons niet in bekoring, maar verlos ons van den kwade! Want uw is het koninkrijk, en de kracht, en de glorie in der eeuwigheid. Amen. | |
Matt | vlsJoNT | 6:14 | Want als gij den menschen hun overtredingen vergeeft, dan zal ook uw hemelsche Vader ulieden vergeven. | |
Matt | vlsJoNT | 6:15 | Maar indien gij den menschen niet vergeeft, dan zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven. | |
Matt | vlsJoNT | 6:16 | En wanneer gij vast, zijt dan niet droevig van aangezicht gelijk de geveinsden; want die misvormen hun aangezicht opdat de menschen zouden zien dat zij vasten; voorwaar Ik zeg u, dat zij hun loon weg hebben. | |
Matt | vlsJoNT | 6:18 | opdat de menschen het niet zien dat gij vast, maar uw Vader die in het verborgen is; en uw Vader die in het verborgen ziet, zal het u vergelden. | |
Matt | vlsJoNT | 6:19 | Verzamelt voor u geen schatten op aarde, waar mot en roest ze verderft, en waar dieven inbreken en stelen. | |
Matt | vlsJoNT | 6:20 | Maar verzamelt u schatten in den hemel, waar geen mot of roest ze verderft, en waar geen dieven inbreken en stelen. | |
Matt | vlsJoNT | 6:22 | De lamp van het lichaam is het oog. Als uw oog helder is, dan zal geheel uw lichaam verlicht zijn. | |
Matt | vlsJoNT | 6:23 | Maar als uw oog kwaad is, dan zal geheel uw lichaam duister zijn. Wanneer nu het licht dat in u is, duisternis is, hoe groot zal dan de duisternis zelve wel zijn! | |
Matt | vlsJoNT | 6:24 | Niemand kan twee heeren dienen; want hij zal den eenen haten en den anderen beminnen, of den eenen aanhangen en den anderen verachten. Gij kunt niet God dienen en tegelijk den rijkdom. | |
Matt | vlsJoNT | 6:25 | Daarom zeg Ik u, zijt niet bekommerd voor uw leven, wat gij eten zult en wat gij drinken zult; noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleeden zult. Is niet het leven meer dan het voedsel, en het lichaam meer dan de kleeding? | |
Matt | vlsJoNT | 6:26 | Ziet op de vogelen des hemels, dat ze niet zaaien, of maaien, of in schuren verzamelen, en uw hemelsche Vader voedt ze; gaat gij hen niet verre te boven? | |
Matt | vlsJoNT | 6:28 | En wat zijt gij bekommerd over uw kleeding? Let op de leliën des velds, hoe zij groeien; zij arbeiden niet, ook spinnen ze niet. | |
Matt | vlsJoNT | 6:29 | En Ik zeg u dat zelfs Salomo in al zijn glorie niet gekleed was gelijk een van dezen. | |
Matt | vlsJoNT | 6:30 | Indien dan God het gras des velds, dat er vandaag is en morgen in den oven wordt geworpen, alzoo kleedt, zal Hij u dan niet veel meer kleeden, o kleingeloovigen? | |
Matt | vlsJoNT | 6:31 | Zijt dan niet bekommerd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleeden? | |
Matt | vlsJoNT | 6:32 | Want al die dingen zoeken de heidenen; want uw hemelsche Vader weet dat gij dit alles noodig hebt. | |
Matt | vlsJoNT | 6:33 | Maar zoekt eerst Gods koninkrijk en zijn rechtvaardigheid, en dat alles zal er u bijgevoegd worden. | |
Chapter 7
Matt | vlsJoNT | 7:2 | Want met het oordeel waarmede gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden, en met de maat waarmede gij meet, zal u gemeten worden. | |
Matt | vlsJoNT | 7:3 | En wat ziet gij den splinter die in het oog van uw broeder is, en gij bemerkt den balk niet die in uw eigen oog is? | |
Matt | vlsJoNT | 7:4 | Of hoe zult gij tot uw broeder zeggen: Laat mij den splinter uit uw oog trekken, en zie, er is een balk in uw eigen oog? | |
Matt | vlsJoNT | 7:5 | Geveinsde, haal eerst uit uw eigen oog den balk, en tracht dan den splinter te trekken uit uws broeders oog. | |
Matt | vlsJoNT | 7:6 | Geeft het heilige niet aan de honden, en werpt uw paarlen niet voor de varkens; opdat zij die misschien niet vertrappen met hun pooten, en zich omkeerende, u verscheuren. | |
Matt | vlsJoNT | 7:7 | Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, èn u zal opengedaan worden. | |
Matt | vlsJoNT | 7:8 | Want al wie bidt, die ontvangt, en wie zoekt, die vindt, en wie klopt, hem zal opengedaan worden. | |
Matt | vlsJoNT | 7:9 | Of welk mensch is er onder u, wiens zoon hem vraagt om brood, die hem een steen zal geven? | |
Matt | vlsJoNT | 7:11 | Indien dan gij, die boos zijt, aan uw kinderen goede gaven weet te geven, hoeveel te meer zal uw Vader, die in de hemelen is, goede gaven geven aan hen die Hem bidden? | |
Matt | vlsJoNT | 7:12 | Alles dan wat gij wilt dat de menschen u zullen doen, doet gij hun ook alzoo; want dit is de wet en de profeten. | |
Matt | vlsJoNT | 7:13 | Gaat in door de enge poort; want de poort is wijd en de weg is breed, die naar het verderf leidt, en velen zijn er die daar door ingaan. | |
Matt | vlsJoNT | 7:14 | Want eng is de poort en smal is de weg die naar het leven leidt en weinigen zijn er die hem vinden. | |
Matt | vlsJoNT | 7:15 | Wacht u voor de valsche profeten, die tot u komen in schaapskleederen, maar van binnen zijn zij roofgierige wolven. | |
Matt | vlsJoNT | 7:16 | Aan hun vruchten zult gij hen kennen. Men plukt toch van doornen geen druiven, of van distelen geen vijgen? | |
Matt | vlsJoNT | 7:17 | Zoo brengt iedere goede boom goede vruchten voort, maar de slechte boom brengt slechte vruchten voort. | |
Matt | vlsJoNT | 7:18 | Een goede boom kan geen slechte vruchten voortbrengen, en een slechte boom kan geen goede vruchten voortbrengen. | |
Matt | vlsJoNT | 7:19 | Iedere boom, die geen goede vruchten voortbrengt, wordt omgehouwen en in het vuur geworpen. | |
Matt | vlsJoNT | 7:21 | Niet een ieder die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal het koninkrijk der hemelen ingaan, maar die den wil doet van mijn Vader, die in de hemelen is, | |
Matt | vlsJoNT | 7:22 | Velen zullen in dien dag tot Mij zeggen: Heere, Heere! hebben we niet in uw Naam geprofeteerd, en in uw Naam booze geesten uitgeworpen, en in uw Naam vele krachten gedaan? | |
Matt | vlsJoNT | 7:23 | En dan zal Ik hun verklaren: Ik heb u nooit gekend; gaat van Mij weg, gij die de onrechtvaardigheid werkt! | |
Matt | vlsJoNT | 7:24 | Een ieder dan die deze mijn woorden hoort en ze doet, zal Ik vergelijken bij een wijs man, die zijn huis bouwde op de rots. | |
Matt | vlsJoNT | 7:25 | En de regen sloeg neder, en de stortvloeden kwamen en de winden bliezen en sloegen tegen dat huis aan, en het is niet gevallen, want het was gegrond op de rots. | |
Matt | vlsJoNT | 7:26 | En een ieder die deze mijn woorden hoort en ze niet doet, zal Ik vergelijken bij een dwaas man, die zijn huis bouwde op het zand. | |
Matt | vlsJoNT | 7:27 | En de regen sloeg neder, en de stortvloeden kwamen en de winden bliezen en sloegen tegen dat huis aan; en het is gevallen, en zijn val was groot. | |
Matt | vlsJoNT | 7:28 | En het geschiedde toen Jezus deze reden had geëindigd, dat de scharen verslagen stonden over zijn leer; | |
Chapter 8
Matt | vlsJoNT | 8:2 | En ziet, een melaatsche kwam en viel voor Hem neder, zeggende: Heere, zoo Gij wilt, Gij kunt mij zuiveren! | |
Matt | vlsJoNT | 8:3 | En de hand uitstrekkende, raakte Hij hem aan, zeggende: Ik wil, word gezuiverd! En terstond werd zijn melaatschheid gezuiverd. | |
Matt | vlsJoNT | 8:4 | En Jezus zeide tot hem: Zie toe, dat gij het aan niemand zegt; maar ga heen, vertoon u zelven aan den priester en offer de gave die Mozes heeft geboden, hun tot een getuigenis. | |
Matt | vlsJoNT | 8:8 | Maar de hoofdman antwoordde en zeide: Heere, ik ben niet waardig dat Gij onder mijn dak komt; maar zeg het maar met een woord, en mijn knecht zal genezen. | |
Matt | vlsJoNT | 8:9 | Want ook ik ben een mensch die onder anderen sta, en heb onder mij krijgslieden. En ik zeg tot den een: Ga weg! en dan gaat hij; en tot den ander: Kom hier! en dan komt hij: en tot mijn dienstknecht: Doe dit! en dan doet hij het. | |
Matt | vlsJoNT | 8:10 | Als Jezus nu dit hoorde, verwonderde Hij zich en zeide tot hen die Hem volgden: Voorwaar, Ik zeg u, zelfs in Israël heb Ik zoo groot een geloof niet gevonden! | |
Matt | vlsJoNT | 8:11 | En Ik zeg ulieden dat velen van oost en west zullen komen, en aanliggen met Abraham en Isaäk en Jakob in het koninkrijk der hemelen; | |
Matt | vlsJoNT | 8:12 | maar de kinderen des koninkrijks zullen worden uitgeworpen in de dikste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars. | |
Matt | vlsJoNT | 8:13 | En Jezus zeide tot den hoofdman: Ga heen; en gelijk gij geloofd hebt, geschiede u! En zijn knecht werd genezen in dezelfde ure. | |
Matt | vlsJoNT | 8:14 | En toen Jezus in het huis van Petrus kwam, zag Hij diens schoonmoeder met de koorts liggen. | |
Matt | vlsJoNT | 8:16 | En toen het avond was geworden, bracht men velen die van booze geesten bezeten waren, tot Hem; en Hij wierp de geesten uit door een woord; en genas allen die ziek waren. | |
Matt | vlsJoNT | 8:17 | Opdat vervuld zou worden wat door Jesaja, den profeet, is gezegd: Hij heeft onze krankheden op zich genomen en onze ziekten gedragen. | |
Matt | vlsJoNT | 8:19 | En er kwam een schriftgeleerde tot Hem, die tot Hem zeide: Meester, ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat! | |
Matt | vlsJoNT | 8:20 | En Jezus zeide tot hem: De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des menschen heeft niets waarop Hij het hoofd nederlegge. | |
Matt | vlsJoNT | 8:21 | Doch een ander van de discipelen zeide tot Hem: Heere, laat mij toe eerst heen te gaan om mijn vader te begraven. | |
Matt | vlsJoNT | 8:24 | En ziet er kwam eer groote storm op zee, zoodat het schip door de golven bedekt werd; maar Hij sliep. | |
Matt | vlsJoNT | 8:26 | En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij bevreesd, gij kleingeloovigen! Toen stond Hij op en bestrafte de winden en de zee, en er kwam een groote stilte. | |
Matt | vlsJoNT | 8:27 | Doch de menschen verwonderden zich, zeggende: Hoedanig is deze, dat zelfs de winden en de zee Hem gehoorzamen? | |
Matt | vlsJoNT | 8:28 | En toen Hij aan de overzijde kwam, in het land der Gadarenen, kwamen Hem twee door booze geesten bezetenen te gemoet, die uit de grafsteden kwamen en zeer ruw waren, zoodat niemand langs dien weg kon voorbijgaan. | |
Matt | vlsJoNT | 8:29 | En ziet, zij schreeuwden, zeggende: Wat hebben wij met U te doen, Gij Jezus, Zoon van God? Zijt Gij hier gekomen om vóór den tijd ons te pijnigen? | |
Matt | vlsJoNT | 8:31 | En de booze geesten baden Hem, zeggende: Indien Gij ons uitwerpt, laat ons dan naar de kudde varkens gaan. | |
Matt | vlsJoNT | 8:32 | En Hij zeide tot hen: Gaat heen! En zij gingen uit naar de varkens, en ziet, geheel de kudde stortte van de steilte af in de zee, en zij stierven in het water. | |
Matt | vlsJoNT | 8:33 | En die ze geweid hadden vluchtten, en kwamen in de stad, en boodschapten alles, ook wat met de bezetenen geschied was. | |
Chapter 9
Matt | vlsJoNT | 9:2 | En ziet, zij brachten tot Hem een lamme, die op een bed lag. En Jezus hun geloof ziende, zeide tot den lamme: Zoon, heb goeden moed, uw zonden zijn vergeven. | |
Matt | vlsJoNT | 9:5 | Want wat is gemakkelijker? te zeggen: Uw zonden zijn vergeven, of te zeggen: Sta op en wandel? | |
Matt | vlsJoNT | 9:6 | Maar opdat gij weten moogt dat de Zoon des menschen macht heeft, op de aarde zonden te vergeven, — toen zeide Hij tot den lamme: Sta op, neem uw bed op en ga heen naar uw huis. | |
Matt | vlsJoNT | 9:8 | Doch de scharen, dit ziende, werden bevreesd, en zij gaven God de glorie, die zulk een macht aan de menschen had gegeven. | |
Matt | vlsJoNT | 9:9 | En Jezus, vandaar heengaande, zag een mensch zitten bij het tolhuis, Mattheüs genaamd, en Hij zeide tot hem: Volg Mij na! En hij stond op en volgde Hem. | |
Matt | vlsJoNT | 9:10 | En het geschiedde toen Hij in het huis aanlag, dat vele tollenaren en zondaren kwamen en mede aanlagen met Jezus en zijn discipelen. | |
Matt | vlsJoNT | 9:11 | En de fariseërs, dit ziende, zeiden tot zijn discipelen: Waarom eet uw Meester met de tollenaren en zondaren? | |
Matt | vlsJoNT | 9:12 | Maar Jezus hoorde dit en zeide: Niet de gezonden hebben een geneesmeester noodig, maar de zieken. | |
Matt | vlsJoNT | 9:13 | Maar gaat heen en leert wat het is: Barmhartigheid wil Ik en niet een offerande. Want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen maar zondaars. | |
Matt | vlsJoNT | 9:14 | Toen kwamen de discipelen van Johannes tot Hem, zeggende: Waarom vasten wij en de fariseërs veel, doch uw discipelen vasten niet? | |
Matt | vlsJoNT | 9:15 | En Jezus zeide tot hen: Kunnen de bruiloftsgasten wel treuren, zoolang de bruidegom bij hen is? Maar er zullen dagen komen, als de bruidegom van hen is weggerukt, en dan zullen zij vasten. | |
Matt | vlsJoNT | 9:16 | Niemand zet toch een stuk ongekrompen laken op een oud kleed; want dan zou dit nieuwe stuk van het kleed afscheuren en de scheur zou nog erger worden. | |
Matt | vlsJoNT | 9:17 | Ook giet men geen jongen wijn in oude zakken; want dan zouden de zakken barsten, en de wijn zou wegvloeien, en de zakken zouden verloren zijn. Maar jongen wijn giet men in nieuwe zakken, en dan blijven beide bewaard. | |
Matt | vlsJoNT | 9:18 | En terwijl Hij dit tot hen sprak, ziet, een overste kwam tot Hem, die Hem aanbad en zeide: Mijn dochter is zoo even gestorven, maar kom Gij, leg uw hand op haar, en zij zal leven. | |
Matt | vlsJoNT | 9:20 | En ziet, een vrouw die twaalf jaar lang het bloedvloeien gehad had, kwam van achteren tot Hem en raakte den boord van zijn kleed aan; | |
Matt | vlsJoNT | 9:21 | want zij zeide bij zich zelve: Als ik zijn kleed maar aanraak, zal ik genezen zijn. | |
Matt | vlsJoNT | 9:22 | En Jezus zich omkeerende, en haar ziende, zeide: Dochter, heb goeden moed! uw geloof heeft u behouden! En de vrouw was gezond van die zelfde ure. | |
Matt | vlsJoNT | 9:23 | En toen Jezus in het huis van den overste kwam, en de fluitspelers en het woelende volk zag, | |
Matt | vlsJoNT | 9:24 | zeide Hij: Gaat weg, want het meisje is niet gestorven, maar het slaapt! En zij lachten Hem uit. | |
Matt | vlsJoNT | 9:25 | Maar toen het volk was weggejaagd, ging Hij binnen, en Hij greep haar hand. En het meisje stond op. | |
Matt | vlsJoNT | 9:27 | En toen Jezus vandaar wegging, volgden Hem twee blinden, roepende en zeggende: Ontferm U over ons, o Zoon van David! | |
