JOB
Up
Chapter 1
Job | DutSVV | 1:1 | Er was een man in het land Uz, zijn naam was Job; en dezelve man was oprecht, en vroom, en godvrezende, en wijkende van het kwaad. | |
Job | DutSVV | 1:3 | Daartoe was zijn vee zeven duizend schapen, en drie duizend kemelen, en vijfhonderd juk ossen, en vijfhonderd ezelinnen; ook was zijn dienstvolk zeer veel; zodat deze man groter was dan al die van het oosten. | |
Job | DutSVV | 1:4 | En zijn zonen gingen, en maakten maaltijden in ieders huis op zijn dag; en zij zonden henen, en nodigden hun drie zusteren, om met hen te eten en te drinken. | |
Job | DutSVV | 1:5 | Het geschiedde dan, als de dagen der maaltijden omgegaan waren, dat Job henenzond, en hen heiligde en des morgens vroeg opstond, en brandofferen offerde naar hun aller getal; want Job zeide: Misschien hebben mijn kinderen gezondigd, en God in hun hart gezegend. Alzo deed Job al die dagen. | |
Job | DutSVV | 1:6 | Er was nu een dag, als de kinderen Gods kwamen, om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam. | |
Job | DutSVV | 1:7 | Toen zeide de HEERE tot den satan; Van waar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van om te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen. | |
Job | DutSVV | 1:8 | En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad. | |
Job | DutSVV | 1:10 | Hebt Gij niet een betuining gemaakt voor hem, en voor zijn huis, en voor al wat hij heeft rondom? Het werk zijner handen hebt Gij gezegend, en zijn vee is in menigte uitgebroken in den lande. | |
Job | DutSVV | 1:11 | Maar toch strek nu Uw hand uit, en tast aan alles, wat hij heeft; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen? | |
Job | DutSVV | 1:12 | En de HEERE zeide tot den satan: Zie, al wat hij heeft, zij in uw hand; alleen aan hem strek uw hand niet uit. En de satan ging uit van het aangezicht des HEEREN. | |
Job | DutSVV | 1:13 | Er was nu een dag, als zijn zonen en zijn dochteren aten, en wijn dronken in het huis van hun broeder, den eerstgeborene. | |
Job | DutSVV | 1:14 | Dat een bode tot Job kwam, en zeide: De runderen waren ploegende, en de ezelinnen weidende aan hun zijden. | |
Job | DutSVV | 1:15 | Doch de Sabeers deden een inval, en namen ze, en sloegen de jongeren met de scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. | |
Job | DutSVV | 1:16 | Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide: Het vuur Gods viel uit den hemel, en ontstak onder de schapen en onder de jongeren, en verteerde ze; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. | |
Job | DutSVV | 1:17 | Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide: De Chaldeen stelden drie hopen, en vielen op de kemelen aan, en namen ze, en sloegen de jongeren met de scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. | |
Job | DutSVV | 1:18 | Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide: Uw zonen en uw dochteren aten, en dronken wijn, in het huis van hun broeder, den eerstgeborene; | |
Job | DutSVV | 1:19 | En zie, een grote wind kwam van over de woestijn, en stiet aan de vier hoeken van het huis, en het viel op de jongelingen, dat ze stierven; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. | |
Job | DutSVV | 1:20 | Toen stond Job op, en scheurde zijn mantel, en schoor zijn hoofd, en viel op de aarde, en boog zich neder; | |
Job | DutSVV | 1:21 | En hij zeide: Naakt ben ik uit mijner moeders buik gekomen, en naakt zal ik daarhenen wederkeren. De HEERE heeft gegeven, en de HEERE heeft genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd! | |
Chapter 2
Job | DutSVV | 2:1 | Wederom was er een dag, als de kinderen Gods kwamen, om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam, om zich voor den HEERE te stellen. | |
Job | DutSVV | 2:2 | Toen zeide de HEERE tot den satan: Van waar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van om te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen. | |
Job | DutSVV | 2:3 | En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man, oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad; en hij houdt nog vast aan zijn oprechtigheid, hoewel gij Mij tegen hem opgehitst hebt, om hem te verslinden zonder oorzaak. | |
Job | DutSVV | 2:4 | Toen antwoordde de satan den HEERE, en zeide: Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven. | |
Job | DutSVV | 2:5 | Doch strek nu Uw hand uit, en tast zijn gebeente en zijn vlees aan; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen! | |
Job | DutSVV | 2:7 | Toen ging de satan uit van het aangezicht des HEEREN, en sloeg Job met boze zweren, van zijn voetzool af tot zijn schedel toe. | |
Job | DutSVV | 2:8 | En hij nam zich een potscherf, om zich daarmede te schrabben, en hij zat neder in het midden der as. | |
Job | DutSVV | 2:9 | Toen zeide zijn huisvrouw tot hem: Houdt gij nog vast aan uw oprechtigheid? Zegen God, en sterf. | |
Job | DutSVV | 2:10 | Maar hij zeide tot haar: Gij spreekt als een der zottinnen spreekt; ja, zouden wij het goede van God ontvangen, en het kwade niet ontvangen? In dit alles zondigde Job met zijn lippen niet. | |
Job | DutSVV | 2:11 | Als nu de drie vrienden van Job gehoord hadden al dit kwaad, dat over hem gekomen was, kwamen zij, ieder uit zijn plaats, Elifaz, de Themaniet, en Bildad, de Suhiet, en Zofar, de Naamathiet; en zij waren het eens geworden, dat zij kwamen om hem te beklagen, en om hem te vertroosten. | |
Job | DutSVV | 2:12 | En toen zij hun ogen van verre ophieven, kenden zij hem niet, en hieven hun stem op, en weenden; daartoe scheurden zij een ieder zijn mantel, en strooiden stof op hun hoofden naar den hemel. | |
Chapter 3
Job | DutSVV | 3:3 | De dag verga, waarin ik geboren ben, en de nacht, waarin men zeide: Een knechtje is ontvangen; | |
Job | DutSVV | 3:4 | Diezelve dag zij duisternis; dat God naar hem niet vrage van boven; en dat geen glans over hem schijne; | |
Job | DutSVV | 3:5 | Dat de duisternis en des doods schaduw hem verontreinigen; dat wolken over hem wonen; dat hem verschrikken de zwarte dampen des dags! | |
Job | DutSVV | 3:6 | Diezelve nacht, donkerheid neme hem in; dat hij zich niet verheuge onder de dagen des jaars; dat hij in het getal der maanden niet kome! | |
Job | DutSVV | 3:9 | Dat de sterren van zijn schemertijd verduisterd worden; hij wachte naar het licht, en het worde niet; en hij zie niet de oogleden des dageraads! | |
Job | DutSVV | 3:10 | Omdat hij niet toegesloten heeft de deuren mijns buiks, noch verborgen de moeite van mijn ogen. | |
Job | DutSVV | 3:11 | Waarom ben ik niet gestorven van de baarmoeder af, en heb den geest gegeven, als ik uit den buik voortkwam? | |
Job | DutSVV | 3:13 | Want nu zou ik nederliggen, en stil zijn; ik zou slapen, dan zou voor mij rust wezen; | |
Job | DutSVV | 3:16 | Of als een verborgene misdracht, zou ik niet zijn; als de kinderkens, die het licht niet gezien hebben. | |
Job | DutSVV | 3:20 | Waarom geeft Hij den ellendigen het licht, en het leven den bitterlijk bedroefden van gemoed? | |
Job | DutSVV | 3:21 | Die verlangen naar den dood, maar hij is er niet; en graven daarnaar meer dan naar verborgene schatten; | |
Job | DutSVV | 3:24 | Want voor mijn brood komt mijn zuchting; en mijn brullingen worden uitgestort als water. | |
Job | DutSVV | 3:25 | Want ik vreesde een vreze, en zij is mij aangekomen; en wat ik schroomde, is mij overkomen. | |
Chapter 4
Job | DutSVV | 4:2 | Zo wij een woord opnemen tegen u, zult gij verdrietig zijn? Nochtans wie zal zich van woorden kunnen onthouden? | |
Job | DutSVV | 4:4 | Uw woorden hebben den struikelende opgericht, en de krommende knieen hebt gij vastgesteld; | |
Job | DutSVV | 4:5 | Maar nu komt het aan u, en gij zijt verdrietig; het raakt tot u, en gij wordt beroerd. | |
Job | DutSVV | 4:7 | Gedenk toch, wie is de onschuldige, die vergaan zij; en waar zijn de oprechten verdelgd? | |
Job | DutSVV | 4:8 | Maar gelijk als ik gezien heb: die ondeugd ploegen, en moeite zaaien, maaien dezelve. | |
Job | DutSVV | 4:10 | De brulling des leeuws, en de stem des fellen leeuws, en de tanden der jonge leeuwen worden verbroken. | |
Job | DutSVV | 4:11 | De oude leeuw vergaat, omdat er geen roof is, en de jongens eens oudachtigen leeuws worden verstrooid. | |
Job | DutSVV | 4:12 | Voorts is tot mij een woord heimelijk gebracht, en mijn oor heeft een weinigje daarvan gevat; | |
Job | DutSVV | 4:15 | Toen ging voorbij mijn aangezicht een geest; hij deed het haar mijns vleses te berge rijzen. | |
Job | DutSVV | 4:16 | Hij stond, doch ik kende zijn gedaante niet; een beeltenis was voor mijn ogen; er was stilte, en ik hoorde een stem, zeggende: | |
Job | DutSVV | 4:18 | Zie, op Zijn knechten zou Hij niet vertrouwen; hoewel Hij in Zijn engelen klaarheid gesteld heeft. | |
Job | DutSVV | 4:19 | Hoeveel te min op degenen, die lemen huizen bewonen, welker grondslag in het stof is? Zij worden verbrijzeld voor de motten. | |
Job | DutSVV | 4:20 | Van den morgen tot den avond worden zij vermorzeld; zonder dat men er acht op slaat, vergaan zij in eeuwigheid. | |
Chapter 5
Job | DutSVV | 5:1 | Roep nu, zal er iemand zijn, die u antwoorde? En tot wien van de heiligen zult gij u keren? | |
Job | DutSVV | 5:4 | Verre waren zijn zonen van heil; en zij werden verbrijzeld in de poort, en er was geen verlosser. | |
Job | DutSVV | 5:5 | Wiens oogst de hongerige verteerde, dien hij ook tot uit de doornen gehaald had; de struikrover slokte hun vermogen in. | |
Job | DutSVV | 5:6 | Want uit het stof komt het verdriet niet voort, en de moeite spruit niet uit de aarde; | |
Job | DutSVV | 5:7 | Maar de mens wordt tot moeite geboren; gelijk de spranken der vurige kolen zich verheffen tot vliegen. | |
Job | DutSVV | 5:9 | Die grote dingen doet, die men niet doorzoeken kan; wonderen, die men niet tellen kan; | |
Job | DutSVV | 5:11 | Om de vernederden te stellen in het hoge; dat de rouwdragenden door heil verheven worden. | |
Job | DutSVV | 5:12 | Hij maakt te niet de gedachten der arglistigen; dat hun handen niet een ding uitrichten. | |
Job | DutSVV | 5:13 | Hij vangt de wijzen in hun arglistigheid; dat de raad der verdraaiden gestort wordt. | |
Job | DutSVV | 5:14 | Des daags ontmoeten zij de duisternis, en gelijk des nachts tasten zij in de middag. | |
Job | DutSVV | 5:15 | Maar Hij verlost den behoeftige van het zwaard, van hun mond, en van de hand des sterken. | |
