JOB
Up
Chapter 1
| Job | NlCanisi | 1:1 | Er was eens een man in het land van Oes, Job geheten. Deze man was onberispelijk en rechtschapen; hij vreesde God en schuwde het kwaad. | |
| Job | NlCanisi | 1:3 | bovendien bezat hij een kudde van zevenduizend schapen, drieduizend kamelen, vijfhonderd span ossen, vijfhonderd ezelinnen en een groot aantal slaven, zodat hij wel de aanzienlijkste man was van alle bewoners van het oosten. | |
| Job | NlCanisi | 1:4 | Zijn zonen waren gewoon, om elk op zijn beurt en in zijn eigen huis een feestmaal te houden, waarop zij ook hun drie zusters uitnodigden, om met hen te eten en te drinken. | |
| Job | NlCanisi | 1:5 | Maar zodra dan de dagen van het feestmaal voorbij waren, liet Job ze bij zich ontbieden, om hen te heiligen, en droeg dan in de vroege morgen voor ieder van hen een brandoffer op. Want Job dacht: Misschien hebben mijn kinderen gezondigd en God vervloekt in hun hart. Zo deed Job geregeld. | |
| Job | NlCanisi | 1:6 | Het gebeurde nu op zekere dag, dat de zonen Gods voor Jahweh verschenen, en dat ook de satan zich in hun midden bevond. | |
| Job | NlCanisi | 1:7 | En Jahweh sprak tot satan: Waar komt ge vandaan? Satan gaf Jahweh ten antwoord: Van een zwerfen speurtocht over de aarde. | |
| Job | NlCanisi | 1:8 | Jahweh vroeg Satan: Hebt ge daarbij gelet op mijn dienaar Job, en hoe er op aarde zijns gelijke niet is: geen zo onberispelijk en rechtschapen, geen die God vreest en het kwaad schuwt, als hij? | |
| Job | NlCanisi | 1:10 | Hebt Gij hem, zijn gezin en al wat hij heeft, niet van alle kant met een haag omringd; hebt Gij het werk zijner handen niet gezegend, en overstroomt niet zijn kudde het land? | |
| Job | NlCanisi | 1:11 | Maar strek uw hand eens tegen hem uit, en tast hem eens aan in wat hij bezit: dan vloekt hij U in het aangezicht! | |
| Job | NlCanisi | 1:12 | Daarop sprak Jahweh tot satan: Ge moogt doen wat ge wilt met heel zijn bezit; maar hemzelf raakt ge met de hand niet aan! Zo ging satan van Jahweh heen. | |
| Job | NlCanisi | 1:13 | Toen nu enige tijd later de zonen en dochters van Job in het huis van hun oudsten broer zaten te eten en wijn te drinken, | |
| Job | NlCanisi | 1:14 | kwam hem een bode berichten: De Sjabeërs hebben een inval gedaan, terwijl uw ossen aan het ploegen waren, en de ezelinnen vlak bij hen graasden; | |
| Job | NlCanisi | 1:15 | zij hebben ze weggeroofd en uw knechten over de kling gejaagd; ik alleen ben ontsnapt, en kom het u melden! | |
| Job | NlCanisi | 1:16 | Nog was hij niet uitgesproken, of een tweede kwam binnen en riep: De bliksem is uit de hemel geslagen, en heeft uw kudde met de herders verbrand en verteerd; ik alleen ben ontsnapt, en kom het u melden! | |
| Job | NlCanisi | 1:17 | Nog was deze niet uitgesproken, of een derde kwam binnen en riep: De Chaldeën, in drie benden gesplitst, hebben zich op uw kamelen geworpen, ze weggeroofd, en uw knechten over de kling gejaagd; ik alleen ben ontsnapt, en kom het u melden! | |