Matt | vlsJoNT | 9:28 | En als Hij in huis was gekomen, kwamen de blinden tot Hem, en Jezus zeide tot hen: Gelooft gij dat Ik dat kan doen? Zij zeiden tot Hem: Ja, Heere! | |
Matt | vlsJoNT | 9:30 | En hun oogen werden geopend. En Jezus verbood hun streng, zeggende: Ziet toe, dat het niemand wete. | |
Matt | vlsJoNT | 9:32 | Terwijl dezen nu uitgingen, bracht men tot Hem een stommen mensch, die door een boozen geest bezeten was. | |
Matt | vlsJoNT | 9:33 | En toen de booze geest was uitgedreven, sprak de stomme. En de scharen verwonderden zich, zeggende: Nooit is zoo iets in Israël gezien! | |
Matt | vlsJoNT | 9:34 | Maar de fariseërs zeiden: Door den overste der booze geesten werpt Hij de booze geesten uit. | |
Matt | vlsJoNT | 9:35 | En Jezus trok door al de steden en vlekken, leerende in hun synagogen en predikende het Evangelie des koninkrijks en genezende alle ziekten en kwalen onder het volk. | |
Matt | vlsJoNT | 9:36 | En de scharen ziende, werd Hij over hen bewogen, omdat zij geplunderd en uitgeput waren, als schapen die geen herder hebben. | |
Matt | vlsJoNT | 9:37 | Toen zeide Hij tot zijn discipelen: De oogst is wel groot, maar er zijn weinig arbeiders. | |
Chapter 10
Matt | vlsJoNT | 10:1 | En Jezus riep zijn twaalf discipelen tot zich en gaf hun macht over de onreine geesten, om die uit te werpen, en om alle ziekten en kwalen te genezen. | |
Matt | vlsJoNT | 10:2 | De namen nu der twaalf apostelen zijn deze: vooreerst Simon, genaamd Petrus, en Andreas, zijn broeder; Jakobus de zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broeder; | |
Matt | vlsJoNT | 10:3 | Fillippus en Bartholomeüs, Thomas en Mattheüs, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alfeüs en Labbeüs, toegenaamd Taddeüs; | |
Matt | vlsJoNT | 10:5 | Deze twaalf zond Jezus uit en gebood hun, zeggende: Op den weg tot de heidenen zult gij niet gaan, en in een stad der Samaritanen zult gij niet treden. | |
Matt | vlsJoNT | 10:8 | Geneest kranken, wekt dooden op, zuivert melaatschen, werpt booze geesten uit; om niet hebt gij het ontvangen; geeft het ook om niet. | |
Matt | vlsJoNT | 10:10 | Hebt geen reiszak op weg, noch twee rokken, noch schoenen, noch staf; want de arbeider is zijn voedsel waardig. | |
Matt | vlsJoNT | 10:11 | En in wat stad of dorp gij komt, onderzoekt wie daarin waardig is; en blijft daar totdat gij er uitgaat. | |
Matt | vlsJoNT | 10:13 | En wanneer die woning het waardig is, dan kome uw vrede over haar; maar als zij het niet waardig is, dan keere uw vrede tot u weder. | |
Matt | vlsJoNT | 10:14 | En zoo iemand u niet ontvangt en uw woorden niet hoort, schudt dan het stof van uw voeten af, als gij uit dat huis of uit die stad vertrekt. | |
Matt | vlsJoNT | 10:15 | Voorwaar, Ik zeg u, het zal voor het land van Sodom en Gomorra verdragelijker zijn in den dag des oordeels, dan voor die stad. | |
Matt | vlsJoNT | 10:16 | Ziet, Ik zend u als schapen in het midden van wolven; zijt dan voorzichtig zooals de slangen en eenvoudig zooals de duiven. | |
Matt | vlsJoNT | 10:17 | Wacht u voor de menschen, want zij zullen u overleveren aan de rechtbanken, en in hun synagogen zullen zij u geeselen. | |
Matt | vlsJoNT | 10:18 | Doch ook voor stad houders en koningen zult gij gesteld worden om Mijnentwil, tot een getuigenis voor hen en de heidenen. | |
Matt | vlsJoNT | 10:19 | Maar zijt niet bezorgd, als zij u overleveren, hoe of wat gij zult zeggen; want hetgeen gij spreken zult, zal u in die zelfde ure gegeven worden. | |
Matt | vlsJoNT | 10:20 | Want gij zijt het niet die spreekt, maar het is de Geest uws Vaders die in u spreekt. | |
Matt | vlsJoNT | 10:21 | En de eene broeder zal den anderen overleveren ter dood en de vader zijn kind; en de kinderen zullen opstaan tegen de ouders en hen dooden. | |
Matt | vlsJoNT | 10:22 | En gij zult gehaat zijn van allen om mijn Naam; maar die tot het einde toe volhardt, die zal behouden worden. | |
Matt | vlsJoNT | 10:23 | Wanneer men u dan in de eene stad vervolgt, vlucht naar de andere; want voorwaar Ik zeg u, gij zult de steden Israëls niet doorreisd hebben vóórdat de Zoon des menschen zal gekomen zijn. | |
Matt | vlsJoNT | 10:25 | Het zij den discipel genoeg dat hij gelijk is aan zijn meester, en den knecht gelijk aan zijn heer. Indien zij den huisheer Beëlzebul hebben genoemd, hoeveel te meer dan zijn huisgenooten! | |
Matt | vlsJoNT | 10:26 | Vreest hen dan niet; want niets is bedekt dat niet ontdekt zal worden, en verborgen dat niet bekend zal worden. | |
Matt | vlsJoNT | 10:27 | Hetgeen Ik tot u zeg in de duisternis, spreekt gij dat in het licht, en hetgeen u in het oor wordt gezegd, predikt dat van de daken. | |
Matt | vlsJoNT | 10:28 | En vreest niet voor hen die het lichaam dooden, maar de ziel niet kunnen dooden, maar vreest veel meer hem die ziel en lichaam kan verderven in de hel. | |
Matt | vlsJoNT | 10:29 | Worden niet twee musschen verkocht voor een penning? En niet één van deze zal op de aarde vallen zonder uw Vader. | |
Matt | vlsJoNT | 10:32 | Een ieder dan die Mij zal belijden voor de menschen, dien zal Ik ook belijden voor mijn Vader die in de hemelen is. | |
Matt | vlsJoNT | 10:33 | Maar wie Mij verloochent voor de menschen, dien zal Ik ook verloochenen voor mijn Vader, die in de hemelen is. | |
Matt | vlsJoNT | 10:34 | Meent niet dat Ik ben gekomen om vrede op de aarde te brengen. Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard. | |
Matt | vlsJoNT | 10:35 | Want Ik ben gekomen om den mensch verdeeld te maken tegen zijn vader, en de dochter tegen haar moeder, en de schoondochter tegen haar schoonmoeder; | |
Matt | vlsJoNT | 10:37 | Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig, en wie zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig. | |
Matt | vlsJoNT | 10:39 | Wie zijn leven vindt zal het verliezen, en wie zijn leven verliest om Mijnentwil, zal het vinden. | |
Matt | vlsJoNT | 10:40 | Wie u ontvangt, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem die Mij gezonden heeft. | |
Matt | vlsJoNT | 10:41 | Wie een profeet ontvangt om zijn naam van profeet, zal het loon van een profeet ontvangen; en wie een rechtvaardige ontvangt om zijn naam van rechtvaardige, zal het loon van een rechtvaardige ontvangen. | |
Chapter 11
Matt | vlsJoNT | 11:1 | En het is geschied, toen Jezus geëindigd had aan zijn twaalf discipelen bevelen te geven, dat Hij vandaar ging om te onderwijzen en te prediken in hun steden. | |
Matt | vlsJoNT | 11:2 | En Johannes de Dooper, in de gevangenis vernomen hebbende van de werken van Christus, zond twee van zijn discipelen om tot Hem te zeggen: | |
Matt | vlsJoNT | 11:4 | En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gaat heen, boodschapt aan Johannes wat gij hoort en ziet: | |
Matt | vlsJoNT | 11:5 | Blinden worden ziende, en kreupelen wandelen; melaatschen worden gezuiverd, en dooven hooren; dooden worden opgewekt, en aan armen wordt het Evangelie verkondigd; | |
Matt | vlsJoNT | 11:7 | Toen dezen nu heengingen, begon Jezus te zeggen tot de scharen aangaande Johannes: Wat zijt gij in de woestijn gaan zien? Een riet dat door den wind heen en weder geschud wordt? | |
Matt | vlsJoNT | 11:8 | Maar wat zijt gij gaan zien? Een mensch met schoone kleederen bekleed? Ziet, die schoone kleederen dragen, zijn in de huizen der koningen. | |
Matt | vlsJoNT | 11:9 | Maar waartoe zijt gij uitgegaan? Om een profeet te zien? — Ja, zeg Ik u, ook veel meer dan een profeet. | |
Matt | vlsJoNT | 11:10 | Want hij is het van wien is geschreven: Ziet, Ik zend mijn engel voor uw aangezicht, die den weg vóór U uit bereiden zal. | |
Matt | vlsJoNT | 11:11 | Voorwaar Ik zeg u, onder die van vrouwen geboren zijn, is er geen meerdere opgestaan dan Johannes de Dooper; maar de minste in het koninkrijk der hemelen is meer dan hij. | |
Matt | vlsJoNT | 11:12 | En van de dagen van Johannes den Dooper af tot nu toe, wordt het koninkrijk der hemelen bestormd en bestormers rooven het weg. | |
Matt | vlsJoNT | 11:16 | Doch waarbij zal Ik dit geslacht vergelijken? Het is gelijk aan de kinderen die op de pleinen zitten, en hun gezellen toeroepen, zeggende: | |
Matt | vlsJoNT | 11:17 | Op de fluit speelden wij voor u, en gedanst hebt gij niet; klaagliederen hebben wij gezongen, en gij hebt niet geweend! | |
Matt | vlsJoNT | 11:18 | Want Johannes is gekomen, niet etende of drinkende, en men zegt: Hij heeft een boozen geest! | |
Matt | vlsJoNT | 11:19 | De Zoon des menschen is gekomen, etende en drinkende, en men zegt: Ziet daar, een gulzigaard en dronkaard, een vriend van tollenaars en zondaars! En de wijsheid is gerechtvaardigd door haar kinderen. | |
Matt | vlsJoNT | 11:20 | Toen begon Hij de steden te verwijten, waarin zijn meeste krachten geschied warén, omdat zij zich niet bekeerden: | |
Matt | vlsJoNT | 11:21 | Wee u, Chorazin! Wee u, Bethsaïda! Want zoo in Tyrus en Sidon de krachten geschied waren die in u geschied zijn, zij hadden al lang in zak en assche boetvaardigheid gedaan. | |
Matt | vlsJoNT | 11:22 | Maar Ik zeg u: Tyrus en Sidon zal het verdragelijker zijn in den dag des oordeels dan ulieden! | |
Matt | vlsJoNT | 11:23 | En gij Kapernaüm! zijt gij niet tot den hemel toe verhoogd? Tot het doodenrijk toe zult gij nedergestooten worden. Want zoo in Sodom de krachten geschied, waren die in u geschied zijn, het zou tot vandaag toe bestaan hebben. | |
Matt | vlsJoNT | 11:24 | Maar Ik zeg u dat het den lande van Sodom verdragelijker zal zijn in den dag des oordeels dan u. | |
Matt | vlsJoNT | 11:25 | In dien tijd antwoordde Jezus en zeide: Ik loof U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen verborgen hebt voor wijzen en verstandigen, en ze aan kinderen hebt geopenbaard. | |
Matt | vlsJoNT | 11:27 | Alles is Mij overgegeven van mijn Vader, en niemand kent den Zoon dan de Vader, en niemand kent den Vader dan de Zoon, en wien het de Zoon wil openbaren. | |
Matt | vlsJoNT | 11:29 | Neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen. | |
Chapter 12
Matt | vlsJoNT | 12:1 | In dien tijd ging Jezus op den sabbat door het korenveld, en zijn discipelen hadden honger en begonnen aren te plukken en te eten. | |
Matt | vlsJoNT | 12:2 | En de fariseërs dit ziende, zeiden tot Hem: Ziet, uw discipelen doen wat niet geoorloofd is op een sabbat! | |
Matt | vlsJoNT | 12:3 | Maar Hij zeide tot hen: Hebt gij niet gelezen wat David gedaan heeft, toen hij, en zij die met hem waren, honger hadden? | |
Matt | vlsJoNT | 12:4 | Hoe hij is gegaan in het huis Gods en de toonbrooden heeft gegeten, die hij niet eten mocht, noch zij die met hem waren, maar alleen de priesters? | |
Matt | vlsJoNT | 12:5 | Of hebt gij niet gelezen in de wet, dat de priesters op den sabbat in den tempel den sabbat schenden en toch onschuldig zijn? | |
Matt | vlsJoNT | 12:7 | Maar indien gij verstondt wat het zeggen wil: Barmhartigheid wil Ik, en niet offerande, dan zoudt gij de onschuldigen niet veroordeeld hebben. | |
Matt | vlsJoNT | 12:10 | En ziet, er was daar een mensch met een stijve hand. En zij vroegen Hem, zeggende: Is het geoorloofd op den sabbat te genezen? om Hem te kunnen aanklagen. | |
Matt | vlsJoNT | 12:11 | En Hij zeide tot hen: Wie zal er onder u zijn, die, als hij een schaap heeft en dit op den sabbat in een put valt, het niet terstond zal grijpen en er uittrekken? | |
Matt | vlsJoNT | 12:12 | Hoeveel verschilt nu een mensch niet van een schaap? Zoo is het dus geoorloofd op den sabbat goed te doen. | |
Matt | vlsJoNT | 12:13 | Toen zeide Hij tot den mensch: Steek uw hand uit! En hij stak haar uit en zij werd weder gezond gelijk de andere. | |
Matt | vlsJoNT | 12:15 | Maar Jezus wist dit en vertrok vandaar. En velen volgden Hem en Hij genas hen allen. | |
Matt | vlsJoNT | 12:18 | Ziet, mijn Knecht, dien Ik verkoren heb; mijn Beminde, in wien mijn ziel een welbehagen heeft. Ik zal mijn Geest op Hem leggen, en Hij zal het oordeel aan de heidenen verkondigen. | |
Matt | vlsJoNT | 12:19 | Hij zal niet twisten of schreeuwen, en niemand zal op de straten zijn stem hooren. | |
Matt | vlsJoNT | 12:20 | Het geknakte riet zal Hij niet verbreken en de rookende wiek zal Hij niet uitblusschen, totdat Hij het oordeel zal uitvoeren tot overwinning. | |
Matt | vlsJoNT | 12:22 | Toen werd tot Hem een bezetene gebracht, die blind en stom was. En Hij genas hem, zoodat de blinde en stomme sprak en zag. | |
Matt | vlsJoNT | 12:24 | Maar toen de fariseërs dit hoorden, zeiden zij: Deze werpt de booze geesten niet uit dan door Beëlzebul, den overste der booze geesten. | |
Matt | vlsJoNT | 12:25 | Maar Jezus wist hun gedachten en zeide tot hen: Ieder koninkrijk, dat tegen zich zelf verdeeld is, wordt verwoest, en geen stad of huisgezin, tegen zich zelf verdeeld, zal blijven bestaan. | |
Matt | vlsJoNT | 12:26 | En indien de Satan den Satan uitwerpt, is hij tegen zich zelf verdeeld; en hoe zal dan zijn koninkrijk bestaan? | |
Matt | vlsJoNT | 12:27 | En indien Ik door Beëlzebul de booze geesten uitwerp, door wien werpen ze dan uw zonen uit? Daarom zullen die uw rechters zijn. | |
Matt | vlsJoNT | 12:28 | Maar indien Ik door den Geest Gods de booze geesten uitwerp, zoo is dan het koninkrijk Gods tot u gekomen. | |
Matt | vlsJoNT | 12:29 | Of hoe kan iemand in het huis van een sterke ingaan en diens huisraad rooven, indien hij niet eerst den sterke vastbindt? En dan zal hij zijn huis berooven. | |
Matt | vlsJoNT | 12:31 | Daarom zeg Ik u: Iedere zonde en lastering zal den menschen vergeven worden, maar de lastering tegen den Geest, zal niet vergeven worden. | |
Matt | vlsJoNT | 12:32 | En zoo wie een woord spreekt tegen den Zoon des menschen, het zal hem vergeven worden; maar zoo wie spreekt tegen den Heiligen Geest, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende. | |
Matt | vlsJoNT | 12:33 | Of acht den boom goed en zijn vrucht goed, of acht den boom slecht en zijn vrucht slecht; want uit de vrucht wordt de boom gekend. | |
Matt | vlsJoNT | 12:34 | Gij slangen–gebroed! hoe kunt gij goede dingen spreken, gij die boos zijt? Want uit den overvloed des harten spreekt de mond. | |
Matt | vlsJoNT | 12:35 | De goede mensch brengt goede dingen voort uit den goeden schat des harten, en de booze mensch brengt booze dingen voort uit den boozen schat. | |