Job | DutSVV | 5:17 | Zie, gelukzalig is de mens, denwelken God straft; daarom verwerp de kastijding des Almachtigen niet. | |
Job | DutSVV | 5:19 | In zes benauwdheden zal Hij u verlossen, en in de zevende zal u het kwaad niet aanroeren. | |
Job | DutSVV | 5:20 | In den honger zal Hij u verlossen van den dood, en in den oorlog van het geweld des zwaards. | |
Job | DutSVV | 5:21 | Tegen den gesel der tong zult gij verborgen wezen, en gij zult niet vrezen voor de verwoesting, als zij komt. | |
Job | DutSVV | 5:22 | Tegen de verwoesting en tegen den honger zult gij lachen, en voor het gedierte der aarde zult gij niet vrezen. | |
Job | DutSVV | 5:23 | Want met de stenen des velds zal uw verbond zijn, en het gedierte des velds zal met u bevredigd zijn. | |
Job | DutSVV | 5:24 | En gij zult bevinden, dat uw tent in vrede is; en gij zult uw woning verzorgen, en zult niet feilen. | |
Job | DutSVV | 5:25 | Ook zult gij bevinden, dat uw zaad menigvuldig wezen zal, en uw spruiten als het kruid der aarde. | |
Job | DutSVV | 5:26 | Gij zult in ouderdom ten grave komen, gelijk de korenhoop te zijner tijd opgevoerd wordt. | |
Chapter 6
Job | DutSVV | 6:2 | Och, of mijn verdriet recht gewogen wierd, en men mijn ellende samen in een weegschaal ophief! | |
Job | DutSVV | 6:3 | Want het zou nu zwaarder zijn dan het zand der zeeen; daarom worden mijn woorden opgezwolgen. | |
Job | DutSVV | 6:4 | Want de pijlen des Almachtigen zijn in mij, welker vurig venijn mijn geest uitdrinkt; de verschrikkingen Gods rusten zich tegen mij. | |
Job | DutSVV | 6:6 | Wordt ook het onsmakelijke gegeten zonder zout? Is er smaak in het witte des dooiers? | |
Job | DutSVV | 6:9 | En dat het Gode beliefde, dat Hij mij verbrijzelde, Zijn hand losliet, en een einde met mij maakte! | |
Job | DutSVV | 6:10 | Dat zou nog mijn troost zijn, en zou mij verkwikken in den weedom, zo Hij niet spaarde; want ik heb de redenen des Heiligen niet verborgen gehouden. | |
Job | DutSVV | 6:11 | Wat is mijn kracht, dat ik hopen zou? Of welk is mijn einde, dat ik mijn leven verlengen zou? | |
Job | DutSVV | 6:14 | Aan hem, die versmolten is, zou van zijn vriend weldadigheid geschieden; of hij zou de vreze des Almachtigen verlaten. | |
Job | DutSVV | 6:15 | Mijn broeders hebben trouwelooslijk gehandeld als een beek; als de storting der beken gaan zij door; | |
Job | DutSVV | 6:17 | Ten tijde, als zij van hitte vervlieten, worden zij uitgedelgd; als zij warm worden, verdwijnen zij uit haar plaats. | |
Job | DutSVV | 6:18 | De gangen haars wegs wenden zich ter zijde af; zij lopen op in het woeste, en vergaan. | |
Job | DutSVV | 6:20 | Zij worden beschaamd, omdat elkeen vertrouwde; als zij daartoe komen, zo worden zij schaamrood. | |
Job | DutSVV | 6:21 | Voorwaar, alzo zijt gijlieden mij nu niets geworden; gij hebt gezien de ontzetting, en gij hebt gevreesd. | |
Job | DutSVV | 6:23 | Of bevrijdt mij van de hand des verdrukkers, en verlost mij van de hand der tirannen? | |
Job | DutSVV | 6:25 | O, hoe krachtig zijn de rechte redenen! Maar wat bestraft het bestraffen, dat van ulieden is? | |
Job | DutSVV | 6:26 | Zult gij, om te bestraffen, woorden bedenken, en zullen de redenen des mismoedigen voor wind zijn? | |
Job | DutSVV | 6:28 | Maar nu, belieft het u, wendt u tot mij, en het zal voor ulieder aangezicht zijn, of ik liege. | |
Job | DutSVV | 6:29 | Keert toch weder, laat er geen onrecht wezen, ja, keert weder; nog zal mijn gerechtigheid daarin zijn. | |
Chapter 7
Job | DutSVV | 7:1 | Heeft niet de mens een strijd op de aarde, en zijn zijn dagen niet als de dagen des dagloners? | |
Job | DutSVV | 7:2 | Gelijk de dienstknecht hijgt naar de schaduw, en gelijk de dagloner verwacht zijn werkloon; | |
Job | DutSVV | 7:3 | Alzo zijn mij maanden der ijdelheid ten erve geworden, en nachten der moeite zijn mij voorbereid. | |
Job | DutSVV | 7:4 | Als ik te slapen lig, dan zeg ik: Wanneer zal ik opstaan, en Hij den avond afgemeten hebben? En ik word zat van woelingen tot aan den schemertijd. | |
Job | DutSVV | 7:5 | Mijn vlees is met het gewormte en met het gruis des stofs bekleed; mijn huid is gekliefd en verachtelijk geworden. | |
Job | DutSVV | 7:6 | Mijn dagen zijn lichter geweest dan een weversspoel, en zijn vergaan zonder verwachting. | |
Job | DutSVV | 7:7 | Gedenk, dat mijn leven een wind is; mijn oog zal niet wederkomen, om het goede te zien. | |
Job | DutSVV | 7:8 | Het oog desgenen, die mij nu ziet, zal mij niet zien; uw ogen zullen op mij zijn; maar ik zal niet meer zijn. | |
Job | DutSVV | 7:10 | Hij zal niet meer wederkeren tot zijn huis, en zijn plaats zal hem niet meer kennen. | |
Job | DutSVV | 7:11 | Zo zal ik ook mijn mond niet wederhouden, ik zal spreken in benauwdheid mijns geestes; ik zal klagen in bitterheid mijner ziel. | |
Job | DutSVV | 7:13 | Wanneer ik zeg: Mijn bedstede zal mij vertroosten, mijn leger zal van mijn klacht wat wegnemen; | |
Job | DutSVV | 7:16 | Ik versmaad ze, ik zal toch in der eeuwigheid niet leven; houd op van mij, want mijn dagen zijn ijdelheid. | |
Job | DutSVV | 7:18 | En dat Gij hem bezoekt in elken morgenstond; dat Gij hem in elken ogenblik beproeft? | |
Job | DutSVV | 7:19 | Hoe lang keert Gij U niet af van mij, en laat niet van mij af, totdat ik mijn speeksel inzwelge? | |
Job | DutSVV | 7:20 | Heb ik gezondigd, wat zal ik U doen, o Mensenhoeder? Waarom hebt Gij mij U tot een tegenloop gesteld, dat ik mijzelven tot een last zij? | |
Chapter 8
Job | DutSVV | 8:2 | Hoe lang zult gij deze dingen spreken, en de redenen uws monds een geweldige wind zijn? | |
Job | DutSVV | 8:4 | Indien uw kinderen gezondigd hebben tegen Hem, Hij heeft hen ook in de hand hunner overtreding geworpen. | |
Job | DutSVV | 8:6 | Zo gij zuiver en recht zijt, gewisselijk zal Hij nu opwaken, om uwentwil, en Hij zal de woning uwer gerechtigheid volmaken. | |
Job | DutSVV | 8:8 | Want vraag toch naar het vorige geslacht, en bereid u tot de onderzoeking hunner vaderen. | |
Job | DutSVV | 8:9 | Want wij zijn van gisteren en weten niet; dewijl onze dagen op de aarde een schaduw zijn. | |
Job | DutSVV | 8:12 | Als het nog in zijn groenigheid is, hoewel het niet afgesneden wordt, nochtans verdort het voor alle gras. | |
Job | DutSVV | 8:13 | Alzo zijn de paden van allen, die God vergeten; en de verwachting des huichelaars zal vergaan. | |
Job | DutSVV | 8:14 | Van denwelke zijn hoop walgen zal; en zijn vertrouwen zal zijn een huis der spinnekop. | |
Job | DutSVV | 8:15 | Hij zal op zijn huis leunen, maar het zal niet bestaan; hij zal zich daaraan vasthouden, maar het zal niet staande blijven. | |
Job | DutSVV | 8:18 | Maar als God hem verslindt uit zijn plaats, zo zal zij hem loochenen, zeggende: Ik heb u niet gezien. | |
Job | DutSVV | 8:20 | Zie, God zal den oprechte niet verwerpen; Hij vat ook de boosdoeners niet bij de hand; | |
Chapter 9
Job | DutSVV | 9:3 | Zo Hij lust heeft, om met hem te twisten, niet een uit duizend zal hij Hem beantwoorden. | |
Job | DutSVV | 9:4 | Hij is wijs van hart, en sterk van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard, en vrede gehad? | |
Job | DutSVV | 9:9 | Die den Wagen maakt, den Orion, en het Zevengesternte, en de binnenkameren van het Zuiden; | |
Job | DutSVV | 9:10 | Die grote dingen doet, die men niet doorzoeken kan; en wonderen, die men niet tellen kan. | |
Job | DutSVV | 9:11 | Zie, Hij zal voor mij henengaan, en ik zal Hem niet zien; en Hij zal voorbijgaan, en ik zal Hem niet merken. | |
Job | DutSVV | 9:12 | Zie, Hij zal roven, wie zal het Hem doen wedergeven? Wie zal tot Hem zeggen: Wat doet Gij? | |
Job | DutSVV | 9:15 | Denwelken ik, zo ik rechtvaardig ware, niet zou antwoorden; mijn Rechter zal ik om genade bidden. | |
Job | DutSVV | 9:16 | Indien ik roep, en Hij mij antwoordt; ik zal niet geloven, dat Hij mijn stem ter ore genomen heeft. | |
Job | DutSVV | 9:17 | Want Hij vermorzelt mij door een onweder, en vermenigvuldigt mijn wonden zonder oorzaak. | |
Job | DutSVV | 9:18 | Hij laat mij niet toe mijn adem te verhalen; maar Hij verzadigt mij met bitterheden. | |
Job | DutSVV | 9:19 | Zo het aan de kracht komt, zie, Hij is sterk; en zo het aan het recht komt, wie zal mij dagvaarden? | |
Job | DutSVV | 9:20 | Zo ik mij rechtvaardig, mijn mond zal mij verdoemen; ben ik oprecht, Hij zal mij toch verkeerd verklaren. | |
Job | DutSVV | 9:24 | De aarde wordt gegeven in de hand des goddelozen; Hij overdekt het aangezicht harer rechteren; zo niet, wie is Hij dan? | |
Job | DutSVV | 9:25 | En mijn dagen zijn lichter geweest dan een loper; zij zijn weggevloden, zij hebben het goede niet gezien. | |
Job | DutSVV | 9:27 | Indien mijn zeggen is: Ik zal mijn klacht vergeten, en ik zal mijn gebaar laten varen, en mij verkwikken; | |
Job | DutSVV | 9:28 | Zo schroom ik voor al mijn smarten; ik weet, dat Gij mij niet onschuldig zult houden. | |
Job | DutSVV | 9:32 | Want Hij is niet een man, als ik, dien ik antwoorden zou, zo wij te zamen in het gericht kwamen. | |
Job | DutSVV | 9:34 | Dat Hij van op mij Zijn roede wegdoe, en dat Zijn verschrikking mij niet verbaasd make; | |
Chapter 10
Job | DutSVV | 10:1 | Mijn ziel is verdrietig over mijn leven; ik zal mijn klacht op mij laten; ik zal spreken in bitterheid mijner ziel. | |
Job | DutSVV | 10:3 | Is het U goed, dat Gij verdrukt, dat Gij verwerpt den arbeid Uwer handen, en over den raad der goddelozen schijnsel geeft? | |
Job | DutSVV | 10:7 | Het is Uw wetenschap, dat ik niet goddeloos ben; nochtans is er niemand, die uit Uw hand verlosse. | |
Job | DutSVV | 10:8 | Uw handen doen mij smart aan, hoewel zij mij gemaakt hebben, te zamen rondom mij zijn zij, en Gij verslindt mij. | |
Job | DutSVV | 10:9 | Gedenk toch, dat Gij mij als leem bereid hebt, en mij tot stof zult doen wederkeren. | |
Job | DutSVV | 10:11 | Met vel en vlees hebt Gij mij bekleed; met beenderen ook en zenuwen hebt Gij mij samengevlochten; | |
Job | DutSVV | 10:12 | Benevens het leven hebt Gij weldadigheid aan mij gedaan, en Uw opzicht heeft mijn geest bewaard. | |
Job | DutSVV | 10:14 | Indien ik zondig, zo zult Gij mij waarnemen, en van mijn misdaad zult Gij mij niet onschuldig houden. | |
Job | DutSVV | 10:15 | Zo ik goddeloos ben, wee mij! En ben ik rechtvaardig, ik zal mijn hoofd niet opheffen; ik ben zat van schande, maar aanzie mijn ellende. | |