| Job | NlCanisi | 1:18 | En nog was hij niet uitgesproken, of weer een ander kwam binnen en riep: Terwijl uw zonen en dochters zaten te eten en wijn te drinken in het huis van hun oudsten broer, | |
| Job | NlCanisi | 1:19 | stak er eensklaps een geweldige storm op uit de richting van de woestijn, die het huis aan al de vier hoeken deed schudden; het stortte boven de kinderen in, en zij stierven; ik alleen ben ontsnapt, en kom het u melden! | |
| Job | NlCanisi | 1:20 | Toen stond Job op en scheurde zijn kleed; hij schoor zijn hoofd en wierp zich plat ter aarde neer. | |
| Job | NlCanisi | 1:21 | Maar hij sprak: Naakt kwam ik uit de schoot van mijn moeder; Naakt keer ik er terug! Het was Jahweh, die gaf; het was Jahweh, die nam: De Naam van Jahweh zij gezegend! | |
Chapter 2
| Job | NlCanisi | 2:1 | Weer gebeurde het op zekere dag, dat de zonen Gods voor Jahweh verschenen, en dat ook de satan zich in hun midden bevond, en voor Jahweh stond. | |
| Job | NlCanisi | 2:2 | En Jahweh sprak tot satan: Waar komt ge vandaan? Satan gaf Jahweh ten antwoord: Van een zwerf- en speurtocht over de aarde. | |
| Job | NlCanisi | 2:3 | Jahweh vroeg satan: Hebt ge daarbij gelet op mijn dienaar Job, en hoe er op aarde zijns gelijke niet is: geen zo onberispelijk en rechtschapen, geen die God vreest en het kwaad schuwt, als hij. Nog blijft hij volharden in zijn deugd; tevergeefs hebt ge Mij dus tegen hem opgehitst, om hem tot de bedelstaf te brengen. | |
| Job | NlCanisi | 2:4 | Maar Satan gaf Jahweh ten antwoord: Huid voor huid tenslotte geeft de mens al, wat hij heeft, voor zijn leven. | |
| Job | NlCanisi | 2:5 | Strek uw hand eens tegen hem uit, en tast hem eens aan in zijn gebeente en vlees: dan vloekt hij U in het aangezicht! | |
| Job | NlCanisi | 2:6 | Daarop sprak Jahweh tot satan: Ge moogt met hem doen, wat ge wilt; maar zijn leven moet ge ontzien. | |
| Job | NlCanisi | 2:7 | Zo ging satan van Jahweh heen. Nu sloeg hij Job met kwaadaardige zweren van het hoofd tot de voeten; | |
| Job | NlCanisi | 2:8 | en deze moest een potscherf nemen, om er zich mede te krabben. En terwijl hij op de ashoop zat, | |
| Job | NlCanisi | 2:9 | viel zijn vrouw tegen hem uit: Volhardt ge ook nu nog in uw deugd? Blijf God dan zegenen, en sterf! | |
| Job | NlCanisi | 2:10 | Maar hij sprak tot haar: Ge praat als een dwaas! Zouden we wel het goede van God willen aannemen, maar het kwade niet? Dus ondanks dit alles heeft Job zelfs niet met zijn lippen gezondigd. | |
| Job | NlCanisi | 2:11 | Toen nu de drie vrienden van Job van al de rampen hoorden, die Job hadden getroffen, verlieten zij allen hun woonplaats. Het waren: Elifaz van Teman Bildad van Sjóeach, en Sofar van Naäma. Ze spraken met elkander af, om hem te gaan beklagen en troosten. | |
| Job | NlCanisi | 2:12 | Maar toen zij op enige afstand de ogen opsloegen, kenden ze hem niet meer terug. Nu begonnen ze hardop te wenen, scheurden hun kleren en strooiden zich as op het hoofd. | |