Matt | vlsJoNT | 12:36 | Maar Ik zeg u dat de menschen van elk ijdel woord dat zij spreken zullen, rekenschap zullen geven in den dag des oordeels. | |
Matt | vlsJoNT | 12:37 | Want uit uw woorden zult gij gerechtvaardigd, en uit uw woorden zult gij veroordeeld worden. | |
Matt | vlsJoNT | 12:38 | Toen antwoordden Hem sommigen van de schriftgeleerden en fariseërs, zeggende: Meester, wij wilden wel een teeken van U zien! | |
Matt | vlsJoNT | 12:39 | Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Een boos en overspelig geslacht begeert een teeken, en het zal geen teeken gegeven worden dan het teeken van Jonas, den profeet. | |
Matt | vlsJoNT | 12:40 | Want gelijk Jonas drie dagen en drie nachten was in den buik van den visch, alzoo zal de Zoon des menschen drie dagen en drie nachten zijn in het hart der aarde. | |
Matt | vlsJoNT | 12:41 | Mannen van Ninivé zullen opstaan in het oordeel met dit geslacht en zullen het veroordeelen, omdat zij zich bekeerd hebben op de prediking van Jonas; en ziet, een meerdere dan Jonas is hier. | |
Matt | vlsJoNT | 12:42 | De koningin van het Zuiden zal opstaan in het oordeel met dit geslacht en zal het veroordeelen, omdat zij is gekomen van het einde der aarde om de wijsheid van Salomo te hooren, en ziet, een meerdere dan Salomo is hier. | |
Matt | vlsJoNT | 12:43 | Wanneer de onreine geest van den mensch is uitgegaan, trekt hij door dorre plaatsen om rust te zoeken, maar vindt die niet. | |
Matt | vlsJoNT | 12:44 | Dan zegt hij: Ik zal terugkeeren naar mijn huis vanwaar ik uitgegaan ben. En als hij daar komt, vindt hij het ledig, en schoongemaakt, en versierd. | |
Matt | vlsJoNT | 12:45 | Dan gaat hij heen en neemt met zich zeven andere geesten, boozer dan hij zelf; en zij gaan binnen om daar te wonen; en het laatste van dien mensch wordt dan slechter dan het eerste. Zoo zal het ook zijn met dit boos geslacht. | |
Matt | vlsJoNT | 12:46 | En terwijl Hij nog sprak tot te scharen, stonden zijn moeder en broeders buiten, zoekende Hem te spreken. | |
Matt | vlsJoNT | 12:47 | En iemand zeide tot Hem: Zie, uw moeder en broeders staan buiten, zoekende U te spreken. | |
Matt | vlsJoNT | 12:48 | Maar Hij antwoordde en sprak tot dengene die dit tot Hem zeide: Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broeders? | |
Matt | vlsJoNT | 12:49 | En zijn hand uitstrekkende over zijn discipelen, zeide Hij: Ziet mijn moeder en mijn broeders. | |
Chapter 13
Matt | vlsJoNT | 13:2 | En vele scharen verzamelden hen bij Hem, zoodat Hij in een schip ging zitten; en de gansche schare stond op den oever. | |
Matt | vlsJoNT | 13:4 | Ziet, de zaaier ging uit om te zaaien; en als hij zaaide viel een deel bij den weg en de vogelen kwamen en pikten dit op. | |
Matt | vlsJoNT | 13:5 | En een ander deel viel op den rotsgrond waar het niet veel aarde had, en het kwam terstond op, omdat het geen diepte van aarde had. | |
Matt | vlsJoNT | 13:6 | Maar toen de zon opging verbrandde het, en het verdorde; omdat het geen wortel had. | |
Matt | vlsJoNT | 13:8 | En een ander deel viel op den goeden grond en het gaf vrucht, het een honderd– het ander zestig– het ander dertigvoud. | |
Matt | vlsJoNT | 13:10 | En de discipelen kwamen en zeiden tot Hem: Waarom spreekt Gij tot hen in gelijkenissen? | |
Matt | vlsJoNT | 13:11 | En Hij antwoordde en zeide: Omdat het ulieden gegeven is de verborgenheden van het koninkrijk der hemelen te verstaan, maar aan dezen is dit niet gegeven. | |
Matt | vlsJoNT | 13:12 | Want zoo wie heeft, hem zal gegeven worden en hij zal overvloed hebben; maar zoo wie niet heeft, van hem zal weggenomen worden ook dat hij heeft. | |
Matt | vlsJoNT | 13:13 | Daarom spreek Ik tot hen in gelijkenissen; want ziende zien zij niet, en hoorende hooren of verstaan zij niet. | |
Matt | vlsJoNT | 13:14 | En aan hen wordt vervuld de profetie van Jesaja, die zegt: Met het oor zult gij hooren en toch niet verstaan, en ziende zult gij zien en toch niet opmerken; | |
Matt | vlsJoNT | 13:15 | want het hart van dit volk is verhard, en met de ooren hebben zij bezwaarlijk gehoord, en hun oogen hebben zij toegesloten; opdat zij niet zouden zien met de oogen, en hooren met de ooren, en met het hart verstaan, en zich bekeeren, en Ik hen geneze. | |
Matt | vlsJoNT | 13:17 | Voorwaar, Ik zeg u, dat vele profeten en rechtvaardigen begeerd hebben te zien hetgeen gij ziet, en hebben het niet gezien, en te hooren hetgeen gij hoort, en hebben het niet gehoord. | |
Matt | vlsJoNT | 13:19 | Als iemand het woord van het koninkrijk hoort en niet verstaat, dan komt de booze en hij rooft weg hetgeen in zijn hart gezaaid was. Deze is het die bij den weg is gezaaid. | |
Matt | vlsJoNT | 13:20 | En die op den rotsgrond gezaaid is, is deze die het woord hoort en terstond met vreugde ontvangt. | |
Matt | vlsJoNT | 13:21 | Maar hij heeft geen wortel in zich zelven en is maar voor een tijd, en als er verdrukking komt of vervolging om des woords wil, wordt hij terstond geërgerd. | |
Matt | vlsJoNT | 13:22 | En die in de doornen gezaaid is, is hij die het woord hoort, en de zorgen des tijds en de verleiding des rijkdoms verstikken het woord, en het wordt onvruchtbaar. | |
Matt | vlsJoNT | 13:23 | En die op den goeden grond is gezaaid, is hij die het woord hoort en verstaat; die dan vrucht draagt en voortbrengt, de een honderd– de ander zestig– de ander dertigvoud. | |
Matt | vlsJoNT | 13:24 | Een andere gelijkenis stelde Hij hun voor, zeggende: Het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mensch die goed zaad zaaide in zijn akker. | |
Matt | vlsJoNT | 13:25 | En terwijl de menschen sliepen, kwam zijn vijand, en die zaaide onkruid midden tusschen de tarwe en ging weg. | |
Matt | vlsJoNT | 13:26 | Toen nu het kruid opschoot en vrucht voortbracht, openbaarde zich ook het onkruid. | |
Matt | vlsJoNT | 13:27 | En de dienstknechten van den heer des huizes kwamen en zeiden tot hem: Heer, gij hebt immers goed zaad gezaaid in uw akker? Vanwaar is dan nu het onkruid? | |
Matt | vlsJoNT | 13:28 | En hij zeide tot hen: Een vijandig mensch heeft dit gedaan. En de dienstknechten zeiden tot hem: Wilt gij dat wij heengaan en het verzamelen? | |
Matt | vlsJoNT | 13:29 | Maar hij zeide: Neen, opdat gij niet misschien, het onkruid verzamelende, te gelijk daarmee de tarwe uittrekt. | |
Matt | vlsJoNT | 13:30 | Laat beide opwassen tot den oogst, en ten tijde van den oogst zal ik tot de maaiers zeggen: Verzamelt eerst het onkruid en bindt het tot bussels om het te verbranden, maar verzamelt de tarwe in mijn schuur. | |
Matt | vlsJoNT | 13:31 | Een andere gelijkenis stelde Hij hun voor, zeggende: Het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaad, dat iemand nam en in zijn land zaaide; | |
Matt | vlsJoNT | 13:32 | dit is nu wel het kleinste van alle zaden, maar wanneer het opgewassen is, dan is het grooter dan alle moeskruiden en het wordt een boom, zoodat het gevogelte des hemels komt en schuilt in zijn takken. | |
Matt | vlsJoNT | 13:33 | Een andere gelijkenis sprak Hij tot hen! Het koninkrijk der hemelen is gelijk aan zuurdeesem, dien een vrouw nam en verborg in drie maten meel totdat het geheel doorzuurd was. | |
Matt | vlsJoNT | 13:34 | Al deze dingen sprak Jezus tot de scharen in gelijkenissen en zonder gelijkenis sprak Hij niets tot hen, | |
Matt | vlsJoNT | 13:35 | opdat zou vervuld worden wat gesproken is door den profeet, die zegt: Ik zal mijn mond opendoen in gelijkenissen, Ik zal openbaren wat verborgen was van de schepping der wereld af. | |
Matt | vlsJoNT | 13:36 | Toen liet Jezus de scharen vertrekken, en Hij ging naar huis. En zijn discipelen kwamen tot Hem, zeggende: Verklaar ons de gelijkenis van het onkruid des akkers. | |
Matt | vlsJoNT | 13:38 | De akker is de wereld, het goede zaad zijn de kinderen des koninkrijks; het onkruid zijn de kinderen van den booze. | |
Matt | vlsJoNT | 13:39 | De vijand, die dit gezaaid heeft, is de duivel; de oogst is de voleinding der eeuw, en de maaiers zijn engelen. | |
Matt | vlsJoNT | 13:40 | Gelijk nu het onkruid vergaderd en met vuur verbrand wordt, zoo zal het zijn in de voleinding der eeuw. | |
Matt | vlsJoNT | 13:41 | De Zoon des menschen zal zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit zijn koninkrijk verzamelen al de ergernissen en die de onrechtvaardigheid doen. | |
Matt | vlsJoNT | 13:42 | En zij zullen dezen werpen in den brandenden oven; daar zal zijn het geween en het tandengeknars. | |
Matt | vlsJoNT | 13:43 | Dan zullen de rechtvaardigen blinken gelijk de zon in het koninkrijk huns Vaders. Wie ooren heeft om te hooren, die hoore. | |
Matt | vlsJoNT | 13:44 | Het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een verborgen schat in den akker, dien iemand vond en verborg; en uit blijdschap daarover gaat hij heen en verkoopt al wat hij heeft en koopt dien akker. | |
Matt | vlsJoNT | 13:45 | Wederom is het koninkrijk der hemelen gelijk aan een koopman die schoone paarlen zoekt. | |
Matt | vlsJoNT | 13:46 | En als hij een kostelijke paarl had gevonden, ging hij heen en verkocht al wat hij had om haar te koopen. | |
Matt | vlsJoNT | 13:47 | Wederom is het koninkrijk der hemelen gelijk aan een net, in zee geworpen, dat allerlei soort van visch samenbracht, | |
Matt | vlsJoNT | 13:48 | En wanneer het vol was, trokken zij het op den oever, en nederzittende verzamelden zij het goede in vaten, en het slechte wierpen zij weg. | |
Matt | vlsJoNT | 13:49 | Alzoo zal het zijn in de voleinding der eeuw: de engelen zullen uitgaan en de boozen afzonderen uit het midden der rechtvaardigen; | |
Matt | vlsJoNT | 13:50 | en zij zullen hen werpen in den brandenden oven; daar zal het geween zijn en het tandengeknars. | |
Matt | vlsJoNT | 13:52 | En Hij zeide tot hen: Daarom is ieder schriftgeleerde, die onderwezen is in het koninkrijk der hemelen, gelijk aan een heer des huizes die uit zijn schat nieuwe en oude dingen tevoorschijn brengt. | |
Matt | vlsJoNT | 13:53 | En het geschiedde, toen Jezus deze gelijkenissen geëindigd had, dat Hij vandaar vertrok. | |
Matt | vlsJoNT | 13:54 | En in zijn vaderland gekomen zijnde, leerde Hij hen in hun synagogen, zoodat zij zich verwonderden, zeggende: Vanwaar heeft deze die wijsheid en krachten? | |
Matt | vlsJoNT | 13:55 | Is deze niet de zoon des timmermans? Heet zijn moeder, niet Maria, en zijn broeders Jakobus, en Joses, en Simon, en Judas? | |
Matt | vlsJoNT | 13:57 | En zij ergerden zich aan Hem. Maar Jezus zeide tot hen: Een profeet is niet ongeëerd dan in zijn eigen vaderland en in zijn huis. | |
Chapter 14
Matt | vlsJoNT | 14:2 | en zeide tot zijn dienaren: Deze is Johannes de Dooper; hij is verrezen van de dooden en daarom werken die krachten in hem. | |
Matt | vlsJoNT | 14:3 | Want Herodes had Johannes gevangen en gebonden en hem in de gevangenis gezet om Herodias, de vrouw van zijn broeder Filippus. | |
Matt | vlsJoNT | 14:5 | En hij wilde hem dooden, maar vreesde het volk, want zij hielden hem voor een profeet. | |
Matt | vlsJoNT | 14:6 | Maar toen de kroningsdag van Herodes gevierd werd, danste de dochter van Herodias in het midden, en behaagde aan Herodes. | |
Matt | vlsJoNT | 14:8 | En zij, door haar moeder vooraf opgezet, zeide: Geef mij hier op een schotel het hoofd van Johannes den Dooper. | |
Matt | vlsJoNT | 14:9 | En de koning werd bedroefd; doch om de eeden en ter wille van de gasten, gebood hij het haar te geven. | |
Matt | vlsJoNT | 14:11 | En zijn hoofd werd gebracht op een schotel en aan het meisje gegeven, en zij bracht het aan haar moeder. | |
Matt | vlsJoNT | 14:12 | En zijn discipelen kwamen en namen het lijk weg en begroeven het, en zij kwamen het aan Jezus berichten. | |
Matt | vlsJoNT | 14:13 | En toen Jezus het hoorde, vertrok Hij vandaar te scheep naar een eenzame plaats, alleen. | |
Matt | vlsJoNT | 14:14 | En de scharen dit vernemende, volgden Hem te voet uit de steden, en toen Hij uitging zag Hij een groote schare, en kreeg innerlijk medelijden met hen, en genas hun kranken. | |
Matt | vlsJoNT | 14:15 | En toen het avond geworden was, kwamen zijn discipelen tot Hem en zeiden: Deze plaats is eenzaam en de tijd is al voorbij; laat nu de scharen van U, opdat zij heengaan naar de dorpen en voor zich zelven spijzen koopen. | |
Matt | vlsJoNT | 14:16 | Maar Jezus zeide tot hen: Het is niet noodig dat zij weggaan: geeft gij hun te eten. | |
Matt | vlsJoNT | 14:19 | En Hij gebood de scharen neder te zitten op het gras, en Hij nam de vijf brooden en de twee visschen en zag op naar den hemel en dankte. En de brooden gebroken hebbende, gaf Hij ze aan de discipelen, en de discipelen gaven ze aan de scharen. | |
Matt | vlsJoNT | 14:20 | En zij aten allen en werden verzadigd, en zij namen het overschot der stukken op, twaalf volle korven. | |
Matt | vlsJoNT | 14:21 | Zij nu, die gegeten hadden, waren omtrent vijf duizend mannen, behalve de vrouwen en kinderen. | |
Matt | vlsJoNT | 14:22 | En Jezus dwong terstond de discipelen in het schip te gaan en Hem vooruit naar de overzijde te varen, terwijl Hij de scharen van zich zou laten. | |
Matt | vlsJoNT | 14:23 | En toen Hij de scharen van zich gelaten had, ging Hij alleen op den berg om te bidden. En het was avond en Hij was alleen. | |
Matt | vlsJoNT | 14:24 | Het schip nu was al midden in de zee, geslingerd door de golven, want zij hadden tegenwind. | |
Matt | vlsJoNT | 14:26 | En zij, Hem op de zee ziende wandelen, ontroerden en zeiden: Het is een spook! En zij schreeuwden van vreeze. | |
Matt | vlsJoNT | 14:28 | En Petrus antwoordde Hem en zeide: Heere, zoo Gij het zijt, gebied mij dan tot U te komen op het water! | |
Matt | vlsJoNT | 14:29 | En Hij zeide: Kom! En van het schip afdalende, wandelde Petrus op het water om tot Jezus te komen. | |
Matt | vlsJoNT | 14:30 | Maar toen hij den sterken wind zag, werd hij bevreesd, en toen hij begon te zinken, riep hij, zeggende: Heere, behoud mij! | |
Matt | vlsJoNT | 14:31 | En terstond strekte Jezus zijn hand uit, greep hem en zeide tot hem: Kleingeloovige, waartoe getwijfeld? | |
Matt | vlsJoNT | 14:33 | En die in het schip waren, kwamen en aanbaden Hem, zeggende: Waarlijk, Gods Zoon zijt Gij! | |