Job | DutSVV | 10:16 | Want zij verheft zich; gelijk een felle leeuw jaagt Gij mij; Gij keert weder en stelt U wonderlijk tegen mij. | |
Job | DutSVV | 10:17 | Gij vernieuwt Uw getuigen tegenover mij, en vermenigvuldigt Uw toorn tegen mij; verwisselingen, ja, een heirleger, zijn tegen mij. | |
Job | DutSVV | 10:18 | En waarom hebt Gij mij uit de baarmoeder voortgebracht? Och, dat ik den geest gegeven had, en geen oog mij gezien had! | |
Job | DutSVV | 10:19 | Ik zou zijn, alsof ik niet geweest ware; van moeders buik zou ik tot het graf gebracht zijn geweest. | |
Job | DutSVV | 10:20 | Zijn mijn dagen niet weinig? Houd op, zet van mij af, dat ik mij een weinig verkwikke; | |
Job | DutSVV | 10:21 | Eer ik henenga (en niet wederkom) in een land der duisternis en der schaduwe des doods; | |
Chapter 11
Job | DutSVV | 11:2 | Zou de veelheid der woorden niet beantwoord worden, en zou een klapachtig man recht hebben? | |
Job | DutSVV | 11:3 | Zouden uw leugenen de lieden doen zwijgen, en zoudt gij spotten, en niemand u beschamen? | |
Job | DutSVV | 11:6 | En u bekend maakte de verborgenheden der wijsheid, omdat zij dubbel zijn in wezen! Daarom weet, dat God voor u vergeet van uw ongerechtigheid. | |
Job | DutSVV | 11:7 | Zult gij de onderzoeking Gods vinden? Zult gij tot de volmaaktheid toe den Almachtige vinden? | |
Job | DutSVV | 11:8 | Zij is als de hoogten der hemelen, wat kunt gij doen? Dieper dan de hel, wat kunt gij weten? | |
Job | DutSVV | 11:10 | Indien Hij voorbijgaat, opdat Hij overlevere of vergadere, wie zal dan Hem afkeren? | |
Job | DutSVV | 11:12 | Dan zal een verstandeloos man kloekzinnig worden; hoewel de mens als het veulen eens woudezels geboren is. | |
Job | DutSVV | 11:14 | Indien er ondeugd in uw hand is, doe die verre weg; en laat het onrecht in uw tenten niet wonen. | |
Job | DutSVV | 11:15 | Want dan zult gij uw aangezicht opheffen uit de gebreken, en zult vast wezen, en niet vrezen. | |
Job | DutSVV | 11:16 | Want gij zult de moeite vergeten, en harer gedenken als der wateren, die voorbijgegaan zijn. | |
Job | DutSVV | 11:17 | Ja, uw tijd zal klaarder dan de middag oprijzen; gij zult uitvliegen, als de morgenstond zult gij zijn. | |
Job | DutSVV | 11:18 | En gij zult vertrouwen, omdat er verwachting zal zijn; en gij zult graven, gerustelijk zult gij slapen; | |
Job | DutSVV | 11:19 | En gij zult nederliggen, en niemand zal u verschrikken; en velen zullen uw aangezicht smeken. | |
Chapter 12
Job | DutSVV | 12:3 | Ik heb ook een hart even als gijlieden, ik zwicht niet voor u; en bij wien zijn niet dergelijke dingen? | |
Job | DutSVV | 12:4 | Ik ben het, die zijn vriend een spot is, maar roepende tot God, Die hem verhoort; de rechtvaardige en oprechte is een spot. | |
Job | DutSVV | 12:5 | Hij is een verachte fakkel, naar de mening desgenen, die gerust is; hij is gereed met den voet te struikelen. | |
Job | DutSVV | 12:6 | De tenten der verwoesters hebben rust, en die Gode tergen, hebben verzekerdheden, om hetgene God met Zijn hand toebrengt. | |
Job | DutSVV | 12:7 | En waarlijk, vraag toch de beesten, en elkeen van die zal het u leren; en het gevogelte des hemels, dat zal het u te kennen geven. | |
Job | DutSVV | 12:8 | Of spreek tot de aarde, en zij zal het u leren; ook zullen het u de vissen der zee vertellen. | |
Job | DutSVV | 12:11 | Zal niet het oor de woorden proeven, gelijk het gehemelte voor zich de spijze smaakt? | |
Job | DutSVV | 12:14 | Ziet, Hij breekt af, en het zal niet herbouwd worden; Hij besluit iemand, en er zal niet opengedaan worden. | |
Job | DutSVV | 12:15 | Ziet, Hij houdt de wateren op, en zij drogen uit; ook laat Hij ze uit, en zij keren de aarde om. | |
Job | DutSVV | 12:22 | Hij openbaart de diepten uit de duisternis, en des doods schaduwe brengt Hij voort in het licht. | |
Job | DutSVV | 12:23 | Hij vermenigvuldigt de volken, en verderft ze; Hij breidt de volken uit, en leidt ze. | |
Job | DutSVV | 12:24 | Hij neemt het hart van de hoofden des volks der aarde weg, en doet hen dwalen in het woeste, waar geen weg is. | |
Chapter 13
Job | DutSVV | 13:4 | Want gewisselijk, gij zijt leugenstoffeerders; gij allen zijt nietige medicijnmeesters. | |
Job | DutSVV | 13:9 | Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken? Zult gij met Hem spotten, gelijk men met een mens spot? | |
Job | DutSVV | 13:10 | Hij zal u gewisselijk bestraffen, zo gij in het verborgene het aangezicht aanneemt. | |
Job | DutSVV | 13:15 | Ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen. | |
Job | DutSVV | 13:16 | Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen. | |
Job | DutSVV | 13:18 | Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden. | |
Job | DutSVV | 13:20 | Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen. | |
Job | DutSVV | 13:23 | Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend. | |
Job | DutSVV | 13:26 | Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. | |
Job | DutSVV | 13:27 | Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten, | |
Chapter 14
Job | DutSVV | 14:2 | Hij komt voort als een bloem, en wordt afgesneden; ook vlucht hij als een schaduw, en bestaat niet. | |
Job | DutSVV | 14:5 | Dewijl zijn dagen bestemd zijn, het getal zijner maanden bij U is, en Gij zijn bepalingen gemaakt hebt, die hij niet overgaan zal; | |
Job | DutSVV | 14:6 | Wend U van hem af, dat hij rust hebbe, totdat hij als een dagloner aan zijn dag een welgevallen hebbe. | |
Job | DutSVV | 14:7 | Want voor een boom, als hij afgehouwen wordt, is er verwachting, dat hij zich nog zal veranderen, en zijn scheut niet zal ophouden. | |
Job | DutSVV | 14:9 | Hij zal van den reuk der wateren weder uitspruiten, en zal een tak maken, gelijk een plant. | |
Job | DutSVV | 14:10 | Maar een man sterft, als hij verzwakt is, en de mens geeft den geest, waar is hij dan? | |
Job | DutSVV | 14:12 | Alzo ligt de mens neder, en staat niet op; totdat de hemelen niet meer zijn, zullen zij niet opwaken, noch uit hun slaap opgewekt worden. | |
Job | DutSVV | 14:13 | Och, of Gij mij in het graf verstaakt, mij verborgt, totdat Uw toorn zich afkeerde; dat Gij mij een bepaling steldet, en mijner gedachtig waart! | |
Job | DutSVV | 14:14 | Als een man gestorven is, zal hij weder leven? Ik zou al de dagen mijns strijds hopen, totdat mijn verandering komen zou. | |
Job | DutSVV | 14:15 | Dat Gij zoudt roepen, en ik U zou antwoorden, dat Gij tot het werk Uwer handen zoudt begerig zijn. | |
Job | DutSVV | 14:17 | Mijn overtreding is in een bundeltje verzegeld, en Gij pakt mijn ongerechtigheid opeen. | |
Job | DutSVV | 14:18 | En voorwaar, een berg vallende vergaat, en een rots wordt versteld uit haar plaats; | |
Job | DutSVV | 14:19 | De wateren vermalen de stenen, het stof der aarde overstelpt het gewas, dat van zelf daaruit voortkomt; alzo verderft Gij de verwachting des mensen. | |
Job | DutSVV | 14:20 | Gij overweldigt hem in eeuwigheid, en hij gaat heen; veranderende zijn gelaat, zo zendt Gij hem weg. | |
Job | DutSVV | 14:21 | Zijn kinderen komen tot eer, en hij weet het niet; of zij worden klein, en hij let niet op hen. | |
Chapter 15
Job | DutSVV | 15:2 | Zal een wijs man winderige wetenschap voor antwoord geven, en zal hij zijn buik vullen met oostenwind? | |
Job | DutSVV | 15:3 | Bestraffende door woorden, die niet baten, en door redenen, met dewelke hij geen voordeel doet? | |
Job | DutSVV | 15:5 | Want uw mond leert uw ongerechtigheid, en gij hebt de tong der arglistigen verkoren. | |
Job | DutSVV | 15:14 | Wat is de mens, dat hij zuiver zou zijn, en die geboren is van een vrouw, dat hij rechtvaardig zou zijn? | |
Job | DutSVV | 15:15 | Zie, op Zijn heiligen zou Hij niet vertrouwen, en de hemelen zijn niet zuiver in Zijn ogen. | |
Job | DutSVV | 15:16 | Hoeveel te meer is een man gruwelijk en stinkende, die het onrecht indrinkt als water? | |
Job | DutSVV | 15:19 | Denwelken alleen het land gegeven was, en door welker midden niemand vreemds doorging. | |
Job | DutSVV | 15:20 | Te allen dage doet de goddeloze zichzelven weedom aan; en weinige jaren in getal zijn voor den tiran weggelegd. | |
Job | DutSVV | 15:21 | Het geluid der verschrikkingen is in zijn oren; in den vrede zelven komt de verwoester hem over. | |
Job | DutSVV | 15:22 | Hij gelooft niet uit de duisternis weder te keren, maar dat hij beloerd wordt ten zwaarde. | |
Job | DutSVV | 15:23 | Hij zwerft heen en weder om brood, waar het zijn mag; hij weet, dat bij zijn hand gereed is de dag der duisternis. | |
Job | DutSVV | 15:24 | Angst en benauwdheid verschrikken hem; zij overweldigt hem, gelijk een koning, bereid ten strijde. | |
Job | DutSVV | 15:25 | Want hij strekt tegen God zijn hand uit, en tegen den Almachtige stelt hij zich geweldiglijk aan. | |
Job | DutSVV | 15:27 | Omdat hij zijn aangezicht met zijn vet bedekt heeft, en rimpelen gemaakt om de weekdarmen; | |
Job | DutSVV | 15:28 | En heeft bewoond verdelgde steden, en huizen, die men niet bewoonde, die gereed waren tot steen hopen te worden. | |
Job | DutSVV | 15:29 | Hij zal niet rijk worden, en zijn vermogen zal niet bestaan; en hun volmaaktheid zal zich niet uitbreiden op de aarde. | |
Job | DutSVV | 15:30 | Hij zal van de duisternis niet ontwijken, de vlam zal zijn scheut verdrogen; hij zal wijken door het geblaas zijns monds. | |
Job | DutSVV | 15:31 | Hij betrouwe niet op ijdelheid, waardoor hij verleid wordt; want ijdelheid zal zijn vergelding wezen. | |
Job | DutSVV | 15:33 | Men zal zijn onrijpe druiven afrukken, als van een wijnstok, en zijn bloeisel afwerpen, als van een olijfboom. | |
Job | DutSVV | 15:34 | Want de vergadering der huichelaren wordt eenzaam, en het vuur verteert de tenten der geschenken. | |
Chapter 16
Job | DutSVV | 16:3 | Zal er een einde zijn aan de winderige woorden? Of wat stijft u, dat gij alzo antwoordt? | |
Job | DutSVV | 16:4 | Zou ik ook, als gijlieden, spreken, indien uw ziel ware in mijner ziele plaats? Zou ik woorden tegen u samenhopen, en zou ik over u met mijn hoofd schudden? | |
Job | DutSVV | 16:6 | Zo ik spreek, mijn smart wordt niet ingehouden; en houd ik op, wat gaat er van mij weg? | |
Job | DutSVV | 16:8 | Dat Gij mij rimpelachtig gemaakt hebt, is tot een getuige; en mijn magerheid staat tegen mij op, zij getuigt in mijn aangezicht. | |
Job | DutSVV | 16:9 | Zijn toorn verscheurt, en Hij haat mij; Hij knerst over mij met Zijn tanden; mijn wederpartijder scherpt zijn ogen tegen mij. | |