Chapter 3
| Job | NlCanisi | 3:3 | De dag verga, waarop ik geboren werd; De nacht, die sprak: Er is een knaapje ontvangen! | |
| Job | NlCanisi | 3:4 | Die dag: hij worde duisternis, God in den hoge zij er niet om bekommerd; Geen lichtglans moge hem bestralen, | |
| Job | NlCanisi | 3:5 | Maar duisternis en schaduw des doods hem bedekken; Mogen wolken zich boven hem samenpakken, En zonsverduistering hem verschrikken! | |
| Job | NlCanisi | 3:6 | Die nacht: het donker rove hem weg, Hij telle niet mee onder de dagen van het jaar, En trede niet op in het getal van de maanden. Mogen de sterren van zijn ochtendschemering worden gedoofd; Hij hope op licht, dat niet daagt, Hij aanschouwe de wimpers van het morgenrood niet! | |
| Job | NlCanisi | 3:9 | Mogen de sterren van zijn ochtendschemering worden gedoofd; Hij hope op licht, dat niet daagt, Hij aanschouwe de wimpers van het morgenrood niet! | |
| Job | NlCanisi | 3:10 | Want hij sloot mij de deuren niet dicht van de schoot, Hij verborg niet het leed voor mijn ogen! | |
| Job | NlCanisi | 3:11 | Waarom stierf ik niet, toen ik uit de moederschoot kwam, Ging ik niet dood, toen ik haar lichaam verliet; | |
| Job | NlCanisi | 3:13 | Dan lag ik nu neer, en had rust; Ik zou slapen, en door niets meer worden gestoord: | |
| Job | NlCanisi | 3:16 | Waarom werd ik niet weggestopt als een misdracht, Als kinderkens, die het licht niet aanschouwen? | |
| Job | NlCanisi | 3:18 | Waar de gevangenen allemaal vrede genieten, En de stem van de drijvers niet horen; | |
| Job | NlCanisi | 3:21 | Aan hen, die de dood verbeiden, die niet komt, Die met groter vlijt naar hem dan naar schatten graven; | |
| Job | NlCanisi | 3:22 | Die met blijdschap zouden juichen, En jubelen, wanneer zij het graf zouden vinden? | |
| Job | NlCanisi | 3:23 | Aan den man, wiens pad in de duisternis ligt, Wien God elke uitweg heeft afgesneden! | |
| Job | NlCanisi | 3:24 | Want als mijn brood komt mijn zuchten, En als water stort zich mijn jammerklacht uit; | |
Chapter 4
| Job | NlCanisi | 4:2 | Zullen wij het woord tot u richten, tot u, zo verslagen? Maar wie zou zijn woorden kunnen bedwingen? | |
| Job | NlCanisi | 4:4 | Uw woorden hebben struikelenden opgericht, Knikkende knieën hebt ge spierkracht verleend: | |
| Job | NlCanisi | 4:7 | Denk eens na: wie kwam ooit onschuldig om, Of waar ter wereld werden rechtvaardigen verdelgd? | |
| Job | NlCanisi | 4:10 | Het gebrul van den leeuw en het gehuil van den luipaard verstomt. De tanden der leeuwenwelpen worden stuk gebroken; | |
| Job | NlCanisi | 4:11 | De leeuwin komt om bij gebrek aan prooi, De jongen van de leeuwinnen worden uiteen gejaagd! | |
| Job | NlCanisi | 4:12 | Eens drong een woord in het diepste geheim tot mij door En mijn oor ving er het gefluister van op. | |
| Job | NlCanisi | 4:13 | Het was in een nachtgezicht, uit dromen geboren, Wanneer een diepe slaap de mensen bevangt: | |