Matt | vlsJoNT | 14:35 | En de mannen van die plaats kenden Hem en zonden naar dien ganschen omtrek, en brachten tot Hem allen die krank waren. | |
Chapter 15
Matt | vlsJoNT | 15:2 | Waarom overtreden uw discipelen de overlevering der ouden? Want zij wasschen hun handen niet als zij brood gaan eten. | |
Matt | vlsJoNT | 15:3 | En Hij antwoordde en zeide tot hen: Waarom overtreedt ook gijlieden Gods gebod om uw overlevering? | |
Matt | vlsJoNT | 15:4 | Want God heeft geboden, zeggende: Eert uw vader en moeder, en: Wie vader of moeder kwaad toespreekt, sterve den dood! | |
Matt | vlsJoNT | 15:5 | Maar gijlieden zegt: Zoo wie tot zijn vader of moeder zegt: ‘t Is een offergave, wat gij van mij zoudt genieten, — maar intusschen eert hij zijn vader of moeder niet. | |
Matt | vlsJoNT | 15:8 | Dit volk genaakt Mij met hun mond, en eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij. | |
Matt | vlsJoNT | 15:9 | Maar tevergeefs dienen zij Mij, omdat zij leeringen leeren die geboden van menschen zijn. | |
Matt | vlsJoNT | 15:11 | Niet wat den mond ingaat, verontreinigt den mensch; maar wat den mond uitgaat, dat is het wat den mensch verontreinigt. | |
Matt | vlsJoNT | 15:12 | Toen kwamen de discipelen tot Hem en zeiden tot Hem: Weet gij wel dat de fariseërs, dit woord gehoord hebbende, zich geërgerd hebben? | |
Matt | vlsJoNT | 15:13 | Maar Hij antwoordde en zeide: Alle plant die mijn hemelsche Vader niet geplant heeft, zal uitgerukt worden. | |
Matt | vlsJoNT | 15:14 | Laat ze varen! Blinde leidslieden van blinden zijn zij! En als de eene blinde den anderen leidt, zullen zij beiden in de gracht vallen. | |
Matt | vlsJoNT | 15:17 | Weet gij nog niet dat alles wat den mond ingaat, in den buik komt, en in het geheim wordt uitgeworpen? | |
Matt | vlsJoNT | 15:18 | Maar wat den mond uitgaat, komt uit het hart, en die dingen verontreinigen den mensch. | |
Matt | vlsJoNT | 15:19 | Want uit het hart komen booze overleggingen, moord, overspel, hoererij, diefstal, valsch getuigenis, lasteringen. | |
Matt | vlsJoNT | 15:20 | Deze dingen zijn het die den mensch verontreinigen, maar het eten met ongewasschen handen verontreinigt den mensch niet. | |
Matt | vlsJoNT | 15:22 | En ziet, een kananeesche vrouw, uit die streken komende, riep, zeggende: Ontferm U mijner, Heere, Zoon van David! mijn dochter is erg bezeten van een boozen geest. | |
Matt | vlsJoNT | 15:23 | Maar Hij antwoordde haar geen woord. En zijn discipelen gingen tot Hem en vroegen Hem, zeggende: Laat haar van U! want zij roept ons na. | |
Matt | vlsJoNT | 15:24 | En Hij antwoordde en zeide: Ik ben niet gezonden dan tot de verloren schapen van het huis Israëls. | |
Matt | vlsJoNT | 15:26 | Maar Hij antwoordde en zeide: Het is niet billijk het brood van de kinderen te nemen en voor de honden te werpen! | |
Matt | vlsJoNT | 15:27 | En zij zeide: ‘t Is waar, Heere! doch de honden eten toch van de kruimels die vallen van de tafel hunner meesters? | |
Matt | vlsJoNT | 15:28 | Toen antwoordde Jezus en zeide tot haar: O vrouw! groot is uw geloof! U geschiede gelijk gij wilt. En haar dochter werd genezen in die zelfde ure. | |
Matt | vlsJoNT | 15:29 | En vandaar weggaande, ging Jezus langs de zee van Galilea, en Hij klom op den berg en zat daar neder. | |
Matt | vlsJoNT | 15:30 | En tot Hem kwamen vele scharen die bij zich hadden kreupelen, blinden, stommen, lammen en vele anderen; en zij leiden die aan zijn voeten, en Hij genas hen, | |
Matt | vlsJoNT | 15:31 | zoodat de scharen zich verwonderden, toen zij zagen dat stommen spraken, lammen gezond werden, kreupelen wandelden en blinden zagen; en zij gaven glorie aan den God van Israël. | |
Matt | vlsJoNT | 15:32 | En Jezus riep zijn discipelen tot zich en zeide: Ik heb medelijden met de schare, want het is nu al drie dagen dat zij bij Mij blijven en zij hebben niets om te eten; en Ik wil hen niet hongerig laten gaan, opdat zij onderweg niet bezwijken. | |
Matt | vlsJoNT | 15:33 | En de discipelen zeiden tot Hem: Vanwaar krijgen wij in een woestijn zooveel brooden, om zoo groote menigte te verzadigen? | |
Matt | vlsJoNT | 15:34 | En Jezus zeide tot hen: Hoeveel brooden hebt gij? En zij zeiden: Zeven en een weinig vischjes. | |
Matt | vlsJoNT | 15:36 | En Hij nam de zeven brooden en de visschen, en als Hij gedankt had, brak Hij ze en gaf ze aan de discipelen; en de discipelen gaven ze aan de scharen. | |
Matt | vlsJoNT | 15:37 | En allen aten en werden verzadigd; en het overschot der brokken namen zij op, zeven volle manden. | |
Matt | vlsJoNT | 15:38 | En die gegeten hadden, waren vier duizend mannen, behalve de kinderen en de vrouwen. | |
Chapter 16
Matt | vlsJoNT | 16:1 | En de fariseërs en de sadduceërs kwamen tot Hem om Hem te verstrikken; en zij begeerden dat Hij hun een teeken uit den hemel zou toonen. | |
Matt | vlsJoNT | 16:2 | Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Des avonds zegt gij: Goed weer, want de hemel is rood. | |
Matt | vlsJoNT | 16:3 | En des morgens: Vandaag ruw weer, want de hemel is somber rood. Gij geveinsden! de gedaante des hemels weet gij wel te onderscheiden, maar de teekenen der tijden kunt gij niet onderscheiden? | |
Matt | vlsJoNT | 16:4 | Een boos en overspelig geslacht begeert een teeken, en het zal geen teeken gegeven worden, dan het teeken van Jonas, den profeet. En Hij verliet hen en ging weg. | |
Matt | vlsJoNT | 16:5 | En toen zij naar den overkant gegaan waren, hadden de discipelen vergeten brooden mede te nemen. | |
Matt | vlsJoNT | 16:6 | Maar Jezus zeide tot hen: Ziet toe en wacht u van den zuurdeesem der fariseërs en sadduceërs. | |
Matt | vlsJoNT | 16:7 | En zij overleiden bij zich zelven en zeiden: Hij zegt dit, omdat wij geen brood hebben meegenomen? | |
Matt | vlsJoNT | 16:8 | Maar Jezus wist dit en zeide: Wat overlegt gij onder malkander, gij kleingeloovigen, dat gij geen brood hebt meegenomen? | |
Matt | vlsJoNT | 16:9 | Verstaat gij nog niet? Herinnert gij u niet de vijf brooden der vijf duizend, en hoeveel korven gij opnaamt? | |
Matt | vlsJoNT | 16:11 | Hoe? verstaat gij niet dat Ik niet van brood tot u sprak, toen Ik zeide: Wacht u van den zuurdeesem der fariseërs en sadduceërs? | |
Matt | vlsJoNT | 16:12 | Toen verstonden zij dat Hij niet gezegd had dat zij zich wachten zouden van den zuurdeesem, maar van de leer der fariseërs en sadduceërs. | |
Matt | vlsJoNT | 16:13 | Toen Jezus gekomen was in de omstreken van Cesarea–Filippi, vroeg Hij aan zijn discipelen, zeggende: Wie zeggen de menschen dat Ik, de Zoon des menschen, ben? | |
Matt | vlsJoNT | 16:14 | En zij zeiden: Sommigen, Johannes de Dooper; anderen, Elias; anderen, Jeremia, of een der profeten. | |
Matt | vlsJoNT | 16:16 | Simon Petrus antwoordde en zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods! | |
Matt | vlsJoNT | 16:17 | Jezus nu antwoordde en zeide tot hem: Zalig zijt gij, Simon Barjona! want vleesch en bloed heeft u dit niet geopenbaard, maar mijn Vader die in de hemelen is. | |
Matt | vlsJoNT | 16:18 | Doch Ik zeg u ook dat gij zijt Petrus, en op deze rots zal ik mijn Gemeente bouwen, en de poorten van het doodenrijk zullen haar niet overweldigen. | |
Matt | vlsJoNT | 16:19 | En Ik zal u geven de sleutelen van het koninkrijk der hemelen, en zoo wat gij zult binden op aarde zal in de hemelen gebonden zijn, en zoo wat gij zult losmaken op aarde zal in de hemelen losgemaakt zijn. | |
Matt | vlsJoNT | 16:20 | Toen gebood Hij aan de discipelen dat zij aan niemand zouden zeggen dat Hij Jezus, de Christus is. | |
Matt | vlsJoNT | 16:21 | Van toen af begon Jezus aan zijn discipelen te toonen dat Hij naar Jerusalem moest opgaan, en veel lijden van de oudsten, overpriesters en schriftgeleerden, en gedood, en op den derden dag opgewekt worden. | |
Matt | vlsJoNT | 16:22 | En Petrus, Hem tot zich nemende, begon Hem te berispen, zeggende: Heere, God behoede U! dat zal U niet geschieden! | |
Matt | vlsJoNT | 16:23 | Maar Hij keerde zich om en zeide tot Petrus: Ga weg, achter Mij, Satanas! gij zijt Mij een aanstoot; want gij bedenkt niet de dingen Gods, maar der menschen! | |
Matt | vlsJoNT | 16:24 | Toen zeide Jezus tot zijn discipelen: Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zich zelven en neme zijn kruis op en volge Mij na. | |
Matt | vlsJoNT | 16:25 | Want zoo wie zijn leven wil behouden, zal het verliezen; en zoo wie zijn leven om Mijnentwil zal verliezen, die zal het vinden. | |
Matt | vlsJoNT | 16:26 | Want welk profijt heeft de mensch, als hij de gansche wereld wint, en hij verliest zijn leven? Of wat zal een mensch geven in ruil voor zijn leven? | |
Matt | vlsJoNT | 16:27 | Want de Zoon des menschen zal komen in de glorie zijns Vaders met zijn engelen, en dan zal Hij ieder vergelden naar zijn werken. | |
Chapter 17
Matt | vlsJoNT | 17:1 | En na zes dagen nam Jezus met zich Petrus, Jakobus en Johannes, diens broeder, en bracht hen afzonderlijk op een hoogen berg. | |
Matt | vlsJoNT | 17:2 | En Hij werd van gedaante veranderd in hun tegenwoordigheid en zijn aangezicht schitterde gelijk de zon, en zijn kleederen werden wit, als het licht. | |
Matt | vlsJoNT | 17:4 | En Petrus antwoordde en zeide tot Jezus: Heer, het is goed dat wij hier zijn; zoo Gij wilt, laat ons hier drie tenten maken, voor U een, en voor Mozes een, en voor Elias een. | |
Matt | vlsJoNT | 17:5 | Terwijl hij nog sprak, ziet, een heldere wolk overschaduwde hen, en ziet, een stem uit de wolk zeide: Deze is mijn Zoon, de Beminde, in Wien Ik welbehagen heb; hoort Hem! | |
Matt | vlsJoNT | 17:9 | En terwijl zij van den berg afkwamen, gebood Jezus hun, zeggende: Vertelt aan niemand dit gezicht, totdat de Zoon des menschen uit de dooden zal verrezen zijn. | |
Matt | vlsJoNT | 17:10 | En zijn discipelen vroegen Hem, zeggende: Waarom zeggen toch de schriftgeleerden dat Elias eerst moet komen? | |
Matt | vlsJoNT | 17:12 | maar Ik zeg u dat Elias al gekomen is, en zij hebben hem niet erkend, maar zij hebben hem gedaan wat zij wilden; zoo zal ook de Zoon des menschen door hen lijden. | |
Matt | vlsJoNT | 17:14 | En toen zij bij de schare gekomen waren, kwam tot Hem een mensch, die voor Hem op de knieën viel en zeide: | |
Matt | vlsJoNT | 17:15 | Heere! ontferm U over mijn zoon, want hij is maanziek en lijdt veel; want dikwijls valt hij in het vuur en in het water. | |
Matt | vlsJoNT | 17:17 | En Jezus antwoordde en zeide: O ongeloovig en verkeerd geslacht! tot wanneer zal Ik bij u zijn? tot wanneer zal Ik u verdragen? brengt hem Mij hier. | |
Matt | vlsJoNT | 17:18 | En Jezus bestrafte hem; en de booze geest ging van hem uit, en de zoon werd genezen van die ure af. | |
Matt | vlsJoNT | 17:19 | Toen kwamen de discipelen tot Jezus afzonderlijk en zeiden: Waarom hebben wij hem niet kunnen uitwerpen? | |
Matt | vlsJoNT | 17:20 | En Hij zeide tot hen: Om uw ongeloof; want voorwaar, Ik zeg u, dat gij, zoo gij geloof hadt als een mosterdzaad, tot dezen berg zoudt zeggen: Ga vanhier, derwaarts! en hij zal heengaan; en niets zal u onmogelijk zijn. | |
Matt | vlsJoNT | 17:22 | En terwijl zij in Galilea verkeerden, zeide Jezus tot hen: De Zoon des menschen zal overgeleverd worden in de handen der menschen, | |
Matt | vlsJoNT | 17:23 | en zij zullen Hem dooden en op den derden dag zal Hij opgewekt worden. En zij werden zeer bedroefd. | |
Matt | vlsJoNT | 17:24 | En toen zij naar Kapernaüm gekomen waren, kwamen de ontvangers der tolpenningen tot Petrus en zeiden: Betaalt uw Meester den tolpenning niet? | |
Matt | vlsJoNT | 17:25 | En hij zeide: Ja. Toen hij nu in huis gekomen was, voorkwam hem Jezus, zeggende: Wat dunkt u, Simon, van wie nemen de koningen der aarde tol of schatting? Van hun zonen of van de vreemden? | |
Matt | vlsJoNT | 17:26 | En hij zeide: Van de vreemden. Toen zeide Jezus tot hem: Dan zijn de zonen ook vrij. | |
Chapter 18
Matt | vlsJoNT | 18:1 | In die ure kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende: Wie is toch de meeste in het koninkrijk der hemelen? | |
Matt | vlsJoNT | 18:3 | en zeide: Voorwaar, Ik zeg u, indien gij niet verandert en wordt gelijk de kinderen, dan zult gij het koninkrijk der hemelen niet binnengaan. | |
Matt | vlsJoNT | 18:4 | Wie dan zich zelven vernederen zal gelijk dit kind, die is de meeste in het koninkrijk der hemelen. | |
Matt | vlsJoNT | 18:6 | en zoo wie één van die kleinen die in Mij gelooven zal ergeren, het zou hem beter zijn zoo hem een molensteen aan den hals gebonden en hij in de diepte der zee verdronken werd. | |
Matt | vlsJoNT | 18:7 | Wee der wereld vanwege de ergernissen! want het is noodig dat er ergernissen komen; maar wee den mensch, door wien de ergernis komt. | |
Matt | vlsJoNT | 18:8 | Indien dan uw hand of uw voet u ergert, snijdt ze af en werpt ze van u weg; het is u toch beter kreupel of verminkt het leven in te gaan, dan met twee handen of twee voeten in het eeuwig vuur geworpen te worden. | |
Matt | vlsJoNT | 18:9 | En indien uw oog u ergert, trekt het uit en werpt het van u weg; het is u toch beter met één oog het leven in te gaan, dan met twee oogen in het helsche vuur geworpen te worden. | |
Matt | vlsJoNT | 18:10 | Ziet toe, dat gij niet één van deze kleinen veracht! Want Ik zeg u dat hun engelen in de hemelen altijd zien het aangezicht van mijn Vader die in de hemelen is. | |
Matt | vlsJoNT | 18:12 | Wat dunkt ulieden? Indien aan iemand een honderdtal schapen ten deel geworden was, en één van dezen is afgedwaald, laat hij dan niet de negen en negentig op de bergen, om heen te gaan en het afgedwaalde te zoeken? | |
Matt | vlsJoNT | 18:13 | En als het gebeurt dat hij het vindt, voorwaar, Ik zeg u, dat hij zich meer verblijdt over dit ééne, dan over de negen en negentig die niet afgedwaald zijn geweest. | |
Matt | vlsJoNT | 18:14 | Alzoo is het niet de wil voor uw Vader die in de hemelen is, dat één van deze kleinen verloren ga. | |
Matt | vlsJoNT | 18:15 | Indien nu uw broeder tegen u zondigt, ga dan heen, bestraf hem tusschen u en hem alleen; wanneer hij u hoort, dan hebt gij uw broeder gewonnen. | |
Matt | vlsJoNT | 18:16 | Maar wanneer hij niet hoort, neem dan nog één of twee met u mede, opdat op het woord van twee of drie getuigen alle zaak besta. | |