Job | DutSVV | 16:10 | Zij gapen met hun mond tegen mij; zij slaan met smaadheid op mijn kinnebakken; zij vervullen zich te zamen aan mij. | |
Job | DutSVV | 16:11 | God heeft mij den verkeerde overgegeven, en heeft mij afgewend in de handen der goddelozen. | |
Job | DutSVV | 16:12 | Ik had rust, maar Hij heeft mij verbroken, en bij mijn nek gegrepen, en mij verpletterd; en Hij heeft mij Zich tot een doelwit opgericht. | |
Job | DutSVV | 16:13 | Zijn schutters hebben mij omringd; Hij heeft mijn nieren doorspleten, en niet gespaard; Hij heeft mijn gal op de aarde uitgegoten. | |
Job | DutSVV | 16:14 | Hij heeft mij gebroken met breuk op breuk; Hij is tegen mij aangelopen als een geweldige. | |
Job | DutSVV | 16:16 | Mijn aangezicht is gans bemodderd van wenen, en over mijn oogleden is des doods schaduw. | |
Job | DutSVV | 16:21 | Och, mocht men rechten voor een man met God, gelijk een kind des mensen voor zijn vriend. | |
Chapter 17
Job | DutSVV | 17:3 | Zet toch bij, stel mij een borg bij U; wie zal hij zijn? Dat in mijn hand geklapt worde. | |
Job | DutSVV | 17:4 | Want hun hart hebt Gij van kloek verstand verborgen; daarom zult Gij hen niet verhogen. | |
Job | DutSVV | 17:5 | Die met vleiing den vrienden wat aanzegt, ook zijner kinderen ogen zullen versmachten. | |
Job | DutSVV | 17:6 | Doch Hij heeft mij tot een spreekwoord der volken gesteld; zodat ik een trommelslag ben voor ieders aangezicht. | |
Job | DutSVV | 17:7 | Daarom is mijn oog door verdriet verdonkerd, en al mijn ledematen zijn gelijk een schaduw. | |
Job | DutSVV | 17:8 | De oprechten zullen hierover verbaasd zijn, en de onschuldige zal zich tegen den huichelaar opmaken; | |
Job | DutSVV | 17:9 | En de rechtvaardige zal zijn weg vasthouden, en die rein van handen is, zal in sterkte toenemen. | |
Job | DutSVV | 17:11 | Mijn dagen zijn voorbijgegaan; uitgerukt zijn mijn gedachten, de bezittingen mijns harten. | |
Job | DutSVV | 17:12 | Den nacht verstellen zij in den dag; het licht is nabij den ondergang vanwege de duisternis. | |
Job | DutSVV | 17:13 | Zo ik wacht, het graf zal mijn huis wezen; in de duisternis zal ik mijn bed spreiden. | |
Job | DutSVV | 17:14 | Tot de groeve roep ik: Gij zijt mijn vader! Tot het gewormte: Mijn moeder, en mijn zuster! | |
Job | DutSVV | 17:15 | Waar zou dan nu mijn verwachting wezen? Ja, mijn verwachting, wie zal ze aanschouwen? | |
Chapter 18
Job | DutSVV | 18:2 | Hoe lang is het, dat gijlieden een einde van woorden zult maken? Merkt op, en daarna zullen wij spreken. | |
Job | DutSVV | 18:4 | O gij, die zijn ziel verscheurt door zijn toorn! Zal om uwentwil de aarde verlaten worden, en zal een rots versteld worden uit haar plaats? | |
Job | DutSVV | 18:5 | Ja, het licht der goddelozen zal uitgeblust worden, en de vonk zijns vuurs zal niet glinsteren. | |
Job | DutSVV | 18:6 | Het licht zal verduisteren in zijn tent, en zijn lamp zal over hem uitgeblust worden. | |
Job | DutSVV | 18:8 | Want met zijn voeten zal hij in het net geworpen worden, en zal in het wargaren wandelen. | |
Job | DutSVV | 18:13 | De eerstgeborene des doods zal de grendelen zijner huid verteren, zijn grendelen zal hij verteren. | |
Job | DutSVV | 18:14 | Zijn vertrouwen zal uit zijn tent uitgerukt worden; zulks zal hem doen treden tot den koning der verschrikkingen. | |
Job | DutSVV | 18:15 | Zij zal wonen in zijn tent, waar zij de zijne niet is; zijn woning zal met zwavel overstrooid worden. | |
Job | DutSVV | 18:16 | Van onder zullen zijn wortelen verdorren, en van boven zal zijn tak afgesneden worden. | |
Job | DutSVV | 18:17 | Zijn gedachtenis zal vergaan van de aarde, en hij zal geen naam hebben op de straten. | |
Job | DutSVV | 18:18 | Men zal hem stoten van het licht in de duisternis, en men zal hem van de wereld verjagen. | |
Job | DutSVV | 18:19 | Hij zal geen zoon, noch neef hebben onder zijn volk; en niemand zal in zijn woningen overig zijn. | |
Job | DutSVV | 18:20 | Over zijn dag zullen de nakomelingen verbaasd zijn, en de ouden met schrik bevangen worden. | |
Chapter 19
Job | DutSVV | 19:3 | Gij hebt nu tienmaal mij schande aangedaan; gij schaamt u niet, gij verhardt u tegen mij. | |
Job | DutSVV | 19:4 | Maar ook het zij waarlijk, dat ik gedwaald heb, mijn dwaling zal bij mij vernachten. | |
Job | DutSVV | 19:8 | Hij heeft mijn weg toegemuurd, dat ik niet doorgaan kan, en over mijn paden heeft Hij duisternis gesteld. | |
Job | DutSVV | 19:9 | Mijn eer heeft Hij van mij afgetrokken, en de kroon mijns hoofds heeft Hij weggenomen. | |
Job | DutSVV | 19:10 | Hij heeft mij rondom afgebroken, zodat ik henenga, en heeft mijn verwachting als een boom weggerukt. | |
Job | DutSVV | 19:11 | Daartoe heeft Hij Zijn toorn tegen mij ontstoken, en mij bij Zich geacht als Zijn vijanden. | |
Job | DutSVV | 19:12 | Zijn benden zijn te zamen aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand, en hebben zich gelegerd rondom mijn tent. | |
Job | DutSVV | 19:13 | Mijn broeders heeft Hij verre van mij gedaan; en die mij kennen, zekerlijk, zij zijn van mij vervreemd. | |
Job | DutSVV | 19:15 | Mijn huisgenoten en mijn dienstmaagden achten mij voor een vreemde; een uitlander ben ik in hun ogen. | |
Job | DutSVV | 19:19 | Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. | |
Job | DutSVV | 19:20 | Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden. | |
Job | DutSVV | 19:21 | Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. | |
Job | DutSVV | 19:23 | Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend! | |
Job | DutSVV | 19:26 | En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; | |
Job | DutSVV | 19:27 | Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. | |
Job | DutSVV | 19:28 | Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. | |
Chapter 20
Job | DutSVV | 20:3 | Ik heb aangehoord een bestraffing, die mij schande aandoet; maar de geest zal uit mijn verstand voor mij antwoorden. | |
Job | DutSVV | 20:5 | Dat het gejuich de goddelozen van nabij geweest is, en de vreugde des huichelaars voor een ogenblik? | |
Job | DutSVV | 20:6 | Wanneer zijn hoogheid tot den hemel toe opklomme, en zijn hoofd tot aan de wolken raakte; | |
Job | DutSVV | 20:7 | Zal hij, gelijk zijn drek, in eeuwigheid vergaan; die hem gezien hadden, zullen zeggen: Waar is hij? | |
Job | DutSVV | 20:8 | Hij zal wegvlieden als een droom, dat men hem niet vinden zal, en hij zal verjaagd worden als een gezicht des nachts. | |
Job | DutSVV | 20:9 | Het oog, dat hem zag, zal het niet meer doen; en zijn plaats zal hem niet meer aanschouwen. | |
Job | DutSVV | 20:10 | Zijn kinderen zullen zoeken den armen te behagen; en zijn handen zullen zijn vermogen moeten weder uitkeren. | |
Job | DutSVV | 20:11 | Zijn beenderen zullen vol van zijn verborgene zonden zijn; van welke elkeen met hem op het stof nederliggen zal. | |
Job | DutSVV | 20:13 | Hij dat spaart, en hetzelve niet verlaat, maar dat in het midden van zijn gehemelte inhoudt; | |
Job | DutSVV | 20:14 | Zijn spijze zal in zijn ingewand veranderd worden; gal der adderen zal zij in het binnenste van hem zijn. | |
Job | DutSVV | 20:15 | Hij heeft goed ingeslokt, maar zal het uitspuwen; God zal het uit zijn buik uitdrijven. | |
Job | DutSVV | 20:18 | Den arbeid zal hij wedergeven en niet inslokken; naar het vermogen zijner verandering, zo zal hij van vreugde niet opspringen. | |
Job | DutSVV | 20:19 | Omdat hij onderdrukt heeft, de armen verlaten heeft, een huis geroofd heeft, dat hij niet opgebouwd had; | |
Job | DutSVV | 20:20 | Omdat hij geen rust in zijn buik gekend heeft, zo zal hij van zijn gewenst goed niet uitbehouden. | |
Job | DutSVV | 20:22 | Als zijn genoegzaamheid zal vol zijn, zal hem bang zijn; alle hand des ellendigen zal over hem komen. | |
Job | DutSVV | 20:23 | Er zij wat om zijn buik te vullen; God zal over hem de hitte Zijns toorns zenden, en over hem regenen op zijn spijze. | |
Job | DutSVV | 20:25 | Men zal het zwaard uittrekken, het zal uit het lijf uitgaan, en glinsterende uit zijn gal voortkomen; verschrikkingen zullen over hem zijn. | |
Job | DutSVV | 20:26 | Alle duisternis zal verborgen zijn in zijn schuilplaatsen; een vuur, dat niet opgeblazen is, zal hem verteren; den overigen in zijn tent zal het kwalijk gaan. | |
Job | DutSVV | 20:27 | De hemel zal zijn ongerechtigheid openbaren, en de aarde zal zich tegen hem opmaken. | |
Job | DutSVV | 20:28 | De inkomste van zijn huis zal weggevoerd worden; het zal al henenvloeien in den dag Zijns toorns. | |
Chapter 21
Job | DutSVV | 21:4 | Is (mij aangaande) mijn klacht tot den mens? Doch of het zo ware, waarom zou mijn geest niet verdrietig zijn? | |
Job | DutSVV | 21:6 | Ja, wanneer ik daaraan gedenk, zo word ik beroerd, en mijn vlees heeft een gruwen gevat. | |
Job | DutSVV | 21:8 | Hun zaad is bestendig met hen voor hun aangezicht, en hun spruiten zijn voor hun ogen. | |
Job | DutSVV | 21:12 | Zij heffen op met de trommel en de harp, en zij verblijden zich op het geluid des orgels. | |
Job | DutSVV | 21:14 | Nochtans zeggen zij tot God: Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust. | |
Job | DutSVV | 21:15 | Wat is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen? En wat baat zullen wij hebben, dat wij Hem aanlopen zouden? | |
Job | DutSVV | 21:17 | Hoe dikwijls geschiedt het, dat de lamp der goddelozen uitgeblust wordt, en hun verderf hun overkomt; dat God hun smarten uitdeelt in Zijn toorn! | |
Job | DutSVV | 21:18 | Dat zij gelijk stro worden voor den wind, en gelijk kaf, dat de wervelwind wegsteelt; | |
Job | DutSVV | 21:19 | Dat God Zijn geweld weglegt, voor Zijn kinderen, hem vergeldt, dat hij het gewaar wordt; | |
Job | DutSVV | 21:20 | Dat zijn ogen zijn ondergang zien, en hij drinkt van de grimmigheid des Almachtigen! | |
Job | DutSVV | 21:21 | Want wat lust zou hij na zich aan zijn huis hebben, als het getal zijner maanden afgesneden is? | |
Job | DutSVV | 21:25 | De ander daarentegen sterft met een bittere ziel, en hij heeft van het goede niet gegeten. | |
Job | DutSVV | 21:27 | Ziet, ik weet ulieder gedachten, en de boze verdichtselen, waarmede gij tegen mij geweld doet. | |
Job | DutSVV | 21:28 | Want gij zult zeggen: Waar is het huis van den prins, en waar is de tent van de woningen der goddelozen? | |
Job | DutSVV | 21:29 | Hebt gijlieden niet gevraagd de voorbijgaanden op den weg, en kent gij hun tekenen niet? | |