| Job | NlCanisi | 4:16 | Daar stond er één voor mij, Wiens gelaat ik niet kon herkennen; Een gestalte zweefde voor mijn oog, En ik hoorde het fluisteren van een stem: | |
| Job | NlCanisi | 4:18 | Zie, zelfs op zijn dienaars kan Hij niet bouwen, Zelfs in zijn engelen ontdekt Hij gebreken. | |
| Job | NlCanisi | 4:19 | Hoeveel te meer in hen, die lemen hutten bewonen, Wier fundament in het stof is gelegd, En die als motten worden doodgetrapt, | |
| Job | NlCanisi | 4:20 | Van ‘s morgens tot ‘s avonds te pletter gedrukt; Die zonder dat men er acht op slaat, Voor eeuwig vergaan; | |
Chapter 5
| Job | NlCanisi | 5:1 | Roep maar: er is niemand, die u antwoord geeft; Tot wien van de heiligen wilt ge u wenden? | |
| Job | NlCanisi | 5:5 | Wat zij hebben geoogst, eet een hongerige op, En de dorstige rooft en drinkt de melk van hun kudde | |
| Job | NlCanisi | 5:6 | Want het kwaad schiet niet op uit het stof, En de rampspoed ontspruit uit de aarde niet: | |
| Job | NlCanisi | 5:7 | Maar het is de mens, die zichzelf de rampspoed verwekt, Zoals de vonken naar boven spatten! | |
| Job | NlCanisi | 5:11 | Die de nederigen op de hoogte verheft, En treurenden het hoogste geluk doet smaken. | |
| Job | NlCanisi | 5:12 | Die de plannen der sluwen verijdelt, Zodat hun handen de ontwerpen niet ten uitvoer brengen; | |
| Job | NlCanisi | 5:14 | En midden op de dag zij op duisternis stuiten, En rondtasten op klaarlichte dag, zoals in de nacht; | |
| Job | NlCanisi | 5:17 | Gelukkig, gij mens, dien God kastijdt: Versmaad dus de straf van den Almachtige niet! | |
| Job | NlCanisi | 5:23 | Want ge hebt een verbond met de stenen op het veld, En het wild gedierte leeft in vriendschap met u | |
| Job | NlCanisi | 5:24 | Dan weet ge, dat uw tent in vrede is, Ge niets vermist, als ge uw woning doorzoekt; | |
| Job | NlCanisi | 5:25 | Dan weet ge, dat uw nageslacht talrijk zal zijn, Uw spruiten als het gras op het veld. | |
| Job | NlCanisi | 5:26 | Eerst in uw ouderdom daalt ge ten grave, Zoals de schoof wordt binnengehaald, als het tijd is! | |
Chapter 6
| Job | NlCanisi | 6:2 | Ach, mocht mijn wrevel worden gewogen, Maar tegelijk met mijn leed op de weegschaal gelegd: | |
| Job | NlCanisi | 6:3 | Want omdat het zwaarder is dan het zand aan de zee, Daarom gingen ook mijn woorden de perken te buiten. | |
| Job | NlCanisi | 6:4 | Ja, de pijlen van den Almachtige blijven in mij steken, Mijn geest zuigt er het gif van op; De verschrikkingen Gods Stellen zich tegen mij in slagorde op! | |
| Job | NlCanisi | 6:9 | Dat het God behaagde, mij te verpletteren, Zijn hand zich bewoog, om mij weg te maaien. | |
| Job | NlCanisi | 6:10 | Dat zou een troost voor mij zijn, En ik danste ondanks mijn leed: "Hij spaart mij niet, Omdat ik den Heilige mijn wens niet verzweeg!". | |
| Job | NlCanisi | 6:11 | Want wat is mijn kracht, dat ik nu nog zou wachten, Wat mijn uitzicht, dat ik langer zou leven? | |
| Job | NlCanisi | 6:14 | Maar wie zijn vriend barmhartigheid weigert, Verzaakt de vrees voor den Almachtige! | |