Matt | vlsJoNT | 18:17 | En indien hij dezen niet hoort, zeg het dan aan de gemeente; en zoo hij ook de gemeente niet hoort, dan zij hij u als de heiden en de tollenaar. | |
Matt | vlsJoNT | 18:18 | Voorwaar, Ik zeg u, al wat gij zult binden op de aarde, zal gebonden zijn in den hemel, en al wat gij losmaken zult op de aarde, zal in den hemel losgemaakt zijn. | |
Matt | vlsJoNT | 18:19 | Wederom zeg Ik u, wanneer twee van ulieden overeenstemmen op de aarde, over welke zaak ook, die zij zouden begeeren, het zal hun geschieden van uw Vader die in de hemelen is. | |
Matt | vlsJoNT | 18:20 | Want waar er twee of drie vergaderd zijn in mijn Naam, daar ben Ik in hun midden. | |
Matt | vlsJoNT | 18:21 | Toen kwam Petrus tot Hem en zeide: Heere, hoeveel malen zal ik het aan mijn broeder vergeven, als hij tegen mij zal zondigen? Tot zevenmaal? | |
Matt | vlsJoNT | 18:22 | Jezus zeide tot hem: Ik zeg u niet tot zevenmaal, maar tot zeventigmaal zevenmaal. | |
Matt | vlsJoNT | 18:23 | Daarom wordt het koninkrijk der hemelen vergeleken bij een koning die wilde afrekenen met zijn dienstknechten. | |
Matt | vlsJoNT | 18:24 | Toen hij nu begon af te rekenen, werd er een tot hem gebracht die tien duizend talenten schuldig was. | |
Matt | vlsJoNT | 18:25 | En daar hij niet kon betalen, beval de heer dat men hem zou verkoopen, met zijn vrouw en kinderen en al wat hij bezat, en dat er betaald zou worden. | |
Matt | vlsJoNT | 18:26 | De dienstknecht dan viel neder, hem smeekende, en zeide tot hem: Wees lankmoedig jegens mij en ik zal u alles betalen. | |
Matt | vlsJoNT | 18:27 | En de heer van dezen dienstknecht was barmhartig jegens hem, en ontsloeg hem en schold hem de schuld kwijt. | |
Matt | vlsJoNT | 18:28 | Maar toen deze dienstknecht uitgegaan was, vond hij een zijner mededienstknechten, die hem honderd penningen schuldig was; en hij greep hem bij de keel zeggende: Betaal wat gij schuldig zijt! | |
Matt | vlsJoNT | 18:29 | En zijn mededienst knecht viel neder aan zijn voeten en smeekte hem, zeggende: Wees lankmoedig jegens mij en ik zal u alle betalen. | |
Matt | vlsJoNT | 18:30 | Maar hij wilde niet doch ging heen en wierp hem in de gevangenis totdat hij de schuld betaald zou hebben. | |
Matt | vlsJoNT | 18:31 | Zijn mededienstknechten nu, ziende wat er geschied was, werden zeer bedroefd, en zij gingen heen en verhaalden aan hun heer al wat er gebeurd was. | |
Matt | vlsJoNT | 18:32 | Toen riep zijn heer hem tot zich en zeide tot hem: Gij booze dienstknecht! al die schuld heb ik u kwijtgescholden omdat gij mij gebeden hebt; | |
Matt | vlsJoNT | 18:33 | moest gij u dan ook niet ontfermen over uw mededienstknecht, gelijk ook ik mij over u ontfermd heb? | |
Matt | vlsJoNT | 18:34 | En zijn heer vertoornd zijnde, gaf hem over aan de pijnigers, totdat hij zou betaald hebben al wat hij schuldig was. | |
Chapter 19
Matt | vlsJoNT | 19:1 | En het geschiedde toen Jezus deze woorden geëindigd had, dat Hij uit Galilea vertrok en ging naar de landstreken van Judea, aan de overzijde van den Jordaan. | |
Matt | vlsJoNT | 19:3 | En de fariseërs kwamen tot Hem, om Hem op de proef te stellen, en zij zeiden: Is het aan iemand geoorloofd zijn vrouw te verlaten om elke reden? | |
Matt | vlsJoNT | 19:4 | En Hij antwoordde en zeide: Hebt gij niet gelezen dat de Schepper hen van den beginne man en vrouw heeft gemaakt, | |
Matt | vlsJoNT | 19:5 | en dat Hij gezegd heeft: Daarom zal een mensch vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen zijn tot één vleesch? | |
Matt | vlsJoNT | 19:6 | Zoo zijn ze dus niet meer twee, maar één vleesch. Wat God dus samengevoegd heeft scheide de mensch niet. | |
Matt | vlsJoNT | 19:7 | Zij zeiden tot Hem: Waarom heeft dan Mozes geboden een scheidbrief te geven en haar te verlaten? | |
Matt | vlsJoNT | 19:8 | Hij zeide tot hen: Mozes heeft wegens uw hardheid van hart u toegelaten uw vrouwen te verlaten: maar van den beginne is het zoo niet geweest. | |
Matt | vlsJoNT | 19:9 | En Ik zeg u, dat zoo iemand zijn vrouw verlaat anders dan om hoererij, en een andere trouwt, die doet overspel, en wie een verlatene trouwt, doet ook overspel. | |
Matt | vlsJoNT | 19:10 | De discipelen zeiden tot Hem: Indien de zaak van den mensch met de vrouw zoo is, dan is het niet raadzaam om te trouwen. | |
Matt | vlsJoNT | 19:11 | Doch Hij zeide tot hen: Niet allen verstaan dit woord, maar zij, wien het gegeven is. | |
Matt | vlsJoNT | 19:12 | Want er zijn gesnedenen die uit hun moeder alzoo geboren zijn, en er zijn gesnedenen die door de menschen gesneden zijn, en er zijn gesnedenen die zich zelven gesneden hebben om het koninkrijk der hemelen. Die het vatten kan, vatte het. | |
Matt | vlsJoNT | 19:13 | Toen werden er kinderkens tot Hem gebracht, opdat Hij hun de handen zou opleggen en bidden; en de discipelen bestraften hen. | |
Matt | vlsJoNT | 19:14 | Maar Jezus zeide tot hen: Laat de kinderkens met vrede en verhindert ze niet om tot Mij te komen, want voor zoodanigen is het koninkrijk der hemelen. | |
Matt | vlsJoNT | 19:16 | En ziet, er kwam een tot Hem die zeide: Goede Meester, welk goed zal ik doen opdat ik het eeuwige leven hebbe? | |
Matt | vlsJoNT | 19:17 | En Hij zeide tot hem: Wat vraagt gij Mij naar hetgeen goed is? Een is er goed, dat is, God! Maar zoo gij tot het leven wilt ingaan, onderhoud de geboden. | |
Matt | vlsJoNT | 19:18 | En hij zeide: Welke? En Jezus zeide: Gij zult niet doodslaan, gij zult geen overspel doen, gij zult niet stelen, gij zult geen valsch getuigenis geven, | |
Matt | vlsJoNT | 19:20 | De jongeling zeide tot Hem: Dit alles heb ik onderhouden van mijn jeugd af; wat ontbreekt mij nog? | |
Matt | vlsJoNT | 19:21 | Jezus zeide tot hem: Indien gij volmaakt wilt zijn, ga dan heen, verkoop uw goederen en geef het aan de armen, en gij zult een schat hebben in den hemel, en kom herwaarts en volg Mij. | |
Matt | vlsJoNT | 19:22 | Als de jongeling nu dit woord hoorde, ging hij bedroefd weg, want hij bezat vele goederen. | |
Matt | vlsJoNT | 19:23 | En Jezus zeide tot zijn discipelen: Voorwaar, Ik zeg u, dat een rijke bezwaarlijk in het koninkrijk der hemelen zal ingaan. | |
Matt | vlsJoNT | 19:24 | En wederom zeg Ik u, dat het gemakkelijker is dat een kameel gaat door het oog van een naald dan dat een rijke het koninkrijk der hemelen ingaat. | |
Matt | vlsJoNT | 19:25 | Toen de discipelen dit hoorden, waren zij zeer verwonderd, zeggende: Wie kan dan behouden worden? | |
Matt | vlsJoNT | 19:26 | En Jezus hen aanziende, zeide tot hen: Bij de menschen is dit onmogelijk, maar bij God is alles mogelijk. | |
Matt | vlsJoNT | 19:27 | Toen antwoordde Petrus en zeide tot Hem: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd; wat zal ons dan geworden? | |
Matt | vlsJoNT | 19:28 | En Jezus zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat, bij de wedergeboorte, als de Zoon des menschen zal zitten op den troon zijner glorie, gij die Mij gevolgd zijt, ook op twaalf troonen zult zitten, oordeelende de twaalf stammen van Israël. | |
Matt | vlsJoNT | 19:29 | En al wie verlaten zal hebben huizen, of broeders, of zusters, of vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers, om mijns Naams wil, die zal honderdvoudig ontvangen en het eeuwige leven beërven. | |
Chapter 20
Matt | vlsJoNT | 20:1 | Want het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een heer des huizes, die des morgens vroeg uitging om werklieden te huren voor zijn wijngaard. | |
Matt | vlsJoNT | 20:2 | En als hij met de werklieden overeengekomen was voor een penning daags, zond hij hen naar zijn wijngaard. | |
Matt | vlsJoNT | 20:4 | En hij zeide tot dezen: Gaat ook gijlieden heen naar den wijngaard, en hetgeen billijk is, zal ik u geven. En zij gingen heen. | |
Matt | vlsJoNT | 20:6 | En omtrent de elfde ure uitgegaan zijnde, vond hij anderen staan en zeide tot hen: Waarom staat gij hier den ganschen dag ledig? | |
Matt | vlsJoNT | 20:7 | Zij zeiden tot hem: Omdat niemand ons heeft gehuurd. Hij zeide tot hen: Gaat ook gijlieden naar den wijngaard. | |
Matt | vlsJoNT | 20:8 | Als het nu avond geworden was, zeide de heer des wijngaards tot zijn opzichter: Roep de werklieden en geef hun het loon, beginnende van de laatsten tot de eersten. | |
Matt | vlsJoNT | 20:10 | Doch toen de eersten kwamen, meenden zij dat zij meer zouden ontvangen. En ook zij ontvingen ieder een penning. | |
Matt | vlsJoNT | 20:12 | zeggende: Deze laatsten hebben maar één uur gewerkt en gij hebt hen gelijk gesteld met ons, die den last van den dag en de hitte gedragen hebben! | |
Matt | vlsJoNT | 20:13 | Maar hij antwoordde en zeide tot een van hen: Vriend, ik doe u geen ongelijk! Zijt gij niet met mij overeengekomen voor een penning? | |
Matt | vlsJoNT | 20:15 | Of mag ik met het mijne niet doen zooals ik wil? Of is uw oog kwaad omdat ik goed ben? | |
Matt | vlsJoNT | 20:16 | Zoo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten. Want velen zijn geroepen, doch weinigen uitverkoren. | |
Matt | vlsJoNT | 20:17 | En toen Jezus naar Jerusalem opging, nam Hij de twaalf discipelen afzonderlijk, en onderweg zeide Hij tot hen: | |
Matt | vlsJoNT | 20:18 | Ziet, wij gaan op naar Jerusalem en de Zoon des menschen zal overgeleverd worden aan de overpriesters en schriftgeleerden, en zij zullen Hem ter dood veroordeelen, | |
Matt | vlsJoNT | 20:19 | en zij zullen Hem overleveren aan de heidenen om Hem te bespotten en te geeselen en te kruisigen; en op den derden dag zal Hij verrijzen. | |
Matt | vlsJoNT | 20:20 | Toen kwam tot Hem de moeder der zonen van Zebedeüs met haar zonen, en zij aanbad Hem en begeerde iets van Hem. | |
Matt | vlsJoNT | 20:21 | En Hij zeide tot haar: Wat wilt gij? Zij zeide tot Hem: Zeg dat deze mijn twee zonen mogen zitten aan uw rechter– en linkerhand in uw koninkrijk. | |
Matt | vlsJoNT | 20:22 | Doch Jezus antwoordde en zeide: Gij weet niet wat gij begeert. Kunt gij den beker drinken dien Ik zal drinken? Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen. | |
Matt | vlsJoNT | 20:23 | Hij zeide tot hen: Mijn beker zult gij wel drinken, maar het zitten aan mijn rechter– en linkerhand, dat staat aan Mij niet te geven, maar is voor hen wien het bereid is van mijn Vader. | |
Matt | vlsJoNT | 20:25 | Doch Jezus riep hen tot zich en zeide: Gij weet dat de oversten der volken over hen heerschen en dat de grooten over hen macht gebruiken. | |
Matt | vlsJoNT | 20:26 | Maar zoo zal het niet zijn onder u; maar zoo wie onder u zal willen groot worden, die zal uw dienaar zijn; | |
Matt | vlsJoNT | 20:28 | gelijk de Zoon des menschen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven tot een losprijs voor velen. | |
Matt | vlsJoNT | 20:30 | En ziet, twee blinden zaten bij den weg; en toen zij hoorden dat Jezus voorbijging, riepen zij, zeggende: Ontferm U over ons, Gij Zoon van David! | |
Matt | vlsJoNT | 20:31 | Doch de schare bestrafte hen, opdat zij zwijgen zouden. Maar des te meer riepen zij, zeggende: Heere! ontferm U over ons, Gij Zoon van David! | |
Chapter 21
Matt | vlsJoNT | 21:1 | Toen zij nu Jerusalem naderden en te Bethfagé aan den berg der Olijven kwamen, zond Jezus twee discipelen en zeide tot hen: | |
Matt | vlsJoNT | 21:2 | Gaat naar het dorp daar tegenover u, en terstond zult gij een ezelin vinden, die vastgebonden is, en een veulen bij haar; maakt die los en brengt ze tot Mij; | |
Matt | vlsJoNT | 21:3 | en als soms iemand iets tot u zegt, dan moet gij zeggen dat de Heere ze noodig heeft; en terstond zal hij ze laten volgen. | |
Matt | vlsJoNT | 21:4 | Dit nu geschiedde, opdat vervuld zou worden het woord, dat door den profeet gesproken is: | |
Matt | vlsJoNT | 21:5 | Zegt tot de dochter Sions: Zie, uw Koning komt tot u, zachtmoedig en gezeten op een ezelin en op een veulen, het jong van een lastdier. | |
Matt | vlsJoNT | 21:7 | Zij brachten de ezelin en het veulen, en leiden er hun kleederen op; en Jezus ging daarop zitten. | |
Matt | vlsJoNT | 21:8 | En de grootste menigte spreidde hun kleederen op den weg, en anderen sneden takken van de boomen en spreidden die op den weg. | |
Matt | vlsJoNT | 21:9 | En de scharen die vóór Hem gingen en die volgden riepen, zeggende: Hosannah, den Zoon van David! Gezegend Hij die komt in den Naam des Heeren! Hosannah, in het allerhoogste! | |
Matt | vlsJoNT | 21:10 | En toen Hij binnen Jerusalem kwam, geraakte de gansche stad in roeren, zeggende: Wie is deze? | |
Matt | vlsJoNT | 21:12 | En Jezus ging naar den tempel Gods en Hij wierp daaruit allen die kochten en verkochten in den tempel, en de tafelen der wisselaars keerde Hij om, en de zetels van de duivenverkoopers. | |
Matt | vlsJoNT | 21:13 | En Hij zeide tot hen: Er is geschreven: Mijn huis zal een huis des gebeds genoemd worden, maar gij hebt het gemaakt tot een roovershol. | |
Matt | vlsJoNT | 21:15 | En toen de overpriesters en de schriftgeleerden de mirakelen zagen die Hij deed, en de kinderen die in den tempel riepen: Hosannah! den Zoon van David! — toen werden zij kwaad, | |
Matt | vlsJoNT | 21:16 | en zeiden tot Hem: Hoort gij wel wat dezen zeggen? En Jezus zeide tot hen: Ja! hebt gij nooit gelezen: Uit den mond van kinderen en zuigelingen hebt Gij U lof bereid? | |
Matt | vlsJoNT | 21:19 | En een vijgeboom aan den weg ziende, ging Hij er naar toe; en Hij vond er niets aan dan alleen bladeren. En Hij zeide: Dat er nooit in der eeuwigheid meer vrucht aan u kome! En de vijgeboom verdorde terstond. | |
Matt | vlsJoNT | 21:20 | En de discipelen dit ziende, verwonderden zich en zeiden: Hoe is de vijgeboom terstond verdord! | |
Matt | vlsJoNT | 21:21 | En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u: Indien gij geloof hebt en niet twijfelt, dan zult gij niet alleen doen wat den vijgeboom is geschied, maar al zegt gij dan ook tot dien berg: Hef u op, en werp u in de zee! — het zal geschieden. | |
Matt | vlsJoNT | 21:23 | En toen Hij in den tempel was gekomen, kwamen de overpriesters en de oudsten des volks tot Hem, terwijl Hij leerde, en zij zeiden: Door welke macht doet Gij deze dingen? en wie heeft u deze macht gegeven? | |
Matt | vlsJoNT | 21:24 | En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Ik zal u ook één ding vragen; zoo gij Mij dit zegt, dan zal Ik u ook zeggen door welke macht Ik deze dingen doe. | |