Job | DutSVV | 21:30 | Dat de boze onttrokken wordt ten dage des verderfs; dat zij ten dage der verbolgenheden ontvoerd worden. | |
Job | DutSVV | 21:31 | Wie zal hem in het aangezicht zijn weg vertonen? Als hij wat doet, wie zal hem vergelden? | |
Job | DutSVV | 21:33 | De kluiten des dals zijn hem zoet, en hij trekt na zich alle mensen; en dergenen, die voor hem geweest zijn, is geen getal. | |
Chapter 22
Job | DutSVV | 22:2 | Zal ook een man Gode voordelig zijn? Maar voor zichzelven zal de verstandige voordelig zijn. | |
Job | DutSVV | 22:3 | Is het voor den Almachtige nuttigheid, dat gij rechtvaardig zijt; of gewin, dat gij uw wegen volmaakt? | |
Job | DutSVV | 22:6 | Want gij hebt uw broederen zonder oorzaak pand afgenomen, en de klederen der naakten hebt gij uitgetogen. | |
Job | DutSVV | 22:7 | Den moede hebt gij geen water te drinken gegeven, en van den hongerige hebt gij het brood onthouden. | |
Job | DutSVV | 22:8 | Maar was er een man van geweld, voor dien was het land, en een aanzienlijk persoon woonde daarin. | |
Job | DutSVV | 22:12 | Is niet God in de hoogte der hemelen? Zie toch het opperste der sterren aan, dat zij verheven zijn. | |
Job | DutSVV | 22:14 | De wolken zijn Hem een verberging, dat Hij niet ziet; en Hij bewandelt den omgang der hemelen. | |
Job | DutSVV | 22:16 | Die rimpelachtig gemaakt zijn, als het de tijd niet was; een vloed is over hun grond uitgestort; | |
Job | DutSVV | 22:18 | Hij had immers hun huizen met goed gevuld; daarom is de raad der goddelozen verre van mij. | |
Job | DutSVV | 22:23 | Zo gij u bekeert tot den Almachtige, gij zult gebouwd worden; doe het onrecht verre van uw tenten. | |
Job | DutSVV | 22:24 | Dan zult gij het goud op het stof leggen, en het goud van Ofir bij den rotssteen der beken; | |
Job | DutSVV | 22:26 | Want dan zult gij u over den Almachtige verlustigen, en gij zult tot God uw aangezicht opheffen. | |
Job | DutSVV | 22:27 | Gij zult tot Hem ernstiglijk bidden, en Hij zal u verhoren; en gij zult uw geloften betalen. | |
Job | DutSVV | 22:28 | Als gij een zaak besluit, zo zal zij u bestendig zijn; en op uw wegen zal het licht schijnen. | |
Job | DutSVV | 22:29 | Als men iemand vernederen zal, en gij zeggen zult: Het zij verhoging; dan zal God den nederige van ogen behouden. | |
Chapter 23
Job | DutSVV | 23:4 | Ik zou het recht voor Zijn aangezicht ordentelijk voorstellen, en mijn mond zou ik met verdedigingen vervullen. | |
Job | DutSVV | 23:5 | Ik zou de redenen weten, die Hij mij antwoorden zou; en verstaan, wat Hij mij zeggen zou. | |
Job | DutSVV | 23:6 | Zou Hij naar de grootheid Zijner macht met mij twisten? Neen; maar Hij zou acht op mij slaan. | |
Job | DutSVV | 23:7 | Daar zou de oprechte met Hem pleiten; en ik zou mij in eeuwigheid van mijn Rechter vrijmaken. | |
Job | DutSVV | 23:9 | Als Hij ter linkerhand werkt, zo aanschouw ik Hem niet; bedekt Hij Zich ter rechterhand, zo zie ik Hem niet. | |
Job | DutSVV | 23:11 | Aan Zijn gang heeft mijn voet vastgehouden; Zijn weg heb ik bewaard, en ben niet afgeweken. | |
Job | DutSVV | 23:12 | Het gebod Zijner lippen heb ik ook niet weggedaan; de redenen Zijns monds heb ik meer dan mijn bescheiden deel weggelegd. | |
Job | DutSVV | 23:13 | Maar is Hij tegen iemand, wie zal dan Hem afkeren? Wat Zijn ziel begeert, dat zal Hij doen. | |
Job | DutSVV | 23:14 | Want Hij zal volbrengen, dat over mij bescheiden is; en diergelijke dingen zijn er vele bij Hem. | |
Chapter 24
Job | DutSVV | 24:1 | Waarom zouden van den Almachtige de tijden niet verborgen zijn, dewijl zij, die Hem kennen, Zijn dagen niet zien? | |
Job | DutSVV | 24:4 | Zij doen de nooddruftigen wijken van den weg; te zamen versteken zich de ellendigen des lands. | |
Job | DutSVV | 24:5 | Ziet, zij zijn woudezels in de woestijn; zij gaan uit tot hun werk, makende zich vroeg op ten roof; het vlakke veld is hem tot spijs, en den jongeren. | |
Job | DutSVV | 24:7 | Den naakten laten zij vernachten zonder kleding, die geen deksel heeft tegen de koude. | |
Job | DutSVV | 24:8 | Van den stroom der bergen worden zij nat, en zonder toevlucht zijnde, omhelzen zij de steenrotsen. | |
Job | DutSVV | 24:12 | Uit de stad zuchten de lieden, en de ziel der verwonden schreeuwt uit; nochtans beschikt God niets ongerijmds. | |
Job | DutSVV | 24:13 | Zij zijn onder de wederstrevers des lichts; zij kennen Zijn wegen niet, en zij blijven niet op Zijn paden. | |
Job | DutSVV | 24:14 | Met het licht staat de moorder op, doodt den arme en den nooddruftige; en des nachts is hij als een dief. | |
Job | DutSVV | 24:15 | Ook neemt het oog des overspelers de schemering waar, zeggende: Geen oog zal mij zien; en hij legt een deksel op het aangezicht. | |
Job | DutSVV | 24:16 | In de duisternis doorgraaft hij de huizen, die zij zich des daags afgetekend hadden; zij kennen het licht niet. | |
Job | DutSVV | 24:17 | Want de morgenstond is hun te zamen de schaduw des doods; als men hen kent, zijn zij in de strikken van des doods schaduw. | |
Job | DutSVV | 24:18 | Hij is licht op het vlakke der wateren; vervloekt is hun deel op de aarde; hij wendt zich niet tot den weg der wijngaarden. | |
Job | DutSVV | 24:19 | De droogte mitsgaders de hitte nemen de sneeuwwateren weg; alzo het graf dergenen, die gezondigd hebben. | |
Job | DutSVV | 24:20 | De baarmoeder vergeet hem, het gewormte is hem zoet, zijns wordt niet meer gedacht; en het onrecht wordt gebroken als een hout. | |
Job | DutSVV | 24:21 | De onvruchtbare, die niet baart, teert hij af, en aan de weduwe doet hij niets goeds. | |
Job | DutSVV | 24:22 | Ook trekt hij de machtigen door zijn kracht; staat hij op, zo is men des levens niet zeker. | |
Job | DutSVV | 24:23 | Stelt hem God in gerustigheid, zo steunt hij daarop; nochtans zijn Zijn ogen op hun wegen. | |
Job | DutSVV | 24:24 | Zij zijn een weinig tijds verheven, daarna is er niemand van hen; zij worden nedergedrukt; gelijk alle anderen worden zij besloten; en gelijk de top ener aar worden zij afgesneden. | |
Chapter 25
Job | DutSVV | 25:4 | Hoe zou dan een mens rechtvaardig zijn bij God, en hoe zou hij zuiver zijn, die van een vrouw geboren is? | |
Job | DutSVV | 25:5 | Zie, tot de maan toe, en zij zal geen schijnsel geven; en de sterren zijn niet zuiver in Zijn ogen. | |
Chapter 26
Job | DutSVV | 26:2 | Hoe hebt gij geholpen dien, die zonder kracht is, en behouden den arm, die zonder sterkte is? | |
Job | DutSVV | 26:3 | Hoe hebt gij hem geraden, die geen wijsheid heeft, en de zaak, alzo zij is, ten volle bekend gemaakt? | |
Job | DutSVV | 26:10 | Hij heeft een gezet perk over het vlakke der wateren rondom afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts met de duisternis. | |
Job | DutSVV | 26:12 | Door Zijn kracht klieft Hij de zee, en door Zijn verstand verslaat Hij haar verheffing. | |
Job | DutSVV | 26:13 | Door Zijn Geest heeft Hij de hemelen versierd; Zijn hand heeft de langwemelende slang geschapen. | |
Chapter 27
Job | DutSVV | 27:2 | Zo waarachtig als God leeft, Die mijn recht weggenomen heeft, en de Almachtige, Die mijner ziel bitterheid heeft aangedaan! | |
Job | DutSVV | 27:4 | Indien mijn lippen onrecht zullen spreken, en indien mijn tong bedrog zal uitspreken! | |
Job | DutSVV | 27:5 | Het zij verre van mij, dat ik ulieden rechtvaardigen zou; totdat ik den geest zal gegeven hebben, zal ik mijn oprechtigheid van mij niet wegdoen. | |
Job | DutSVV | 27:6 | Aan mijn gerechtigheid zal ik vasthouden, en zal ze niet laten varen; mijn hart zal die niet versmaden van mijn dagen. | |
Job | DutSVV | 27:8 | Want wat is de verwachting des huichelaars, als hij zal gierig geweest zijn, wanneer God zijn ziel zal uittrekken? | |
Job | DutSVV | 27:11 | Ik zal ulieden leren van de hand Gods; wat bij den Almachtige is, zal ik niet verhelen. | |
Job | DutSVV | 27:12 | Ziet, gij zelve allen hebt het gezien; en waarom wordt gij dus door ijdelheid verijdeld? | |
Job | DutSVV | 27:13 | Dit is het deel des goddelozen mensen bij God, en de erve der tirannen, die zij van den Almachtige ontvangen zullen. | |
Job | DutSVV | 27:14 | Indien zijn kinderen vermenigvuldigen, het is ten zwaarde; en zijn spruiten zullen van brood niet verzadigd worden. | |
Job | DutSVV | 27:15 | Zijn overgeblevenen zullen in den dood begraven worden, en zijn weduwen zullen niet wenen. | |
Job | DutSVV | 27:17 | Hij zal ze bereiden, maar de rechtvaardige zal ze aantrekken, en de onschuldige zal het zilver delen. | |
Job | DutSVV | 27:19 | Rijk ligt hij neder, en wordt niet weggenomen; doet hij zijn ogen open, zo is hij er niet. | |
Job | DutSVV | 27:20 | Verschrikkingen zullen hem als wateren aangrijpen; des nachts zal hem een wervelwind wegstelen. | |
Job | DutSVV | 27:21 | De oostenwind zal hem wegvoeren, dat hij henengaat, en zal hem wegstormen uit zijn plaats. | |
Job | DutSVV | 27:22 | En God zal dit over hem werpen, en niet sparen; van Zijn hand zal hij snellijk vlieden. | |
Chapter 28
Job | DutSVV | 28:1 | Gewisselijk, er is voor het zilver een uitgang, en een plaats voor het goud, dat zij smelten. | |
Job | DutSVV | 28:3 | Het einde, dat God gesteld heeft voor de duisternis, en al het uiterste onderzoekt hij; het gesteente der donkerheid en der schaduw des doods. | |
Job | DutSVV | 28:4 | Breekt er een beek door, bij dengene, die daar woont, de wateren vergeten zijnde van den voet, worden van den mens uitgeput, en gaan weg. | |
Job | DutSVV | 28:5 | Uit de aarde komt het brood voort, en onder zich wordt zij veranderd, alsof zij vuur ware. | |
Job | DutSVV | 28:8 | De jonge hoogmoedige dieren hebben het niet betreden, de felle leeuw is daarover niet heengegaan. | |
Job | DutSVV | 28:11 | Hij bindt de rivier toe, dat niet een traan uitkomt, en het verborgene brengt hij uit in het licht. | |
Job | DutSVV | 28:12 | Maar de wijsheid, van waar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands? | |
Job | DutSVV | 28:13 | De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden. | |
Job | DutSVV | 28:15 | Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. | |
Job | DutSVV | 28:16 | Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier. | |
Job | DutSVV | 28:17 | Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud. | |
Job | DutSVV | 28:18 | De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen. | |
Job | DutSVV | 28:19 | Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden. | |