| Job | NlCanisi | 6:15 | Toch zijn mijn broeders als een beek onbetrouwbaar, Als een stortbeek, die wegstroomt: | |
| Job | NlCanisi | 6:19 | De karavanen van Tema zien er naar uit, De convooien van Sjeba hebben er hun hoop op gevestigd: | |
| Job | NlCanisi | 6:21 | Zo zijt gij voor mij nu geworden: Gij aanschouwt mijn ellende, en beangst deinst gij terug! | |
| Job | NlCanisi | 6:22 | Heb ik gevraagd: Geeft mij iets ten geschenke, Of staat mij van uw vermogen iets af; | |
| Job | NlCanisi | 6:24 | Neen, onderricht mij, en dan zal ik zwijgen; Laat mij inzien, waarin ik heb gedwaald! | |
| Job | NlCanisi | 6:25 | Hoe zoet zijn woorden, die oprecht zijn gemeend, Maar hoe grievend de berisping van u! | |
| Job | NlCanisi | 6:26 | Meent gij, mijn woorden te moeten berispen: Woorden van een wanhopige, die in de wind zijn gesproken? | |
| Job | NlCanisi | 6:29 | Bezint u, en laat er geen onrecht geschieden; Bezint u, mijn onschuld zal blijken! | |
Chapter 7
| Job | NlCanisi | 7:1 | Heeft de mens niet een krijgsdienst op aarde, Gelijken zijn dagen niet op die van een knecht? | |
| Job | NlCanisi | 7:2 | Zoals een slaaf, die naar de schaduw verlangt, Zoals een knecht, die op zijn loon staat te wachten: | |
| Job | NlCanisi | 7:4 | Ga ik slapen, dan denk ik: wanneer wordt het dag, Als ik opsta: wanneer wordt het avond? Maar de avond blijft zich eindeloos rekken, En ik blijf vol onrust tot aan de morgen; | |
| Job | NlCanisi | 7:7 | Bedenk, dat mijn leven een ademtocht is, Dat mijn oog nooit meer het geluk zal aanschouwen; | |
| Job | NlCanisi | 7:8 | Dat het oog van hem, die mij ziet, mij niet meer zal speuren, En wanneer gij uw blik op mij richt, ik er niet meer zal zijn. | |
| Job | NlCanisi | 7:9 | Zoals een wolk vervliegt en verdwijnt, Zo stijgt, die in het dodenrijk daalt, er niet meer uit op; | |
| Job | NlCanisi | 7:10 | Hij keert naar zijn huis niet meer terug, En zijn eigen woonplaats kent hem niet langer! | |
| Job | NlCanisi | 7:11 | En daarom zal ik mijn mond niet snoeren, Maar spreken in de benauwdheid van mijn geest, En klagen in de bitterheid van mijn ziel: Gij dwingt mij er toe! | |
| Job | NlCanisi | 7:13 | Wanneer ik denk: mijn bed brengt mij troost, Mijn sponde zal mijn zuchten verlichten: | |
| Job | NlCanisi | 7:14 | Dan gaat Gij mij door dromen verschrikken, En jaagt mij door visioenen ontsteltenis aan; | |
| Job | NlCanisi | 7:16 | Ik verdwijn, ik blijf niet altijd in leven, Laat mij met rust, want mijn dagen zijn enkel een zucht! | |
| Job | NlCanisi | 7:17 | Wat is de mens, dat Gij zoveel belang in hem stelt, En hem uw aandacht blijft wijden; | |
| Job | NlCanisi | 7:19 | Wanneer wendt Gij eindelijk eens uw oog van mij af, En laat Gij mij tijd, om mijn speeksel te slikken? | |
| Job | NlCanisi | 7:20 | Heb ik gezondigd: wat deed ik U, Gij Mensenbewaker! Waarom hebt Gij mij tot uw mikpunt gemaakt, En ben ik U maar tot last; | |
Chapter 8