Matt | vlsJoNT | 21:26 | En zij overleiden bij zich zelven, zeggende: Als wij zeggen: Uit den hemel, dan zal Hij tot ons zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd? En als wij zeggen: Uit de menschen, dan vreezen wij het volk, want allen houden Johannes voor een profeet. | |
Matt | vlsJoNT | 21:27 | En zij antwoordden Jezus en zeiden: Wij weten het niet. Toen zeide ook Hij tot hen: Dan zeg Ik u ook niet door welke macht Ik deze dingen doe. | |
Matt | vlsJoNT | 21:28 | Maar wat dunkt u? Iemand had twee zonen. En hij kwam tot den een en zeide: Zoon, ga vandaag in mijn wijngaard werken! | |
Matt | vlsJoNT | 21:30 | En tot den ander komende, zeide hij hetzelfde. En die antwoordde en zeide: Ik ga, heer! maar hij ging niet. | |
Matt | vlsJoNT | 21:31 | Wie van de twee heeft den wil van den vader gedaan? — Zij zeiden: De eerste. Jezus zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u dat de tollenaars en de hoeren u voorgaan in het koninkrijk Gods. | |
Matt | vlsJoNT | 21:32 | Want Johannes is tot u gekomen in den weg der rechtvaardigheid, en gij hebt hem niet geloofd. Maar de tollenaars en de hoeren hebben hem geloofd; en ofschoon gij dit gezien hebt, hebt gij toch later geen berouw gehad, om hem te gelooven. | |
Matt | vlsJoNT | 21:33 | Hoort een andere gelijkenis: Er was een heer des huizes die een wijngaard plantte; en hij leide er een haag rond en groef er een wijnpers in, en hij bouwde een wachttoren, en verhuurde den wijngaard aan landlieden en ging buitenslands. | |
Matt | vlsJoNT | 21:34 | Toen nu de tijd der vruchten naderde, zond hij zijn dienaren naar de landlieden om zijn vruchten te ontvangen. | |
Matt | vlsJoNT | 21:35 | En de landlieden grepen zijn dienaren, en sloegen den een, en doodden den ander, en steenigden een derde. | |
Matt | vlsJoNT | 21:36 | Wederom zond hij andere dienaren, meer in getal dan de eersten, en die handelden zij evenzoo. | |
Matt | vlsJoNT | 21:37 | Ten laatste zond hij tot hen zijn zoon, zeggende: Zij zullen toch mijn zoon wel ontzien! | |
Matt | vlsJoNT | 21:38 | Maar de landlieden den zoon ziende, spraken onder malkander: Deze is de erfgenaam! komt, laat ons hem dooden en zijn erfenis aan ons houden! | |
Matt | vlsJoNT | 21:41 | Zij zeiden tot Hem: Hij zal die boozen schrikkelijk verderven, en den wijngaard zal hij verhuren aan andere landlieden, die hem zijn vruchten zullen opbrengen op zijn tijd. | |
Matt | vlsJoNT | 21:42 | Jezus zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen in de Schriften: De steen dien de bouwlieden verworpen hebben, deze is geworden tot een hoeksteen; vanwege den Heere is dit geschied, en het is wonderbaar in onze oogen? | |
Matt | vlsJoNT | 21:43 | Daarom zeg Ik ulieden dat van u het koninkrijk Gods zal weggenomen worden, en gegeven aan een volk dat zijn vruchten voortbrengt. | |
Matt | vlsJoNT | 21:44 | Want al wie over dezen steen valt, die zal verpletterd worden, en op wien hij valt, dien zal hij vermorzelen. | |
Matt | vlsJoNT | 21:45 | En als de overpriesters en de fariseërs zijn gelijkenissen hoorden, verstonden zij dat Hij van hen sprak. | |
Chapter 22
Matt | vlsJoNT | 22:2 | Het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een koning, die voor zijn zoon een bruiloft bereidde. | |
Matt | vlsJoNT | 22:3 | En hij zond zijn dienaren om de genoodigden tot de bruiloft te roepen; en zij wilden niet komen. | |
Matt | vlsJoNT | 22:4 | Wederom zond hij andere dienaren, zeggende: Zegt tot de genoodigden: Ziet, mijn maaltijd heb ik gereed, mijn ossen en mestvee zijn geslacht en alles is gereed; komt tot de bruiloft! | |
Matt | vlsJoNT | 22:5 | Maar zij letten er niet op en gingen heen, de een naar zijn akker en de ander naar zijn koophandel. | |
Matt | vlsJoNT | 22:7 | Toen werd de koning toornig als hij dit hoorde, en hij zond zijn krijgslieden en vernielde die moordenaars en stak hun stad in brand. | |
Matt | vlsJoNT | 22:8 | Toen zeide hij tot zijn dienaren: Mijn bruiloft is gereed, maar de genoodigden waren het niet waardig. | |
Matt | vlsJoNT | 22:9 | Gaat dan naar de uitgangen der wegen en roept zoovelen als gij er vindt tot de bruiloft. | |
Matt | vlsJoNT | 22:10 | En die dienaren gingen heen naar de wegen en verzamelden allen die ze vonden, kwaden en goeden. En de bruiloftzaal werd vol gasten. | |
Matt | vlsJoNT | 22:11 | Doch toen de koning binnenkwam om de gasten te zien, zag hij daar een mensch die geen bruiloftskleed aanhad. | |
Matt | vlsJoNT | 22:12 | En hij zeide tot hem: Vriend! hoe zijt gij hier binnengekomen zonder bruiloftskleed? Maar hij verstomde. | |
Matt | vlsJoNT | 22:13 | Toen zeide de koning tot de dienaren: Bindt hem handen en voeten, neemt hem weg, en werpt hem in de duisternis daarbuiten; daar zal het geween zijn en het tandengeknars. | |
Matt | vlsJoNT | 22:15 | Toen gingen de fariseërs heen en beraadslaagden samen om Hem in zijn rede te verstrikken. | |
Matt | vlsJoNT | 22:16 | En zij zonden tot Hem hun discipelen met de Herodianen, zeggende: Meester, wij weten dat Gij waarachtig zijt en den weg Gods in waarheid leert, en dat Gij niemand ontziet, want Gij ziet niet op den persoon des menschen. | |
Matt | vlsJoNT | 22:17 | Zeg ons dan: Wat dunkt U? Is het geoorloofd om aan den keizer belasting te geven of niet? | |
Matt | vlsJoNT | 22:18 | Doch Jezus hun valschheid kennende, zeide tot hen: Wat verzoekt gij Mij, gij geveinsden? | |
Matt | vlsJoNT | 22:21 | Zij zeiden: Van den keizer. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan aan den keizer wat den keizer, en aan God wat Gode toekomt. | |
Matt | vlsJoNT | 22:22 | En toen, zij dit hoorden, verwonderden zij zich, en Hem daarlatende, vertrokken zij. | |
Matt | vlsJoNT | 22:23 | Op dien zelfden dag kwamen er sadduceërs tot Hem, die zeggen dat er geen verrijzenis is, en zij vroegen Hem, zeggende: | |
Matt | vlsJoNT | 22:24 | Meester! Mozes heeft gezegd: Als iemand zonder kinderen sterft, dan zal zijn broeder diens vrouw trouwen en aan zijn broeder nakomelingschap verwekken. | |
Matt | vlsJoNT | 22:25 | Daar waren nu bij ons zeven broeders; en de eerste stierf getrouwd, en daar hij geen kinderen had, liet hij zijn vrouw na voor zijn broeder; | |
Matt | vlsJoNT | 22:28 | In de verrijzenis dan, wiens vrouw van de zeven zal zij zijn? want allen hebben haar gehad. | |
Matt | vlsJoNT | 22:29 | En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gij doolt, omdat gij de Schrifturen niet kent, noch de kracht Gods. | |
Matt | vlsJoNT | 22:30 | Want in de verrijzenis trouwen zij niet en worden zij niet getrouwd, maar zij zijn als de engelen Gods in den hemel. | |
Matt | vlsJoNT | 22:31 | Wat nu de verrijzenis der dooden belangt: hebt gij niet gelezen wat door God tot u gesproken is, als Hij zegt: | |
Matt | vlsJoNT | 22:32 | Ik ben de God van Abraham, en de God van Isaäk, en de God van Jakob? Hij is toch geen God van dooden, maar van levenden! | |
Matt | vlsJoNT | 22:34 | En de fariseërs, hoorende dat Hij aan de sadduceërs den mond gestopt had, kwamen bijeen. | |
Matt | vlsJoNT | 22:37 | En Jezus zeide tot hem: Gij zult beminnen den Heere, uw God, met geheel uw hart, en met geheel uw ziel, en met geheel uw verstand. | |
Matt | vlsJoNT | 22:44 | De Heere heeft gezegd tot mijn Heere: Zit aan mijn rechterhand totdat Ik uw vijanden gelegd heb onder uw voeten? | |
Chapter 23
Matt | vlsJoNT | 23:3 | Doet dan en onderhoudt alles wat zij u zeggen dat gij houden zult; maar doet niet naar hun werken, want zij zeggen het wel, maar doen het niet. | |
Matt | vlsJoNT | 23:4 | Want zij binden zware en ondragelijke lasten samen, en leggen die op de schouders der menschen; maar zij zelven willen die met hun vinger niet aanraken. | |
Matt | vlsJoNT | 23:5 | En al hun werken doen zij om door de menschen gezien te worden; want zij maken hun gedenkcedels breed en de boorden van hun kleederen groot. | |
Matt | vlsJoNT | 23:8 | Maar gij, laat u niet Meester noemen; want één is uw Meester, namelijk de Christus, en gij allen zijt broeders. | |
Matt | vlsJoNT | 23:12 | En wie zich zelven verhoogt, zal vernederd worden! en wie zich zelven vernedert, zal verhoogd worden. | |
Matt | vlsJoNT | 23:13 | Wee u, schriftgeleerden en fariseërs, gij geveinsden! omdat gij het koninkrijk der hemelen sluit voor de menschen; want gij gaat er zelf niet binnen, en die er zouden binnengaan, belet gij om binnen te gaan. | |
Matt | vlsJoNT | 23:14 | Wee u, schriftgeleerden en fariseërs, gij geveinsden! omdat gij de huizen der weduwen opeet, en dat onder den schijn van lang te bidden; daarom zult gij te zwaarder oordeel ontvangen. | |
Matt | vlsJoNT | 23:15 | Wee u, schriftgeleerden en fariseërs, gij geveinsden! omdat gij zee en land afreist om één proseliet te maken, en wanneer hij het is geworden, dan maakt gij hem een kind der hel, tweemaal meer dan gij zelf zijt. | |
Matt | vlsJoNT | 23:16 | Wee u, gij blinde leidslieden! die zegt: Bij den tempel te zweren, dat is niets; maar zoo wie zweert bij het goud van den tempel, die is gebonden. | |
Matt | vlsJoNT | 23:17 | Gij dwazen en blinden! wat is er toch meer, het goud, of de tempel die het goud heiligt? | |
Matt | vlsJoNT | 23:18 | En bij den altaar te zweren, dat is niets; maar, zoo wie zweert bij de gave die daarop is, die is gebonden. | |
Matt | vlsJoNT | 23:19 | Gij dwazen en blinden! wat is toch meer, de gave, of de altaar die de gave heiligt? | |
Matt | vlsJoNT | 23:22 | En wie zweert bij den hemel, zweert bij den troon van God en bij Hem die daarop zit. | |
Matt | vlsJoNT | 23:23 | Wee u, schriftgeleerden en fariseërs, gij geveinsden! want gij geeft de tienden van de munte, en van de dille, en van het komijn, en gij laat het gewichtigste van de wet na, het recht en de barmhartigheid en de getrouwheid. Het eene nu moest gij doen en het andere niet nalaten. | |
Matt | vlsJoNT | 23:25 | Wee u, schriftgeleerden en fariseërs, gij geveinsden! want gij zuivert het buitenste van den beker en van den schotel, maar van binnen zijn zij vol roof en onmatigheid. | |
Matt | vlsJoNT | 23:26 | Gij blinde fariseër! zuiver eerst het binnenste van den beker en van den schotel, opdat ook zijn buitenste gezuiverd worde. | |
Matt | vlsJoNT | 23:27 | Wee u, schriftgeleerden en fariseërs, gij geveinsden! want gij gelijkt op de gewitte grafsteden die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen vol zijn van doodsbeenderen en allerlei onzuiverheid. | |
Matt | vlsJoNT | 23:28 | Zoo ook schijnt gij van buiten voor de menschen wel rechtvaardig, maar van binnen zijt gij vol geveinsdheid en goddeloosheid. | |
Matt | vlsJoNT | 23:29 | Wee u, schriftgeleerden en fariseërs, gij geveinsden! want gij bouwt de graven der profeten op, en versiert de grafteekenen der rechtvaardigen, | |
Matt | vlsJoNT | 23:30 | en gij zegt: Indien wij er geweest waren in de dagen onzer vaderen, dan zouden wij met hen geen deel genomen hebben aan den moord der profeten. | |
Matt | vlsJoNT | 23:31 | Alzoo getuigt gij dus tegen u zelven dat gij kinderen zijt van de profeten–moordenaars, | |
Matt | vlsJoNT | 23:34 | Daarom ziet, Ik zend tot u profeten en wijzen en schriftgeleerden, en sommigen van hen zult gij dooden en kruisigen, en anderen zult gij geeselen in uw synagogen en vervolgen van stad tot stad. | |
Matt | vlsJoNT | 23:35 | Opdat op u kome al het rechtvaardige bloed dat op de aarde vergoten is, van het bloed van den rechtvaardigen Abel af, tot op het bloed van Zacharias, een zoon van Barachias, dien gij vermoord hebt tusschen den tempel en den altaar. | |
Matt | vlsJoNT | 23:37 | Jerusalem, Jerusalem! dat de profeten doodt en steenigt die tot u gezonden zijn! hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen gelijk een klokhen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugelen! en gij hebt niet gewild! | |
Chapter 24
Matt | vlsJoNT | 24:1 | En Jezus ging uit den tempel en vertrok. En zijn discipelen kwamen om Hem de gebouwen des tempels te toonen. | |
Matt | vlsJoNT | 24:2 | Doch Hij antwoordde en zeide tot hen: Ziet gij niet dit alles? Voorwaar Ik zeg u, hier zullen geen twee steenen op malkander gelaten worden, die niet zullen afgebroken worden. | |
Matt | vlsJoNT | 24:3 | En toen Hij op den Berg der Olijven zat, kwamen de discipelen tot Hem afzonderlijk, zeggende: Zeg ons, wanneer zal dit zijn? en wat is het teeken van uw toekomst en van de voleinding der eeuw? | |
Matt | vlsJoNT | 24:5 | Want velen zullen komen onder mijn Naam, zeggende: Ik hen de Christus; en velen zullen zij verleiden. | |
Matt | vlsJoNT | 24:6 | En gij zult hooren van oorlogen en oorlogsgeruchten! Ziet toe en verschrikt niet! want dit moet geschieden, maar nog is het einde er niet. | |
Matt | vlsJoNT | 24:7 | Want het eene volk zal opstaan tegen het andere, en het eene koninkrijk tegen het andere, en er zullen allerwege hongersnooden, en pest, en aardbevingen zijn. | |
Matt | vlsJoNT | 24:9 | Dan zal men u overleveren tot verdrukking, en men zal u dooden, en gij zult gehaat zijn door al de volken, om mijns Naams wil. | |
Matt | vlsJoNT | 24:14 | En dit Evangelie des koninkrijks zal gepredikt worden over de geheele aarde, tot een getuigenis voor alle volken; en dan zal het einde komen. | |
Matt | vlsJoNT | 24:15 | Wanneer gij dan den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël den profeet, zult zien staan in de heilige plaats (die het leest lette er op!): | |
Matt | vlsJoNT | 24:21 | Want alsdan zal de verdrukking groot zijn, zooals er geen is geweest van het begin der wereld tot nu toe, en er ook geen zijn zal. | |
Matt | vlsJoNT | 24:22 | En wanneer die dagen niet verkort waren, zou er niet één mensch behouden worden; maar om de uitverkorenen zullen die dagen verkort worden. | |
Matt | vlsJoNT | 24:24 | Want er zullen schijnchristussen en schijnprofeten opstaan, en die zullen groote teekenen en mirakelen doen, zoodat zij zelfs, als het mogelijk was, de uitverkorenen zouden in doling brengen. | |
Matt | vlsJoNT | 24:26 | Zoo zij dan tot u zeggen: Ziet, in de woestijn is Hij! gaat dan niet uit. Ziet, in de binnenkameren! gelooft het niet. | |
Matt | vlsJoNT | 24:27 | Want gelijk de bliksem uitgaat van het oosten en schijnt tot het westen, alzoo zal de toekomst zijn van den Zoon des menschen. | |