Job | DutSVV | 28:21 | Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen. | |
Job | DutSVV | 28:26 | Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen; | |
Chapter 29
Job | DutSVV | 29:2 | Och, of ik ware, gelijk in de vorige maanden, gelijk in de dagen, toen God mij bewaarde! | |
Job | DutSVV | 29:3 | Toen Hij Zijn lamp deed schijnen over mijn hoofd, en ik bij Zijn licht de duisternis doorwandelde; | |
Job | DutSVV | 29:4 | Gelijk als ik was in de dagen mijner jonkheid, toen Gods verborgenheid over mijn tent was; | |
Job | DutSVV | 29:7 | Toen ik uitging naar de poort door de stad, toen ik mijn stoel op de straat liet bereiden. | |
Job | DutSVV | 29:11 | Als een oor mij hoorde, zo hield het mij gelukzalig; als mij een oog zag, zo getuigde het van mij. | |
Job | DutSVV | 29:13 | De zegen desgenen, die verloren ging, kwam op mij; en het hart der weduwe deed ik vrolijk zingen. | |
Job | DutSVV | 29:14 | Ik bekleedde mij met gerechtigheid, en zij bekleedde mij; mijn oordeel was als een mantel en vorstelijke hoed. | |
Job | DutSVV | 29:16 | Ik was den nooddruftigen een vader; en het geschil, dat ik niet wist, dat onderzocht ik. | |
Job | DutSVV | 29:18 | En ik zeide: Ik zal in mijn nest den geest geven, en ik zal de dagen vermenigvuldigen als het zand. | |
Job | DutSVV | 29:23 | Want zij wachtten naar mij, gelijk naar den regen, en sperden hun mond open, als naar den spaden regen. | |
Job | DutSVV | 29:24 | Lachte ik hun toe, zij geloofden het niet; en het licht mijns aangezichts deden zij niet nedervallen. | |
Chapter 30
Job | DutSVV | 30:1 | Maar nu lachen over mij minderen dan ik van dagen, welker vaderen ik versmaad zou hebben, om bij de honden mijner kudde te stellen. | |
Job | DutSVV | 30:2 | Waartoe zou mij ook geweest zijn de krachten hunner handen? Zij was door ouderdom in hen vergaan. | |
Job | DutSVV | 30:3 | Die door gebrek en honger eenzaam waren, vliedende naar dorre plaatsen, in het donkere, woeste en verwoeste. | |
Job | DutSVV | 30:4 | Die ziltige kruiden plukten bij de struiken, en welker spijze was de wortel der jeneveren. | |
Job | DutSVV | 30:6 | Opdat zij wonen zouden in de kloven der dalen, de holen des stofs en der steenrotsen. | |
Job | DutSVV | 30:8 | Zij waren kinderen der dwazen, en kinderen van geen naam; zij waren geslagen uit den lande. | |
Job | DutSVV | 30:10 | Zij hebben een gruwel aan mij, zij maken zich verre van mij, ja, zij onthouden het speeksel niet van mijn aangezicht. | |
Job | DutSVV | 30:11 | Want Hij heeft mijn zeel losgemaakt, en mij bedrukt; daarom hebben zij den breidel voor mijn aangezicht afgeworpen. | |
Job | DutSVV | 30:12 | Ter rechterhand staat de jeugd op, stoten mijn voeten uit, en banen tegen mij hun verderfelijke wegen. | |
Job | DutSVV | 30:13 | Zij breken mijn pad af, zij bevorderen mijn ellende; zij hebben geen helper van doen. | |
Job | DutSVV | 30:15 | Men is met verschrikkingen tegen mij gekeerd; elk een vervolgt als een wind mijn edele ziel, en mijn heil is als een wolk voorbijgegaan. | |
Job | DutSVV | 30:18 | Door de veelheid der kracht is mijn kleed veranderd; Hij omgordt mij als de kraag mijns roks. | |
Job | DutSVV | 30:21 | Gij zijt veranderd in een wrede tegen mij; door de sterkte Uwer hand wederstaat Gij mij hatelijk. | |
Job | DutSVV | 30:22 | Gij heft mij op in den wind; Gij doet mij daarop rijden, en Gij versmelt mij het wezen. | |
Job | DutSVV | 30:23 | Want ik weet, dat Gij mij ter dood brengen zult, en tot het huis der samenkomst aller levenden. | |
Job | DutSVV | 30:24 | Maar Hij zal tot een aardhoop de hand niet uitsteken; is er bij henlieden geschrei in zijn verdrukking? | |
Job | DutSVV | 30:25 | Weende ik niet over hem, die harde dagen had? Was mijn ziel niet beangst over den nooddruftige? | |
Job | DutSVV | 30:26 | Nochtans toen ik het goede verwachtte, zo kwam het kwade; toen ik hoopte naar het licht, zo kwam de donkerheid. | |
Job | DutSVV | 30:27 | Mijn ingewand ziedt, en is niet stil; de dagen der verdrukking zijn mij voorgekomen. | |
Job | DutSVV | 30:30 | Mijn huid is zwart geworden over mij, en mijn gebeente is ontstoken van dorrigheid. | |
Chapter 31
Job | DutSVV | 31:1 | Ik heb een verbond gemaakt met mijn ogen; hoe zou ik dan acht gegeven hebben op een maagd? | |
Job | DutSVV | 31:3 | Is niet het verderf voor den verkeerde, ja, wat vreemds voor de werkers der ongerechtigheid? | |
Job | DutSVV | 31:7 | Zo mijn gang uit den weg geweken is, en mijn hart mijn ogen nagevolgd is, en aan mijn handen iets aankleeft; | |
Job | DutSVV | 31:8 | Zo moet ik zaaien, maar een ander eten, en mijn spruiten moeten uitgeworteld worden! | |
Job | DutSVV | 31:9 | Zo mijn hart verlokt is geweest tot een vrouw, of ik aan mijns naasten deur geloerd heb; | |
Job | DutSVV | 31:12 | Want dat is een vuur, hetwelk tot de verderving toe verteert, en al mijn inkomen uitgeworteld zou hebben. | |
Job | DutSVV | 31:13 | Zo ik versmaad heb het recht mijns knechts, of mijner dienstmaagd, als zij geschil hadden met mij; | |
Job | DutSVV | 31:14 | (Want wat zou ik doen, als God opstond? En als Hij bezoeking deed, wat zou ik Hem antwoorden? | |
Job | DutSVV | 31:15 | Heeft Hij niet, Die mij in den buik maakte, hem ook gemaakt en Een ons in de baarmoeder bereid?) | |
Job | DutSVV | 31:16 | Zo ik den armen hun begeerte onthouden heb, of de ogen der weduwe laten versmachten; | |
Job | DutSVV | 31:18 | (Want van mijn jonkheid af is hij bij mij opgetogen, als bij een vader, en van mijner moeders buik af heb ik haar geleid;) | |
Job | DutSVV | 31:19 | Zo ik iemand heb zien omkomen, omdat hij zonder kleding was, en dat de nooddruftige geen deksel had; | |
Job | DutSVV | 31:20 | Zo zijn lenden mij niet gezegend hebben, toen hij van de vellen mijner lammeren verwarmd werd; | |
Job | DutSVV | 31:23 | Want het verderf Gods was bij mij een schrik, en ik vermocht niet vanwege Zijn hoogheid. | |
Job | DutSVV | 31:24 | Zo ik het goud tot mijn hoop gezet heb, of tot het fijn goud gezegd heb: Gij zijt mijn vertrouwen; | |
Job | DutSVV | 31:25 | Zo ik blijde ben geweest, omdat mijn vermogen groot was, en omdat mijn hand geweldig veel verkregen had; | |
Job | DutSVV | 31:26 | Zo ik het licht aangezien heb, wanneer het scheen, of de maan heerlijk voortgaande; | |
Job | DutSVV | 31:27 | En mijn hart verlokt is geweest in het verborgen, dat mijn hand mijn mond gekust heeft; | |
Job | DutSVV | 31:28 | Dat ware ook een misdaad bij den rechter; want ik zou den God van boven verzaakt hebben. | |
Job | DutSVV | 31:29 | Zo ik verblijd ben geweest in de verdrukking mijns haters, en mij opgewekt heb, als het kwaad hem vond; | |
Job | DutSVV | 31:30 | (Ook heb ik mijn gehemelte niet toegelaten te zondigen, mits door een vloek zijn ziel te begeren). | |
Job | DutSVV | 31:31 | Zo de lieden mijner tent niet hebben gezegd: Och, of wij van zijn vlees hadden, wij zouden niet verzadigd worden; | |
Job | DutSVV | 31:33 | Zo ik, gelijk Adam, mijn overtredingen bedekt heb, door eigenliefde mijn misdaad verbergende! | |
Job | DutSVV | 31:34 | Zeker, ik kon wel een grote menigte geweldiglijk onderdrukt hebben; maar de verachtste der huisgezinnen zou mij afgeschrikt hebben; zodat ik gewezen zou hebben, en ter deure niet uitgegaan zijn. | |
Job | DutSVV | 31:35 | Och, of ik een hadde, die mij hoorde! Zie, mijn oogmerk is, dat de Almachtige mij antwoorde, en dat mijn tegenpartij een boek schrijve. | |
Job | DutSVV | 31:37 | Het getal mijner treden zou ik hem aanwijzen; als een vorst zou ik tot hem naderen. | |
Job | DutSVV | 31:39 | Zo ik zijn vermogen gegeten heb zonder geld, en de ziel zijner akkerlieden heb doen hijgen; | |
Chapter 32
Job | DutSVV | 32:1 | Toen hielden de drie mannen op van Job te antwoorden, dewijl hij in zijn ogen rechtvaardig was. | |
Job | DutSVV | 32:2 | Zo ontstak de toorn van Elihu, den zoon van Baracheel, den Buziet, van het geslacht van Ram; tegen Job werd zijn toorn ontstoken, omdat hij zijn ziel meer rechtvaardigde dan God. | |
Job | DutSVV | 32:3 | Zijn toorn ontstak ook tegen zijn drie vrienden, omdat zij, geen antwoord vindende, nochtans Job verdoemden. | |
Job | DutSVV | 32:4 | Doch Elihu had gewacht op Job in het spreken, omdat zij ouder van dagen waren dan hij. | |
Job | DutSVV | 32:5 | Als dan Elihu zag, dat er geen antwoord was in den mond van die drie mannen, ontstak zijn toorn. | |
Job | DutSVV | 32:6 | Hierom antwoordde Elihu, de zoon van Baracheel, den Buziet, en zeide: Ik ben minder van dagen, maar gijlieden zijt stokouden; daarom heb ik geschroomd en gevreesd, ulieden mijn gevoelen te vertonen. | |
Job | DutSVV | 32:8 | Zekerlijk de geest, die in den mens is, en de inblazing des Almachtigen, maakt henlieden verstandig. | |
Job | DutSVV | 32:11 | Ziet, ik heb gewacht op ulieder woorden; ik heb het oor gewend tot ulieder aanmerkingen, totdat gij redenen uitgezocht hadt. | |
Job | DutSVV | 32:12 | Als ik nu acht op u gegeven heb, ziet, er is niemand, die Job overreedde, die uit ulieden zijn redenen beantwoordde; | |
Job | DutSVV | 32:13 | Opdat gij niet zegt: Wij hebben de wijsheid gevonden; God heeft hem nedergestoten, geen mens. | |
Job | DutSVV | 32:14 | Nu heeft hij tegen mij geen woorden gericht, en met ulieder woorden zal ik hem niet beantwoorden. | |
Job | DutSVV | 32:16 | Ik heb dan gewacht, maar zij spreken niet; want zij staan stil; zij antwoorden niet meer. | |
Job | DutSVV | 32:19 | Ziet, mijn buik is als de wijn, die niet geopend is; gelijk nieuwe lederen zakken zou hij bersten. | |
Job | DutSVV | 32:20 | Ik zal spreken, opdat ik voor mij lucht krijge; ik zal mijn lippen openen, en zal antwoorden. | |
Chapter 33
Job | DutSVV | 33:3 | Mijn redenen zullen de oprechtigheid mijns harten, en de wetenschap mijner lippen, wat zuiver is, uitspreken. | |
Job | DutSVV | 33:4 | De Geest Gods heeft mij gemaakt, en de adem des Almachtigen heeft mij levend gemaakt. | |
Job | DutSVV | 33:7 | Zie, mijn verschrikking zal u niet beroeren, en mijn hand zal over u niet zwaar zijn. | |
Job | DutSVV | 33:12 | Zie, hierin zijt gij niet rechtvaardig, antwoord ik u; want God is meerder dan een mens. | |
Job | DutSVV | 33:15 | In den droom, door het gezicht des nachts, als een diepe slaap op de lieden valt, in de sluimering op het leger; | |
Job | DutSVV | 33:18 | Dat Hij zijn ziel van het verderf afhoude; en zijn leven, dat het door het zwaard niet doorga. | |