| Job | NlCanisi | 8:4 | Wanneer uw kinderen tegen Hem hebben gezondigd, Dan heeft Hij hun slechts hun misdaad vergolden! | |
| Job | NlCanisi | 8:5 | Maar als gij uw toevlucht neemt tot God, En rein en oprecht tot den Almachtige smeekt: | |
| Job | NlCanisi | 8:6 | Dan zal Hij van stonde af over u waken, En schenkt Hij u weer een rechtschapen gezin; | |
| Job | NlCanisi | 8:7 | Dan schijnt uw vroeger lot slechts gering, Wordt ver door uw nieuwe staat overtroffen. | |
| Job | NlCanisi | 8:9 | Want wij zijn van gisteren, en weten niets, Ons leven op aarde is enkel een schaduw; | |
| Job | NlCanisi | 8:15 | Hij steunt op zijn web, maar dit houdt het niet uit, Hij grijpt het vast, maar het houdt geen stand. | |
| Job | NlCanisi | 8:17 | Zijn wortels kronkelen zich over het grint, En tussen de stenen grijpt hij zich vast. | |
| Job | NlCanisi | 8:18 | Maar rukt men hem weg van zijn plaats, Dan verloochent ze hem:ik heb u nooit gezien! | |
Chapter 9
| Job | NlCanisi | 9:2 | Zeker, ik weet wel, dat het zo is; Maar hoe kan een mens tegenover God in zijn recht zijn? | |
| Job | NlCanisi | 9:3 | Wanneer hij Hem ter verantwoording wil roepen, Geeft Hij niet eens op de duizendmaal antwoord; | |
| Job | NlCanisi | 9:5 | Hem, die bergen verzet, en ze merken het niet, Ze onderstboven keert in zijn toorn; | |
| Job | NlCanisi | 9:11 | Zie, Hij gaat mij voorbij, en ik zie het niet, Hij glijdt langs mij heen, ik bemerk het niet; | |
| Job | NlCanisi | 9:13 | God, die zijn gramschap niet weerhoudt: Zelfs Ráhabs helpers moesten zich onder Hem krommen! | |
| Job | NlCanisi | 9:15 | Ik, die geen antwoord krijg, al heb ik ook recht, Maar mijn Rechter om genade moet smeken; | |
| Job | NlCanisi | 9:16 | En al gaf Hij mij antwoord, als ik riep, Dan geloof ik niet, dat Hij naar mij zou luisteren. | |
| Job | NlCanisi | 9:20 | Al had ik ook recht, zijn mond veroordeelde mij; Al was ik onschuldig, Hij verklaarde mij schuldig! | |
| Job | NlCanisi | 9:21 | Ben ik onschuldig? Ik weet het zelf nu niet meer. Ik verfoei mijn bestaan: Het is mij allemaal één! | |
| Job | NlCanisi | 9:23 | Wanneer zijn gesel plotseling doodt, Lacht Hij met de vertwijfeling van de onschuldigen; | |
| Job | NlCanisi | 9:24 | Is het land aan bozen overgeleverd, Hij bindt nog een blinddoek op het gelaat van de rechters: Want zo Hij het niet doet, Wie doet het dan wel? | |
| Job | NlCanisi | 9:25 | Zo vliegen mijn dagen voorbij, Sneller nog dan een ijlbode; Zo vluchten ze weg, Zonder geluk te aanschouwen; | |
| Job | NlCanisi | 9:26 | Ze schieten heen als schepen van riet, Als een adelaar, die zich werpt op zijn prooi. | |
| Job | NlCanisi | 9:28 | Dan ben ik weer bang voor al mijn smarten, Wetend, dat Gij mij niet voor onschuldig houdt. | |
| Job | NlCanisi | 9:32 | Neen, Gij zijt geen mens, zoals ik, dien ik ter verantwoording roep, Zodat wij te zamen voor de rechtbank verschijnen! | |
| Job | NlCanisi | 9:33 | Ach, mocht er een scheidsrechter tussen ons zijn, Die zijn hand op ons beiden kon leggen; | |