Matt | vlsJoNT | 24:29 | En terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar licht niet geven, en de sterren zullen van den hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen beroerd worden. | |
Matt | vlsJoNT | 24:30 | En dan zal het teeken van den Zoon des menschen verschijnen aan den hemel, en al de geslachten der aarde zullen weenen en den Zoon des menschen zien komen op de wolken des hemels met kracht en veel glorie. | |
Matt | vlsJoNT | 24:31 | En Hij zal zijn engelen uitzenden met sterk bazuingeluid, en die zullen zijn uitverkorenen bijeenvergaderen uit de vier windstreken, van het ééne einde der hemelen tot het andere. | |
Matt | vlsJoNT | 24:32 | Leert dan van den vijgeboom deze gelijkenis: Zoodra zijn tak zacht wordt en de bladeren uitbotten, weet gij dat de zomer nabij is. | |
Matt | vlsJoNT | 24:33 | Alzoo ook gij, als gij dit alles ziet, dan weet gij dat Hij nabij is, vóór de deur. | |
Matt | vlsJoNT | 24:34 | Voorwaar Ik zeg u, dat deze natie niet zal voorbijgaan totdat dit alles zal geschied zijn. | |
Matt | vlsJoNT | 24:35 | De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen niet voorbijgaan. | |
Matt | vlsJoNT | 24:36 | Doch van dien dag en die ure weet niemand, ook niet de engelen der hemelen, maar wel mijn Vader alleen. | |
Matt | vlsJoNT | 24:37 | En gelijk de dagen van Noach, alzoo zal de toekomst van den Zoon des menschen zijn. | |
Matt | vlsJoNT | 24:38 | Want gelijk zij waren in de dagen vóór den zondvloed, etende en drinkende, trouwende en ten huwelijk gevende, tot op den dag zelven dat Noach naar de ark ging, | |
Matt | vlsJoNT | 24:39 | en het niet begrepen, totdat de zondvloed kwam en allen wegnam, — alzoo zal ook zijn de toekomst van den Zoon des menschen. | |
Matt | vlsJoNT | 24:40 | Dan zullen er twee zijn op den akker; de een wordt medegenomen en de ander achtergelaten. | |
Matt | vlsJoNT | 24:41 | Twee zullen er malen in den molen; de eene wordt medegenomen en de andere achtergelaten. | |
Matt | vlsJoNT | 24:43 | Maar dit verstaat gij, dat, als de heer des huizes geweten had in welke nachtwake de dief zou komen, hij zou gewaakt hebben en niet toegelaten dat zijn huis doorgraven werd. | |
Matt | vlsJoNT | 24:44 | Daarom, zijt ook gij bereid, want in een ure waarin gij het niet meent, komt de Zoon des menschen. | |
Matt | vlsJoNT | 24:45 | Wie is toch de getrouwe en verstandige dienst knecht, dien de heer heeft gesteld over zijn huisgezin, om hun voedsel te geven op zijn tijd? | |
Matt | vlsJoNT | 24:49 | en hij begint zijn mededienstknechten te slaan, en hij eet en drinkt met de dronkaards; | |
Matt | vlsJoNT | 24:50 | dan zal de heer van dien dienstknecht komen op een dag waarop hij het niet verwacht, en in een ure waarin hij het niet meent, | |
Chapter 25
Matt | vlsJoNT | 25:1 | Dan zal het koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien maagden, die haar lampen namen en uitgingen den bruidegom te gemoet. | |
Matt | vlsJoNT | 25:6 | Maar midden in den nacht kwam er een geroep: Ziet, de bruidegom! gaat uit, hem te gemoet! | |
Matt | vlsJoNT | 25:8 | Doch de dwazen zeiden tot de wijzen: Geeft ons van uw olie, omdat onze lampen uitgaan. | |
Matt | vlsJoNT | 25:9 | Maar de wijzen antwoordden en zeiden: Dan zou er misschien voor ons en voor u niet genoeg zijn; gaat liever tot de verkoopers en koopt voor u zelven. | |
Matt | vlsJoNT | 25:10 | Terwijl zij nu heengingen om te koopen, kwam de bruidegom, en die gereed waren, gingen met hem in tot de bruiloft. En de deur werd gesloten. | |
Matt | vlsJoNT | 25:14 | Want het is als een mensch die, buitenslands gaande, zijn eigen dienstknechten riep en hun zijn goederen overgaf, | |
Matt | vlsJoNT | 25:15 | en aan den een gaf hij vijf talenten, aan den ander twee, aan den derde één, een ieder naar zijn bekwaamheid, en hij vertrok terstond. | |
Matt | vlsJoNT | 25:16 | Die nu vijf talenten ontvangen had, ging heen en dreef met deze handel, en won vijf andere talenten. | |
Matt | vlsJoNT | 25:18 | Maar die het ééne ontvangen had, ging heen en groef in den grond en verborg het geld van zijn heer. | |
Matt | vlsJoNT | 25:19 | Een langen tijd daarna nu kwam de heer van die dienstknechten en hield afrekening met hen. | |
Matt | vlsJoNT | 25:20 | En die de vijf talenten ontvangen had, kwam en bracht vijf andere talenten, zeggende: Heer, vijf talenten hebt gij mij toevertrouwd, zie, ik heb vijf andere talenten er bij gewonnen. | |
Matt | vlsJoNT | 25:21 | Zijn heer zeide tot hem: Wel gedaan! gij goede en trouwe dienstknecht: Over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga binnen de vreugde van uw heer! | |
Matt | vlsJoNT | 25:22 | En die de twee talenten ontvangen had, kwam ook, en zeide: Heer, twee talenten hebt gij mij toevertrouwd; zie, ik heb twee andere talenten er bij gewonnen. | |
Matt | vlsJoNT | 25:23 | Zijn heer zeide tot hem: Wel gedaan! gij goede en trouwe dienstknecht! over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen: ga binnen de vreugde van uw heer! | |
Matt | vlsJoNT | 25:24 | En die het ééne talent ontvangen had, kwam ook en zeide: Heer, ik kende u, dat gij een hardvochtig mensch zijt, die maait waar gij niet hebt gezaaid, en verzamelt waar gij niet hebt gestrooid. | |
Matt | vlsJoNT | 25:25 | En bevreesd zijnde, ben ik heengegaan, en heb ik uw talent verborgen in den grond; zie, daar hebt gij het uwe. | |
Matt | vlsJoNT | 25:26 | En zijn heer antwoordde en zeide tot hem: Gij booze en luie dienstknecht! gij wist dat ik maai waar ik niet gezaaid heb, en verzamel waar ik niet gestrooid heb. | |
Matt | vlsJoNT | 25:27 | Gij hadt dan mijn geld bij de bankiers moeten uitzetten, en ik zou, als ik kwam, het mijne met rente hebben terug ontvangen. | |
Matt | vlsJoNT | 25:29 | Want aan ieder die heeft, zal gegeven worden en hij zal overvloed hebben; maar van hem die niet heeft, zal ook hetgeen hij heeft ontnomen worden. | |
Matt | vlsJoNT | 25:30 | En werpt den onnutten dienstknecht uit in de buitenste duisternis; daar zal zijn het geween en het tandengeknars. | |
Matt | vlsJoNT | 25:31 | En als de Zoon des menschen zal gekomen zijn in zijn glorie en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon zijner glorie. | |
Matt | vlsJoNT | 25:32 | En vóór Hem zullen al de volken vergaderd worden, en Hij zal die van malkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt. | |
Matt | vlsJoNT | 25:33 | En de schapen zal Hij stellen aan zijn rechter– en de bokken aan zijn linkerhand. | |
Matt | vlsJoNT | 25:34 | Dan zal de Koning zeggen tot hen die aan zijn rechterhand zijn: Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het koninkrijk dat u is bereid van de grondlegging der wereld. | |
Matt | vlsJoNT | 25:35 | Want Ik heb honger gehad, en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik heb dorst gehad, en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij geherbergd; | |
Matt | vlsJoNT | 25:36 | naakt, en gij hebt Mij gekleed; Ik was krank, en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis, en gij zijt tot Mij gekomen. | |
Matt | vlsJoNT | 25:37 | Dan zullen Hem de rechtvaardigen antwoorden, zeggende: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien, en U gespijzigd? of dorstig, en U te drinken gegeven? | |
Matt | vlsJoNT | 25:38 | Wanneer hebben wij U een vreemdeling gezien, en U geherbergd? of naakt, en U gekleed? | |
Matt | vlsJoNT | 25:40 | En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen: Voorwaar Ik zeg u, voor zooveel gij dit gedaan hebt aan een der geringsten van deze mijn broeders, hebt gij het aan Mij gedaan. | |
Matt | vlsJoNT | 25:41 | Dan zal Hij ook zeggen tot die aan zijn linkerhand: Gaat van Mij weg, gij vervloekten! naar het eeuwige vuur, dat bereid is voor den duivel en zijn engelen. | |
Matt | vlsJoNT | 25:42 | Want Ik heb honger gehad, en gij hebt Mij niet te eten gegeven; Ik heb dorst gehad, en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; | |
Matt | vlsJoNT | 25:43 | Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij niet geherbergd; naakt, en gij hebt Mij niet gekleed; krank en in de gevangenis, en gij hebt Mij niet bezocht. | |
Matt | vlsJoNT | 25:44 | Dan zullen ook die antwoorden en zeggen: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien, of dorstig, of een vreemdeling, of naakt, of krank, of in de gevangenis, en wij hebben U niet gediend? | |
Matt | vlsJoNT | 25:45 | Dan zal Hij antwoorden en tot hen zeggen: Voorwaar Ik zeg u, voor zooveel gij dit niet gedaan hebt aan één van deze geringsten, zoo hebt gij het aan Mij niet gedaan. | |
Chapter 26
Matt | vlsJoNT | 26:1 | En het geschiedde toen Jezus al deze woorden geëindigd had, dat Hij tot zijn discipelen zeide: | |
Matt | vlsJoNT | 26:2 | Gij weet het dat na twee dagen paaschfeest is, en dat de Zoon des menschen wordt overgeleverd om gekruisigd te worden. | |
Matt | vlsJoNT | 26:3 | Toen vergaderden de overpriesters, en de schriftgeleerden, en de oudsten des volks in de zaal van den hoogepriester, genaamd Kajafas, | |
Matt | vlsJoNT | 26:7 | kwam tot Hem een vrouw die een albasten flesch had met kostbaren balsem, en zij goot dien uit over zijn hoofd terwijl Hij aanlag. | |
Matt | vlsJoNT | 26:8 | En de discipelen dit ziende, namen het zeer kwalijk, zeggende: Waartoe dit verlies? | |
Matt | vlsJoNT | 26:10 | Maar Jezus bemerkte dit en zeide: Waarom doet gij deze vrouw moeite aan? want zij heeft een goed werk aan Mij gedaan. | |
Matt | vlsJoNT | 26:12 | Want dat zij dezen balsem over mijn lichaam gegoten heeft, dit deed zij ter voorbereiding mijner begrafenis! | |
Matt | vlsJoNT | 26:13 | Voorwaar, Ik zeg u, overal waar dit Evangelie in de gansche wereld zal verkondigd worden, zal ook van hetgeen deze gedaan heeft, tot haar gedachtenis worden gesproken. | |
Matt | vlsJoNT | 26:14 | Toen ging een van de twaalven, genaamd Judas Iskariot, tot de overpriesters en zeide: | |
Matt | vlsJoNT | 26:15 | Wat wilt gij mij geven en ik zal Hem aan u overleveren? En zij wogen hem dertig zilverlingen toe. | |
Matt | vlsJoNT | 26:17 | En op den eersten dag der ongedeesemde brooden kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende: Waar wilt Gij dat wij toebereidselen voor U maken om het pascha te eten? | |
Matt | vlsJoNT | 26:18 | En Hij zeide: Gaat naar de stad tot zoo iemand, en zegt tot hem: De Meester zegt: Mijn tijd is nabij, bij u houd Ik het paaschfeest met mijn discipelen. | |
Matt | vlsJoNT | 26:21 | En terwijl zij aten zeide Hij: Voorwaar, Ik zeg ulieden dat één van u Mij zal verraden. | |
Matt | vlsJoNT | 26:22 | En zeer bedroefd geworden zijnde, begon ieder van hen tot Hem te zeggen: Ik ben het toch niet, Heere? | |
Matt | vlsJoNT | 26:23 | En Hij antwoordde en zeide: Die met Mij de hand in den schotel indoopt, die zal Mij verraden. | |
Matt | vlsJoNT | 26:24 | De Zoon des menschen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven is; maar wee dien mensch door wien de Zoon des menschen verraden wordt; beter ware het dien mensch zoo hij niet geboren was. | |
Matt | vlsJoNT | 26:25 | En Judas, die Hem verried, zeide: Ik ben het toch niet, Meester? Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. | |
Matt | vlsJoNT | 26:26 | En terwijl zij aten, nam Jezus brood, en gedankt hebbende, brak Hij het en gaf het aan de discipelen en zeide: Neemt, eet; dat is mijn lichaam. | |
Matt | vlsJoNT | 26:27 | En een beker nemende, dankte Hij en gaf hun dien, zeggende: Drinkt allen daaruit, | |
Matt | vlsJoNT | 26:28 | want dit is mijn bloed, des Nieuwen Verbonds, dat voor velen vergoten wordt tot vergiffenis der zonden. | |
Matt | vlsJoNT | 26:29 | En Ik zeg u, Ik zal van nu af niet meer drinken van deze vrucht des wijnstoks tot op dien dag als Ik ze met u nieuw zal drinken in het koninkrijk mijns Vaders. | |
Matt | vlsJoNT | 26:30 | En als zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den Berg der Olijven. | |
Matt | vlsJoNT | 26:31 | Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen aan Mij geërgerd worden in dezen nacht; want er is geschreven: Ik zal den herder slaan en de schapen der kudde zullen verstrooid worden. | |
Matt | vlsJoNT | 26:33 | En Petrus antwoordde en zeide tot Hem: Al werden ook allen aan U geërgerd, zoo zal ik toch nimmer geërgerd worden. | |
Matt | vlsJoNT | 26:34 | Jezus zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, dat gij in dezen zelfden nacht, voordat een haan kraait, Mij driemaal zult verloochenen. | |
Matt | vlsJoNT | 26:35 | Petrus zeide tot Hem: Al moest ik dan ook met U sterven, U verloochenen zal ik niet. Evenzoo spraken ook al de discipelen. | |
Matt | vlsJoNT | 26:36 | Toen ging Jezus met hen naar een plaats, genaamd Gethsemane, en Hij zeide tot de discipelen: Zit hier neder, totdat Ik daar zal gegaan zijn om te bidden. | |
Matt | vlsJoNT | 26:37 | En Petrus en de twee zonen van Zebedeüs medenemende, begon Hij bedroefd en zeer benauwd te worden. | |
Matt | vlsJoNT | 26:38 | Toen zeide Hij tot hen: Mijn ziel is diep bedroefd tot stervens toe! blijft hier en waakt met Mij! | |
Matt | vlsJoNT | 26:39 | En een weinig voortgaande, viel Hij op het aangezicht, biddende en zeggende: Vader, indien het mogelijk is, laat dezen beker van Mij voorbijgaan! Doch niet zooals Ik wil, maar zooals Gij wilt. | |
Matt | vlsJoNT | 26:40 | En Hij kwam tot de discipelen en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Zoo hebt gij dan niet één uur met Mij kunnen waken? | |
Matt | vlsJoNT | 26:41 | Waakt en bidt opdat gij niet in bekoring komt! de geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak. | |
Matt | vlsJoNT | 26:42 | En voor de tweede maal heengaande, bad Hij, zeggende: Mijn Vader! als deze beker van Mij niet voorbijgaan kan, tenzij dat Ik hem drinke, uw wil geschiede! | |
Matt | vlsJoNT | 26:44 | En hen daar latende, ging Hij wederom heen en bad voor de derde maal, dezelfde woorden sprekende. | |
Matt | vlsJoNT | 26:45 | Toen kwam Hij tot de discipelen en zeide tot hen: Slaapt nu voort en rust! Ziet, de ure is nabij en de Zoon des menschen wordt overgeleverd in de handen der zondaren. | |
Matt | vlsJoNT | 26:47 | En terwijl Hij nog sprak, ziet, Judas, een der twaalven, kwam, en met hem een groote schare met zwaarden en stokken, gezonden door de overpriesters en oudsten des volks. | |