Job | DutSVV | 33:19 | Ook wordt hij gestraft met smart op zijn leger, en de sterke menigte zijner beenderen; | |
Job | DutSVV | 33:21 | Dat zijn vlees verdwijnt uit het gezicht, en zijn beenderen, die niet gezien werden, uitsteken; | |
Job | DutSVV | 33:23 | Is er dan bij Hem een Gezant, een Uitlegger, een uit duizend, om den mens zijn rechten plicht te verkondigen; | |
Job | DutSVV | 33:24 | Zo zal Hij hem genadig zijn, en zeggen: Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale, Ik heb verzoening gevonden. | |
Job | DutSVV | 33:25 | Zijn vlees zal frisser worden dan het was in de jeugd; hij zal tot de dagen zijner jonkheid wederkeren. | |
Job | DutSVV | 33:26 | Hij zal tot God ernstiglijk bidden, Die in hem een welbehagen nemen zal, en zijn aangezicht met gejuich aanzien; want Hij zal den mens zijn gerechtigheid wedergeven. | |
Job | DutSVV | 33:27 | Hij zal de mensen aanschouwen, en zeggen: Ik heb gezondigd, en het recht verkeerd, hetwelk mij niet heeft gebaat; | |
Job | DutSVV | 33:28 | Maar God heeft mijn ziel verlost, dat zij niet voere in het verderf, zodat mijn leven het licht aanziet. | |
Job | DutSVV | 33:30 | Opdat hij zijn ziel afkere van het verderf, en hij verlicht worde met het licht der levenden. | |
Chapter 34
Job | DutSVV | 34:8 | En gaat over weg in gezelschap met de werkers der ongerechtigheid, en wandelt met goddeloze lieden. | |
Job | DutSVV | 34:10 | Daarom, gij, lieden van verstand, hoort naar mij: Verre zij God van goddeloosheid, en de Almachtige van onrecht! | |
Job | DutSVV | 34:11 | Want naar het werk des mensen vergeldt Hij hem, en naar eens ieders weg doet Hij het hem vinden. | |
Job | DutSVV | 34:12 | Ook waarlijk, God handelt niet goddelooslijk, en de Almachtige verkeert het recht niet. | |
Job | DutSVV | 34:14 | Indien Hij Zijn hart tegen hem zette, zijn geest en zijn adem zou Hij tot Zich vergaderen; | |
Job | DutSVV | 34:17 | Zou hij ook, die het recht haat, den gewonde verbinden, en zoudt gij den zeer Rechtvaardige verdoemen? | |
Job | DutSVV | 34:19 | Hoe dan tot Dien, Die het aangezicht der vorsten niet aanneemt, en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk. | |
Job | DutSVV | 34:20 | In een ogenblik sterven zij; zelfs ter middernacht wordt een volk geschud, dat het doorga; en de machtige wordt weggenomen zonder hand. | |
Job | DutSVV | 34:22 | Er is geen duisternis, en er is geen schaduw des doods, dat aldaar de werkers der ongerechtigheid zich verbergen mochten. | |
Job | DutSVV | 34:23 | Gewisselijk, Hij legt den mens niet te veel op, dat hij tegen God in het gericht zou mogen treden. | |
Job | DutSVV | 34:24 | Hij vermorzelt de geweldigen, dat men het niet doorzoeken kan, en stelt anderen in hun plaats. | |
Job | DutSVV | 34:25 | Daarom dat Hij hun werken kent, zo keert Hij hen des nachts om, en zij worden verbrijzeld. | |
Job | DutSVV | 34:27 | Daarom dat zij van achter Hem afgeweken zijn, en geen Zijner wegen verstaan hebben; | |
Job | DutSVV | 34:28 | Opdat Hij op hem het geroep des armen brenge, en het geroep der ellendigen verhore. | |
Job | DutSVV | 34:29 | Als Hij stilt, wie zal dan beroeren? Als Hij het aangezicht verbergt, wie zal Hem dan aanschouwen, zowel voor een volk, als voor een mens alleen? | |
Job | DutSVV | 34:31 | Zekerlijk heeft hij tot God gezegd: Ik heb Uw straf verdragen, ik zal het niet verderven. | |
Job | DutSVV | 34:32 | Behalve wat ik zie, leer Gij mij; heb ik onrecht gewrocht, ik zal het niet meer doen. | |
Job | DutSVV | 34:33 | Zal het van u zijn, hoe Hij iets vergelden zal, dewijl gij Hem versmaadt? Zoudt gij dan verkiezen, en niet ik? Wat weet gij dan? Spreek. | |
Job | DutSVV | 34:35 | Dat Job niet met wetenschap gesproken heeft, en zijn woorden niet met kloek verstand geweest zijn. | |
Job | DutSVV | 34:36 | Mijn Vader, laat Job beproefd worden tot het einde toe, om zijner antwoorden wil onder de ongerechtige lieden. | |
Chapter 35
Job | DutSVV | 35:2 | Houdt gij dat voor recht, dat gij gezegd hebt: Mijn gerechtigheid is meerder dan Gods? | |
Job | DutSVV | 35:3 | Want gij hebt gezegd: Wat zou zij u baten? Wat meer voordeel zal ik daarmede doen, dan met mijn zonde? | |
Job | DutSVV | 35:6 | Indien gij zondigt, wat bedrijft gij tegen Hem? Indien uw overtredingen menigvuldig zijn, wat doet gij Hem? | |
Job | DutSVV | 35:8 | Uw goddeloosheid zou zijn tegen een man, gelijk gij zijt, en uw gerechtigheid voor eens mensen kind. | |
Job | DutSVV | 35:9 | Vanwege hun grootheid doen zij de onderdrukten roepen; zij schreeuwen vanwege den arm der groten. | |
Job | DutSVV | 35:11 | Die ons geleerder maakt dan de beesten der aarde, en ons wijzer maakt dan het gevogelte des hemels? | |
Job | DutSVV | 35:13 | Gewisselijk zal God de ijdelheid niet verhoren, en de Almachtige zal die niet aanschouwen. | |
Job | DutSVV | 35:14 | Dat gij ook gezegd hebt: Gij zult Hem niet aanschouwen; er is nochtans gericht voor Zijn aangezicht, wacht gij dan op Hem. | |
Job | DutSVV | 35:15 | Maar nu, dewijl het niets is, dat Zijn toorn Job bezocht heeft, en Hij hem niet zeer in overvloed doorkend heeft; | |
Chapter 36
Job | DutSVV | 36:4 | Want voorwaar, mijn woorden zullen geen valsheid zijn; een, die oprecht is van gevoelen, is bij u. | |
Job | DutSVV | 36:5 | Zie, God is geweldig, nochtans versmaadt Hij niet; geweldig is Hij in kracht des harten. | |
Job | DutSVV | 36:7 | Hij onttrekt Zijn ogen niet van den rechtvaardige, maar met de koningen zijn zij in den troon; daar zet Hij hen voor altoos, en zij worden verheven. | |
Job | DutSVV | 36:9 | Dan geeft Hij hun hun werk te kennen, en hun overtredingen, omdat zij de overhand genomen hebben; | |
Job | DutSVV | 36:10 | En Hij openbaart het voor hunlieder oor ter tucht, en zegt, dat zij zich van de ongerechtigheid bekeren zouden. | |
Job | DutSVV | 36:11 | Indien zij horen, en Hem dienen, zo zullen zij hun dagen eindigen in het goede, en hun jaren in liefelijkheden. | |
Job | DutSVV | 36:12 | Maar zo zij niet horen, zo gaan zij door het zwaard door, en zij geven den geest zonder kennis. | |
Job | DutSVV | 36:13 | En die met het hart huichelachtig zijn, leggen toorn op; zij roepen niet, als Hij hen gebonden heeft. | |
Job | DutSVV | 36:15 | Hij zal den ellendige in zijn ellende vrijmaken, en in de onderdrukking zal Hij het voor hunlieder oor openbaren. | |
Job | DutSVV | 36:16 | Alzo zou Hij ook u afgekeerd hebben van den mond des angstes tot de ruimte, onder dewelke geen benauwing zou geweest zijn; en het gerecht uwer tafel zou vol vettigheid geweest zijn. | |
Job | DutSVV | 36:17 | Maar gij hebt het gericht des goddelozen vervuld; het gericht en het recht houden u vast. | |
Job | DutSVV | 36:18 | Omdat er grimmigheid is, wacht u, dat Hij u misschien niet met een klop wegstote; zodat u een groot rantsoen er niet zou afbrengen. | |
Job | DutSVV | 36:19 | Zou Hij uw rijkdom achten, dat gij niet in benauwdheid zoudt zijn; of enige versterkingen van kracht? | |
Job | DutSVV | 36:21 | Wacht u, wend u niet tot ongerechtigheid; overmits gij ze in dezen verkoren heb, uit oorzake van de ellende. | |
Job | DutSVV | 36:26 | Zie, God is groot, en wij begrijpen het niet; er is ook geen onderzoeking van het getal Zijner jaren. | |
Job | DutSVV | 36:32 | Met handen bedekt Hij het licht, en doet aan hetzelve verbod door dengene, die tussen doorkomt. | |
Chapter 37
Job | DutSVV | 37:2 | Hoort met aandacht de beweging Zijner stem, en het geluid, dat uit Zijn mond uitgaat! | |
Job | DutSVV | 37:3 | Dat zendt Hij rechtuit onder den gansen hemel, en Zijn licht over de einden der aarde. | |
Job | DutSVV | 37:4 | Daarna brult Hij met de stem; Hij dondert met de stem Zijner hoogheid, en vertrekt die dingen niet, als Zijn stem zal gehoord worden. | |
Job | DutSVV | 37:5 | God dondert met Zijn stem zeer wonderlijk; Hij doet grote dingen, en wij begrijpen ze niet. | |
Job | DutSVV | 37:6 | Want Hij zegt tot de sneeuw: Wees op de aarde; en tot den plasregens des regens; dan is er de plasregen Zijner sterke regenen. | |
Job | DutSVV | 37:7 | Dan zegelt Hij de hand van ieder mens toe, opdat Hij kenne al de lieden Zijns werks. | |
Job | DutSVV | 37:11 | Ook vermoeit Hij de dikke wolken door klaarheid; Hij verstrooit de wolk Zijns lichts. | |
Job | DutSVV | 37:12 | Die keert zich dan naar Zijn wijzen raad door ommegangen, dat zij doen al wat Hij ze gebiedt, op het vlakke der wereld, op de aarde. | |
Job | DutSVV | 37:15 | Weet gij, wanneer God over dezelve orde stelt, en het licht Zijner wolk laat schijnen? | |
Job | DutSVV | 37:16 | Hebt gij wetenschap van de opwegingen der dikke wolken; de wonderheden Desgenen, Die volmaakt is in wetenschappen? | |
Job | DutSVV | 37:19 | Onderricht ons, wat wij Hem zeggen zullen; want wij zullen niets ordentelijk voorstellen kunnen vanwege de duisternis. | |
Job | DutSVV | 37:20 | Zal het Hem verteld worden, als ik zo zou spreken? Denkt iemand dat, gewisselijk, hij zal verslonden worden. | |
Job | DutSVV | 37:21 | En nu ziet men het licht niet als het helder is in den hemel, als de wind doorgaat, en dien zuivert; | |
Job | DutSVV | 37:23 | Den Almachtige, Dien kunnen wij niet uitvinden; Hij is groot van kracht; doch door gericht en grote gerechtigheid verdrukt Hij niet. | |
Chapter 38
Job | DutSVV | 38:4 | Waar waart gij, toen Ik de aarde grondde? Geef het te kennen, indien gij kloek van verstand zijt. | |
Job | DutSVV | 38:5 | Wie heeft haar maten gezet, want gij weet het; of wie heeft over haar een richtsnoer getrokken? | |
Job | DutSVV | 38:8 | Of wie heeft de zee met deuren toegesloten, toen zij uitbrak, en uit de baarmoeder voortkwam? | |
Job | DutSVV | 38:11 | En zeide: Tot hiertoe zult gij komen, en niet verder, en hier zal hij zich stellen tegen den hoogmoed uwer golven. | |
Job | DutSVV | 38:12 | Hebt gij van uw dagen den morgenstond geboden? Hebt gij den dageraad zijn plaats aangewezen; | |
Job | DutSVV | 38:13 | Opdat hij de einden der aarde vatten zou; en de goddelozen uit haar uitgeschud zouden worden? | |
Job | DutSVV | 38:14 | Dat zij veranderd zou worden gelijk zegelleem, en zij gesteld worden als een kleed? | |
Job | DutSVV | 38:16 | Zijt gij gekomen tot aan de oorsprongen der zee, en hebt gij in het onderste des afgronds gewandeld? | |
Job | DutSVV | 38:17 | Zijn u de poorten des doods ontdekt, en hebt gij gezien de poorten van de schaduw des doods? | |