Chapter 10
| Job | NlCanisi | 10:1 | Ik walg nu toch van het leven, En laat dus de vrije loop aan mijn klagen; Ik spreek in de bitterheid van mijn ziel, | |
| Job | NlCanisi | 10:2 | En zeg tot God: Behandel mij niet als een schuldige; Laat mij weten, waarom Gij tegen mij strijdt! | |
| Job | NlCanisi | 10:3 | Brengt het U voordeel, dat Gij verdrukt, Dat Gij het werk uwer handen verwerpt, Maar de plannen der bozen begunstigt? | |
| Job | NlCanisi | 10:5 | Zijn uw dagen als die van een sterveling, Uw jaren als de levensduur van een mens: | |
| Job | NlCanisi | 10:7 | Ofschoon Gij weet, dat ik niet schuldig ben, En niemand mij uit uw hand kan redden? | |
| Job | NlCanisi | 10:8 | Uw eigen handen hebben mij gevormd en gewrocht, En nu zoudt Gij me weer gaan vernielen? | |
| Job | NlCanisi | 10:9 | Bedenk toch, dat Gij mij als leem hebt gekneed: En Gij voert mij terug naar het stof? | |
| Job | NlCanisi | 10:12 | In uw goedheid hebt Gij mij het leven geschonken Uw zorg heeft mijn adem bewaakt, | |
| Job | NlCanisi | 10:15 | Was ik schuldig: Wee mij! En was ik onschuldig, Toch zou ik mijn hoofd niet mogen verheffen, Zat van smaad en gedrenkt met ellende! | |
| Job | NlCanisi | 10:16 | Hief ik het op, Gij zoudt jacht op mij maken, als een luipaard, Mij telkens uw wondere macht laten voelen, | |
| Job | NlCanisi | 10:17 | Uw vijandschap jegens mij weer vernieuwen; Gij zoudt uw toorn op mij nog verdubbelen, Gij riept troepen en legers tegen mij op! | |
| Job | NlCanisi | 10:18 | Waarom hebt Gij mij dan uit de schoot laten komen, Gaf ik de geest niet, eer een oog mij aanschouwde? | |
| Job | NlCanisi | 10:19 | Dan was ik nu, als had ik nimmer bestaan, En was van de schoot naar het graf gedragen. | |
| Job | NlCanisi | 10:20 | Ach, mijn levensdagen zijn maar gering, Laat mij met rust, dat ik een weinig vreugde beleef, | |
| Job | NlCanisi | 10:21 | Eer ik heenga, vanwaar ik niet terugkom, Naar het land van duisternis en schaduw des doods; | |
Chapter 11
| Job | NlCanisi | 11:2 | Zo’n praatvaar zou onbeantwoord blijven, Zo’n held met de lippen in het gelijk gesteld; | |
| Job | NlCanisi | 11:3 | Uw zwetsen zou anderen tot zwijgen brengen, Uw onzinnig gebrabbel door niemand worden beschaamd? | |
| Job | NlCanisi | 11:6 | U de geheimen der Wijsheid ontvouwen, Die zo moeilijk zijn te verstaan: Dan zoudt ge erkennen, dat God van u eist, Wat uw misdaad verdient. | |
| Job | NlCanisi | 11:7 | Zoudt ge de diepten Gods kunnen peilen, De alwetendheid van den Almachtige doorgronden? | |
| Job | NlCanisi | 11:8 | Zij is hoger nog dan de hemelen: Wat kunt ge beginnen; Dieper nog dan de onderwereld: Wat kunt ge begrijpen; | |
| Job | NlCanisi | 11:10 | Als hij iets laat passeren, het verborgen houdt, Of het ruchtbaar maakt: wie zal Hem weerhouden? | |
| Job | NlCanisi | 11:11 | Want Hij doorschouwt de bedriegelijke mensen; Hij kent het kwaad, het ontgaat Hem niet! | |