Matt | vlsJoNT | 26:48 | En die Hem verried had hun een teeken gegeven, zeggende: Wien ik zal kussen, die is het; grijpt Hem! | |
Matt | vlsJoNT | 26:50 | En Jezus zeide tot hem: Vriend! waartoe zijt gij hier? Toen traden zij toe en sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem. | |
Matt | vlsJoNT | 26:51 | En ziet, een dergenen die met Jezus waren, strekte de hand uit, trok zijn zwaard en trof den dienaar van den hoogepriester en sloeg hem het oor af. | |
Matt | vlsJoNT | 26:52 | Toen zeide Jezus tot hem: Steek uw zwaard weder in zijn scheede; want allen die het zwaard nemen, zullen door het zwaard omkomen. | |
Matt | vlsJoNT | 26:53 | Of meent gij dat Ik mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen te hulp zenden? | |
Matt | vlsJoNT | 26:55 | Te dier ure zeide Jezus tot de schare: Als tegen een roover zijt gij uitgegaan met zwaarden en stokken om Mij gevangen te nemen! dagelijks was Ik bij u in den tempel gezeten om te leeren, en gij hebt Mij niet gegrepen. | |
Matt | vlsJoNT | 26:56 | Maar dit alles is geschied opdat de Schriften der profeten zouden vervuld worden. — Toen verlieten Hem al de discipelen en zij vluchtten. | |
Matt | vlsJoNT | 26:57 | Maar zij die Jezus gegrepen hadden, voerden Hem naar Kajafas, den hoogepriester, waar de schriftgeleerden en de oudsten vergaderd waren. | |
Matt | vlsJoNT | 26:58 | Petrus evenwel volgde Hem van verre tot aan den voorhof van den hoogepriester, en hij ging daar binnen en zat bij de dienaren om den afloop te zien. | |
Matt | vlsJoNT | 26:59 | En de overpriesters en de oudsten en de geheele Raad zochten valsch getuigenis tegen Jezus, opdat zij Hem dooden konden. | |
Matt | vlsJoNT | 26:60 | Maar zij vonden niets, ofschoon er vele valsche getuigen opdaagden. Doch ten laatste kwamen er twee valsche getuigen, die zeiden: | |
Matt | vlsJoNT | 26:61 | Deze heeft gezegd: Ik kan den tempel Gods afbreken, en in drie dagen hem weder opbouwen. | |
Matt | vlsJoNT | 26:62 | En de hoogepriester stond op en zeide tot Hem: Antwoordt Gij niets? Wat getuigen dezen tegen U? | |
Matt | vlsJoNT | 26:63 | Maar Jezus zweeg. En de hoogepriester antwoordde en zeide tot Hem: Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt of Gij de Christus zijt, de Zoon van God! | |
Matt | vlsJoNT | 26:64 | Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd; daarenboven zeg Ik ulieden, van nu af zult gij den Zoon des menschen zien, gezeten aan de rechterzijde der Almacht, en komende op de wolken des hemels. | |
Matt | vlsJoNT | 26:65 | Toen scheurde de hoogepriester zijn kleederen en zeide: Hij heeft gelasterd! wat hebben wij nog getuigen van doen? Ziet, nu hebt gij de lastering gehoord! | |
Matt | vlsJoNT | 26:67 | Toen spogen zij Hem in het aangezicht en sloegen Hem met vuisten, en zij sloegen Hem in zijn gezicht, zeggende: | |
Matt | vlsJoNT | 26:69 | En Petrus zat buiten in den voorhof; en er kwam een dienstmaagd bij hem, die zeide: Ook gij waart met Jezus den Galileër! | |
Matt | vlsJoNT | 26:71 | En toen hij uitging naar de voorpoort, zag hem een andere, die zeide tot hen die daar waren: Deze was met Jezus den Nazarener! | |
Matt | vlsJoNT | 26:73 | En een weinig later kwamen zij, die daar stonden, tot Petrus en zeiden: Waarlijk, gij zijt ook van die, want uw spraak maakt u bekend! | |
Matt | vlsJoNT | 26:74 | Toen begon hij zich te vervloeken en te zweren: Ik ken dien mensch niet! En terstond kraaide een haan. | |
Chapter 27
Matt | vlsJoNT | 27:1 | En toen het dag geworden was, beraadslaagden al de overpriesters en de oudsten des volks tegen Jezus, om Hem te dooden. | |
Matt | vlsJoNT | 27:2 | En zij bonden Hem en voerden Hem weg en leverden Hem over aan den stadhouder Pontius Pilatus. | |
Matt | vlsJoNT | 27:3 | Toen nu Judas, de verrader, zag dat Jezus veroordeeld was, kreeg hij berouw en hij bracht de dertig zilverlingen aan de overpriesters en de oudsten terug en zeide: | |
Matt | vlsJoNT | 27:4 | Ik heb gezondigd door onschuldig bloed te verraden! Maar zij zeiden: Wat gaat ons dat aan? dat is uw zaak! | |
Matt | vlsJoNT | 27:5 | En de zilverlingen in den tempel neergeworpen hebbende, ging hij heen en verworgde zich. | |
Matt | vlsJoNT | 27:6 | Maar de overpriesters namen de zilverlingen en zeiden: Dit geld mag niet in de offerkist worden geworpen, daar het een bloedprijs is! | |
Matt | vlsJoNT | 27:7 | En toen zij beraadslaagd hadden, kochten zij daarvoor den akker van den pottebakker, tot een begraafplaats voor de vreemdelingen. | |
Matt | vlsJoNT | 27:9 | Toen is vervuld wat gesproken is door den profeet Jeremia, als hij zegt: En zij hebben de dertig zilverlingen genomen, den prijs des gewaardeerden, dien zij gewaardeerd hebben, van de kinderen Israëls, | |
Matt | vlsJoNT | 27:10 | en zij hebben dien gegeven voor den akker des pottebakkers, gelijk mij de Heere bevolen heeft. | |
Matt | vlsJoNT | 27:11 | En Jezus stond voor den stadhouder. En de stadhouder vroeg Hem, zeggende: Zijt Gij de koning der Joden? En Jezus zeide: Gij zegt het. | |
Matt | vlsJoNT | 27:12 | En terwijl Hij door de overpriesters en oudsten beschuldigd werd, antwoordde Hij niets. | |
Matt | vlsJoNT | 27:14 | Maar Hij antwoordde hem geen enkel woord, zoodat de stadhouder zich zeer verwonderde. | |
Matt | vlsJoNT | 27:15 | Tegen het feest nu was de stadhouder gewoon het volk een gevangene los te laten, wien zij wilden. | |
Matt | vlsJoNT | 27:17 | En toen zij samengekomen waren, zeide Pilatus tot hen: Wien wilt gij dat ik u zal loslaten? Barabbas, of Jezus, die Christus genoemd wordt? | |
Matt | vlsJoNT | 27:19 | En terwijl hij op den rechterstoel zat, zond zijn vrouw tot hem, zeggende: Bemoei u toch niet met dien Rechtvaardige, want veel heb ik heden in een droom om Hem geleden! | |
Matt | vlsJoNT | 27:20 | Doch de overpriesters en de oudsten stookten de scharen op, dat zij Barabbas zouden eischen en Jezus dooden. | |
Matt | vlsJoNT | 27:21 | En de stadhouder antwoordde en zeide tot hen: Wien van deze twee wilt gij dat ik u zal loslaten? En zij zeiden: Barabbas! | |
Matt | vlsJoNT | 27:22 | Pilatus zeide tot hen: Wat zal ik dan doen met Jezus, die Christus genoemd wordt? Zij zeiden allen: Hij moet gekruisigd worden! | |
Matt | vlsJoNT | 27:23 | En hij zeide: Wat kwaad heeft Hij dan gedaan? Maar zij schreeuwden nog sterker: Hij moet gekruisigd worden! | |
Matt | vlsJoNT | 27:24 | En toen Pilatus zag dat hij niets vorderde, maar dat er veeleer oproer kwam, nam hij water en wiesch zich de handen voor de schare, zeggende: Ik ben onschuldig aan het bloed van dezen Rechtvaardige; gij moogt het verantwoorden! | |
Matt | vlsJoNT | 27:25 | En het gansche volk antwoordde en zeide: Zijn bloed kome op ons en op onze kinderen! | |
Matt | vlsJoNT | 27:26 | Toen liet hij hun Barabbas los, en Jezus gegeeseld hebbende, gaf hij Hem over om gekruisigd te worden. | |
Matt | vlsJoNT | 27:27 | Toen namen de soldaten van den stadhouder Jezus mede naar het rechthuis en vergaderden tegen Hem de gansche bende. | |
Matt | vlsJoNT | 27:29 | En zij vlochten een kroon van doornen en die zetten zij op zijn hoofd, en een rietstok in zijn rechterhand. En zij knielden voor Hem neder en bespotten Hem, zeggende: Gegroet, Gij, koning der Joden! | |
Matt | vlsJoNT | 27:31 | En toen zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem den mantel af en zijn eigen kleederen aan, en voerden Hem weg om gekruisigd te worden. | |
Matt | vlsJoNT | 27:32 | En toen zij uitgingen vonden zij een man van Cyrene, Simon genaamd. Dezen dwongen zij om zijn kruis op te nemen. | |
Matt | vlsJoNT | 27:33 | En gekomen op de plaats genaamd Golgotha, hetgeen Plaats der Doodshoofden beteekent, | |
Matt | vlsJoNT | 27:34 | gaven ze Hem azijn te drinken met galle vermengd. En toen Hij het geproefd had, wilde Hij niet drinken. | |
Matt | vlsJoNT | 27:35 | En toen zij Hem aan het kruis gehangen hadden, verdeelden zij zijn kleederen door het lot te werpen; opdat vervuld zou worden hetgeen gezegd is door den profeet: Zij hebben mijn kleederen onder malkander verdeeld, en hebben het lot over mijn kleeding geworpen. | |
Matt | vlsJoNT | 27:37 | En zij stelden boven zijn hoofd zijn beschuldiging, aldus geschreven: Deze is Jezus, de koning der Joden. | |
Matt | vlsJoNT | 27:38 | Toen kruisigden zij met Hem twee moordenaars, een aan zijn rechter– en een aan zijn linkerzijde. | |
Matt | vlsJoNT | 27:40 | Gij, tempelafbreker en opbouwer in drie dagen! verlos U zelven! Als Gij Gods Zoon zijt, kom dan af van het kruis! | |
Matt | vlsJoNT | 27:41 | En desgelijks bespotten Hem ook de overpriesters met de schriftgeleerden en de oudsten, zeggende: | |
Matt | vlsJoNT | 27:42 | Anderen heeft Hij verlost, en zich zelven verlossen kan Hij niet! — Koning Israëls is Hij! — Laat Hem nu afkomen van het kruis en wij zullen in Hem gelooven! | |
Matt | vlsJoNT | 27:43 | Op God heeft Hij vertrouwd! Dat die Hem dan nu redde, indien Hij Hem genegen is! Hij heeft toch gezegd: Ik ben Gods Zoon! | |
Matt | vlsJoNT | 27:45 | En van de zesde ure af was er duisternis over de geheele aarde tot de negende ure toe. | |
Matt | vlsJoNT | 27:46 | En omtrent de negende ure riep Jezus met een groote stem, zeggende: Eli! Eli! lema sabachtanei! dat is: Mijn God! mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten? | |
Matt | vlsJoNT | 27:48 | En terstond liep een van hen, en nam een spons gevuld met azijn en die op een riet gestoken hebbende, gaf hij Hem te drinken. | |
Matt | vlsJoNT | 27:49 | Maar de anderen zeiden: Houd op, laat ons zien of Elias komt om Hem te verlossen! | |
Matt | vlsJoNT | 27:51 | En ziet, het voorhangsel des tempels scheurde van boven tot beneden in tweeën, en de aarde beefde en de steenrotsen barstten; | |
Matt | vlsJoNT | 27:52 | en de graven werden geopend en vele lichamen van ontslapen heiligen werden opgewekt, | |
Matt | vlsJoNT | 27:53 | en uit de graven uitgegaan zijnde, kwamen zij na zijn verrijzenis in de heilige stad en verschenen aan velen. | |
Matt | vlsJoNT | 27:54 | De hoofdman nu en die met hem waren en Jezus bewaakten, ziende de aardbeving en wat er geschied was, werden zeer bevreesd en zeiden: Waarlijk, Gods Zoon was deze! | |
Matt | vlsJoNT | 27:55 | En daar waren vele vrouwen die het van verre aanschouwden; deze waren Jezus gevolgd van Galilea om Hem te dienen. | |
Matt | vlsJoNT | 27:56 | Onder deze was Maria Magdalena, en Maria, de moeder van Jakobus en Joses, en de moeder der zonen van Zebedeüs. | |
Matt | vlsJoNT | 27:57 | Toen het nu avond geworden was, kwam er een rijk man van Arimathea, genaamd Jozef, die ook zelf een discipel van Jezus was. | |
Matt | vlsJoNT | 27:58 | Deze kwam tot Pilatus en verzocht om het lichaam van Jezus. Toen gebood Pilatus het hem te geven. | |
Matt | vlsJoNT | 27:60 | en leide het in zijn nieuwen grafkelder, dien hij in een rots had uitgekapt; en als hij een grooten steen had gewenteld tegen den ingang van den grafkelder, ging hij weg. | |
Matt | vlsJoNT | 27:62 | En den volgenden dag, dat is den dag na de voorbereiding, kwamen de overpriesters en de fariseërs tot Pilatus en zeiden: | |
Matt | vlsJoNT | 27:63 | Heer, wij herinneren ons, dat deze verleider, toen Hij nog leefde, gezegd heeft: Na drie dagen zal Ik verrijzen. | |
Matt | vlsJoNT | 27:64 | Beveel dan dat het graf bewaakt worde tot den derden dag toe, opdat zijn discipelen niet komen bij nacht en Hem stelen en tot het volk zeggen: Hij is verrezen van de dooden! En zoo zou het laatste bedrog erger zijn dan het eerste. | |
Matt | vlsJoNT | 27:65 | En Pilatus zeide tot hen: Gij hebt een wacht; gaat heen en bewaakt het zoo goed gij kunt. | |
Chapter 28
Matt | vlsJoNT | 28:1 | En laat na den sabbat, bij het aanbreken van den eersten dag der week, kwam Maria Magdalena en de andere Maria om het graf te bezien. | |
Matt | vlsJoNT | 28:2 | En ziet, er geschiedde een groote aardbeving; want een engel des Heeren daalde uit den hemel en kwam den steen van de deur afwentelen en zat daarop. | |
Matt | vlsJoNT | 28:5 | En de engel antwoordde en zeide tot de vrouwen: Vreest gijlieden niet! want ik weet dat gij Jezus, den gekruisigde, zoekt. | |
Matt | vlsJoNT | 28:6 | Hij is hier niet; want Hij is verrezen zooals Hij gezegd heeft. Komt en ziet de plaats waar de Heere gelegen heeft. | |
Matt | vlsJoNT | 28:7 | En gaat spoedig heen en zegt tot zijn discipelen dat Hij is verrezen van de dooden; en ziet, Hij gaat u voor naar Galilea; daar zult gij Hem zien; ziet, ik heb het u gezegd. | |
Matt | vlsJoNT | 28:8 | En spoedig heengaande van het graf met vrees en groote vreugde, liepen zij heen om het aan zijn discipelen te boodschappen. | |
Matt | vlsJoNT | 28:9 | En als zij heengingen om aan zijn discipelen te boodschappen, ziet, Jezus ontmoette haar en zeide: Weest gegroet! En zij kwamen toe en omhelsden zijn voeten en aanbaden Hem. | |
Matt | vlsJoNT | 28:10 | Toen zeide Jezus tot haar: Vreest niet! gaat heen, boodschapt aan mijn broederen dat zij naar Galilea moeten gaan en daar zullen zij Mij zien. | |
Matt | vlsJoNT | 28:11 | Terwijl zij nu heengingen, ziet, eenigen van de wacht kwamen naar de stad en boodschapten aan de overpriesters al wat er geschied was. | |
Matt | vlsJoNT | 28:12 | En zij vergaderden met de oudsten, en toen zij beraadslaagd hadden, gaven zij aan de soldaten veel geld, zeggende: | |
Matt | vlsJoNT | 28:13 | Zegt: Zijn discipelen zijn des nachts gekomen en hebben Hem gestolen terwijl wij sliepen. | |
Matt | vlsJoNT | 28:14 | En als dit aan den stadhouder mocht ter oore komen, dan zullen wij hem tevreden en u buiten zorg stellen. | |
Matt | vlsJoNT | 28:15 | En zij namen het geld en deden zooals men hun gezegd had. En dit verhaal is verbreid onder de Joden tot op den huidigen dag. | |
Matt | vlsJoNT | 28:16 | Doch de elf discipelen zijn heengegaan naar Galilea, naar den berg dien Jezus hun aangewezen had. | |
Matt | vlsJoNT | 28:18 | En Jezus bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. | |
Matt | vlsJoNT | 28:19 | Gaat heen, maakt alle volken tot mijn discipelen, hen doopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; hen leerende te onderhouden alles wat Ik u geboden heb. | |