Job | DutSVV | 38:18 | Zijt gij met uw verstand gekomen tot aan de breedte der aarde? Geef het te kennen, indien gij dit alles weet. | |
Job | DutSVV | 38:20 | Dat gij dat brengen zoudt tot zijn pale, en dat gij merken zoudt de paden zijns huizes? | |
Job | DutSVV | 38:22 | Zijt gij gekomen tot de schatkameren der sneeuw, en hebt gij de schatkameren des hagels gezien? | |
Job | DutSVV | 38:23 | Dien Ik ophoude tot den tijd der benauwdheid, tot den dag des strijds en des oorlogs! | |
Job | DutSVV | 38:24 | Waar is de weg, daar het licht verdeeld wordt, en de oostenwind zich verstrooit op de aarde? | |
Job | DutSVV | 38:25 | Wie deelt voor den stortregen een waterloop uit, en een weg voor het weerlicht der donderen? | |
Job | DutSVV | 38:27 | Om het woeste en het verwoeste te verzadigen, en om het uitspruitsel der grasscheutjes te doen wassen. | |
Job | DutSVV | 38:30 | Als met een steen verbergen zich de wateren, en het vlakke des afgrond wordt omvat. | |
Job | DutSVV | 38:31 | Kunt gij de liefelijkheden van het Zevengesternte binden, of de strengen des Orions losmaken? | |
Job | DutSVV | 38:32 | Kunt gij de Mazzaroth voortbrengen op haar tijd, en den Wagen met zijn kinderen leiden? | |
Job | DutSVV | 38:33 | Weet gij de verordeningen des hemels, of kunt gij deszelfs heerschappij op de aarde bestellen? | |
Job | DutSVV | 38:35 | Kunt gij de bliksemen uitlaten, dat zij henenvaren, en tot u zeggen: Zie, hier zijn wij? | |
Job | DutSVV | 38:36 | Wie heeft de wijsheid in het binnenste gezet? Of wie heeft den zin het verstand gegeven? | |
Job | DutSVV | 38:37 | Wie kan de wolken met wijsheid tellen, en wie kan de flessen des hemels nederleggen? | |
Job | DutSVV | 38:39 | Zult gij voor den ouden leeuw roof jagen, of de graagheid der jonge leeuwen vervullen? | |
Chapter 39
Job | DutSVV | 39:1 | Weet gij den tijd van het baren der steengeiten? Hebt gij waargenomen den arbeid der hinden? | |
Job | DutSVV | 39:3 | Als zij zich krommen, haar jongen met versplijting voortbrengen, haar smarten uitwerpen? | |
Job | DutSVV | 39:4 | Haar jongen worden kloek, worden groot door het koren; zij gaan uit, en keren niet weder tot dezelve. | |
Job | DutSVV | 39:5 | Wie heeft den woudezel vrij henengezonden, en wie heeft de banden des wilden ezels gelost? | |
Job | DutSVV | 39:10 | Zult gij den eenhoorn met zijn touw aan de voren binden? Zal hij de laagten achter u eggen? | |
Job | DutSVV | 39:11 | Zult gij op hem vertrouwen, omdat zijn kracht groot is, en zult gij uw arbeid op hem laten? | |
Job | DutSVV | 39:12 | Zult gij hem geloven, dat hij uw zaad zal wederbrengen, en vergaderen tot uw dorsvloer? | |
Job | DutSVV | 39:13 | Zijn van u de verheugelijke vleugelen der pauwen? Of de vederen des ooievaars, en des struisvogels? | |
Job | DutSVV | 39:15 | En vergeet, dat de voet die drukken kan, en de dieren des velds die vertrappen kunnen? | |
Job | DutSVV | 39:16 | Zij verhardt zich tegen haar jongen, alsof zij de hare niet waren; haar arbeid is te vergeefs, omdat zij zonder vreze is. | |
Job | DutSVV | 39:17 | Want God heeft haar van wijsheid ontbloot, en heeft haar des verstands niet medegedeeld. | |
Job | DutSVV | 39:18 | Als het tijd is, verheft zij zich in de hoogte; zij belacht het paard en zijn rijder. | |
Job | DutSVV | 39:20 | Zult gij het beroeren als een sprinkhaan? De pracht van zijn gesnuif is een verschrikking. | |
Job | DutSVV | 39:21 | Het graaft in den grond, en het is vrolijk in zijn kracht; en trekt uit, den geharnaste tegemoet. | |
Job | DutSVV | 39:22 | Het belacht de vreze, en wordt niet ontsteld, en keert niet wederom vanwege het zwaard. | |
Job | DutSVV | 39:24 | Met schudding en beroering slokt het de aarde op, en gelooft niet, dat het is het geluid der bazuin. | |
Job | DutSVV | 39:25 | In het volle geklank der bazuin, zegt het: Heah! en ruikt den krijg van verre, den donder der vorsten en het gejuich. | |
Job | DutSVV | 39:26 | Vliegt de sperwer door uw verstand, en breidt hij zijn vleugelen uit naar het zuiden? | |
Job | DutSVV | 39:27 | Is het naar uw bevel, dat de arend zich omhoog verheft, en dat hij zijn nest in de hoogte maakt? | |
Job | DutSVV | 39:28 | Hij woont en vernacht in de steenrots, op de scherpte der steenrots en der vaste plaats. | |
Chapter 40
Job | DutSVV | 40:2 | Is het twisten met den Almachtige onderrichten? Wie God bestraft, die antwoorde daarop. | |
Job | DutSVV | 40:5 | Eenmaal heb ik gesproken, maar zal niet antwoorden; of tweemaal, maar zal niet voortvaren. | |
Job | DutSVV | 40:8 | Zult gij ook Mijn oordeel te niet maken? Zult Gij Mij verdoemen, opdat gij rechtvaardig zijt? | |
Job | DutSVV | 40:10 | Versier u nu met voortreffelijkheid en hoogheid, en bekleed u met majesteit en heerlijkheid! | |
Job | DutSVV | 40:11 | Strooi de verbolgenheden uws toorns uit, en zie allen hoogmoedige, en verneder hem! | |
Job | DutSVV | 40:12 | Zie allen hoogmoedige, en breng hem ten onder; en verpletter de goddelozen in hun plaats! | |
Job | DutSVV | 40:17 | Als het hem lust, zijn staart is als een ceder; de zenuwen zijner schaamte zijn doorvlochten. | |
Job | DutSVV | 40:19 | Hij is een hoofdstuk der wegen Gods; die hem gemaakt heeft, heeft hem zijn zwaard aangehecht. | |
Job | DutSVV | 40:20 | Omdat de bergen hem voeder voortbrengen, daarom spelen al de dieren des velds aldaar. | |
Job | DutSVV | 40:21 | Onder schaduwachtige bomen ligt hij neder, in een schuilplaats des riets en des slijks. | |
Job | DutSVV | 40:22 | De schaduwachtige bomen bedekken hem, elkeen met zijn schaduw; de beekwilgen omringen hem. | |
Job | DutSVV | 40:23 | Zie, hij doet de rivier geweld aan, en verhaast zich niet; hij vertrouwt, dat hij de Jordaan in zijn mond zou kunnen intrekken. | |
Chapter 41
Job | DutSVV | 41:1 | Zult gij den Leviathan met den angel trekken, of zijn tong met een koord, dat gij laat nederzinken? | |
Job | DutSVV | 41:5 | Zult gij met hem spelen gelijk met een vogeltje, of zult gij hem binden voor uw jonge dochters? | |
Job | DutSVV | 41:6 | Zullen de metgezellen over hem een maaltijd bereiden? Zullen zij hem delen onder de kooplieden? | |
Job | DutSVV | 41:10 | Niemand is zo koen, dat hij hem opwekken zou; wie is dan hij, die zich voor Mijn aangezicht stellen zou? | |
Job | DutSVV | 41:11 | Wie heeft Mij voorgekomen, dat Ik hem zou vergelden? Wat onder den gansen hemel is, is het Mijne. | |
Job | DutSVV | 41:12 | Ik zal zijn leden niet verzwijgen, noch het verhaal zijner sterkte, noch de bevalligheid zijner gestaltenis. | |
Job | DutSVV | 41:13 | Wie zou het opperste zijns kleeds ontdekken? Wie zou met zijn dubbelen breidel hem aankomen? | |
Job | DutSVV | 41:15 | Zeer uitnemend zijn zijn sterke schilden, elkeen gesloten als met een nauwdrukkend zegel. | |
Job | DutSVV | 41:18 | Elk een zijner niezingen doet een licht schijnen; en zijn ogen zijn als de oogleden des dageraads. | |
Job | DutSVV | 41:22 | In zijn hals herbergt de sterkte; voor hem springt zelfs de droefheid van vreugde op. | |
Job | DutSVV | 41:23 | De stukken van zijn vlees kleven samen; elkeen is vast in hem, het wordt niet bewogen. | |
Job | DutSVV | 41:24 | Zijn hart is vast gelijk een steen; ja, vast gelijk een deel van den ondersten molensteen. | |
Job | DutSVV | 41:25 | Van zijn verheffen schromen de sterken; om zijner doorbrekingen wille ontzondigen zij zich. | |
Job | DutSVV | 41:26 | Raakt hem iemand met het zwaard, dat zal niet bestaan, spies, schicht noch pantsier. | |
Job | DutSVV | 41:28 | De pijl zal hem niet doen vlieden, de slingerstenen worden hem in stoppelen veranderd. | |
Job | DutSVV | 41:29 | De werpstenen worden van hem geacht als stoppelen, en hij belacht de drilling der lans. | |
Job | DutSVV | 41:30 | Onder hem zijn scherpe scherven; hij spreidt zich op het puntachtige, als op slijk. | |
Job | DutSVV | 41:31 | Hij doet de diepte zieden gelijk een pot; hij stelt de zee als een apothekerskokerij. | |
Job | DutSVV | 41:33 | Op de aarde is niets met hem te vergelijken, die gemaakt is om zonder schrik te wezen. | |
Chapter 42
Job | DutSVV | 42:2 | Ik weet, dat Gij alles vermoogt, en dat geen van Uw gedachten kan afgesneden worden. | |
Job | DutSVV | 42:3 | Wie is hij, zegt Gij, die den raad verbergt zonder wetenschap? Zo heb ik dan verhaald, hetgeen ik niet verstond, dingen, die voor mij te wonderbaar waren, die ik niet wist. | |
Job | DutSVV | 42:7 | Het geschiedde nu, nadat de HEERE die woorden tot Job gesproken had, dat de HEERE tot Elifaz, den Themaniet, zeide: Mijn toorn is ontstoken tegen u, en tegen uw twee vrienden, want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job. | |
Job | DutSVV | 42:8 | Daarom neemt nu voor ulieden zeven varren en zeven rammen, en gaat henen tot Mijn knecht Job, en offert brandoffer voor ulieden, en laat Mijn knecht Job voor ulieden bidden; want zekerlijk, Ik zal zijn aangezicht aannemen, opdat Ik aan ulieden niet doe naar uw dwaasheid; want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job. | |
Job | DutSVV | 42:9 | Toen gingen Elifaz, de Themaniet, en Bildad, de Suhiet, en Zofar, de Naamathiet, henen, en deden, gelijk als de HEERE tot hen gesproken had; en de HEERE nam het aangezicht van Job aan. | |
Job | DutSVV | 42:10 | En de HEERE wendde de gevangenis van Job, toen hij gebeden had voor zijn vrienden; en de HEERE vermeerderde al hetgeen Job gehad had tot dubbel zoveel. | |
Job | DutSVV | 42:11 | Ook kwamen tot hem al zijn broeders, en al zijn zusters, en allen, die hem te voren gekend hadden, en aten brood met hem in zijn huis, en beklaagden hem, en vertroostten hem over al het kwaad, dat de HEERE over hem gebracht had; en zij gaven hem een iegelijk een stuk gelds, een iegelijk ook een gouden voorhoofdsiersel. | |
Job | DutSVV | 42:12 | En de HEERE zegende Jobs laatste meer dan zijn eerste; want hij had veertien duizend schapen, en zes duizend kemelen, en duizend juk runderen, en duizend ezelinnen. | |
Job | DutSVV | 42:14 | En hij noemde den naam der eerste Jemima, en den naam der tweede Kezia, en den naam der derde Keren-Happuch. | |
Job | DutSVV | 42:15 | En er werden zo schone vrouwen niet gevonden in het ganse land, als de dochteren van Job; en haar vader gaf haar erfdeel onder haar broederen. | |
Job | DutSVV | 42:16 | En Job leefde na dezen honderd en veertig jaren, dat hij zag zijn kinderen, en de kinderen zijner kinderen, tot in vier geslachten. | |