| Job | NlCanisi | 11:12 | Maar een leeghoofd zal dit eerst begrijpen, Als het jong van een ezel een mensenkind wordt! | |
| Job | NlCanisi | 11:15 | Dan heft ge smetteloos het hoofd omhoog, Dan staat ge vast, en behoeft niet te vrezen. | |
| Job | NlCanisi | 11:16 | Ja, dan zult ge de ellende vergeten, Er aan denken als aan water, dat voorbij is gestroomd; | |
| Job | NlCanisi | 11:17 | Dan rijst uw leven klaarder nog dan de middag, En uw duisternis zal als de morgen zijn; | |
| Job | NlCanisi | 11:18 | Dan zult ge vertrouwen, Want er is weer hoop! Dan gaat ge weer slapen onder veilige hoede, | |
Chapter 12
| Job | NlCanisi | 12:4 | Laat mij de spot zijn van mijn vriend; Ik roep Jahweh aan, Hij zal mij verhoren! Bespotting voor de deugd van de vromen, | |
| Job | NlCanisi | 12:5 | Verachting voor de beproefden: denkt het gelukskind, En een trap voor hen, wier voeten wankelen; | |
| Job | NlCanisi | 12:6 | Maar vrede voor de tenten der rovers, Onbezorgdheid voor hen, die God durven tarten, En die God naar hun hand willen zetten! | |
| Job | NlCanisi | 12:7 | Ondervraag slechts het vee: het zal het u leren; De vogels uit de lucht; zij vertellen het u; | |
| Job | NlCanisi | 12:8 | Of het kruipend gedierte op aarde: zij zullen het zeggen; De vissen der zee: zij lichten u in. | |
| Job | NlCanisi | 12:10 | Hij, die iedere levende ziel in zijn hand heeft, En de adem van alle menselijk vlees! | |
| Job | NlCanisi | 12:11 | Of kan het oor geen woorden meer toetsen, Het gehemelte geen spijzen meer proeven; | |
| Job | NlCanisi | 12:15 | Houdt Hij de wateren tegen, ze drogen op; Laat Hij ze los, ze woelen het land om. | |
| Job | NlCanisi | 12:20 | Aan vertrouwbare mannen ontneemt Hij de spraak, En ontrooft de grijsaards hun oordeel; | |
| Job | NlCanisi | 12:23 | Hij maakt naties groot, en richt ze ten gronde, Breidt volken uit, en stoot ze neer; | |
| Job | NlCanisi | 12:24 | Hij berooft de vorsten der aarde van hun verstand, En laat ze in de ongebaande wildernis dolen; | |
Chapter 13
| Job | NlCanisi | 13:1 | Zie, dit alles heb ik met eigen ogen aanschouwd, Mijn oor heeft het gehoord en verstaan. | |
| Job | NlCanisi | 13:7 | Moogt gij leugens spreken, om God te believen, Ter wille van Hem onwaarheid zeggen; | |
| Job | NlCanisi | 13:9 | Loopt dit goed voor u af, wanneer Hij u in verhoor neemt; Of denkt gij Hem te bedriegen, zoals men mensen bedriegt? | |
| Job | NlCanisi | 13:11 | Zal zijn Majesteit u dan niet ontstellen, Zijn verschrikkingen u niet overvallen? | |
| Job | NlCanisi | 13:16 | Dit zal reeds een triomf voor mij zijn; Want de boze durft niet eens voor zijn aanschijn treden! | |
| Job | NlCanisi | 13:20 | Twee dingen moet Gij mij echter besparen, Dan verschuil ik mij niet voor uw aanschijn: | |
Chapter 14
| Job | NlCanisi | 14:2 | Hij ontluikt en verwelkt als een bloem, Vliedt heen als een schaduw, en houdt geen stand: | |
| Job | NlCanisi | 14:5 | Maarwanneer dus zijn dagen zijn vastgesteld, Het getal zijner maanden door U is bepaald, Gij hem zijn grens hebt gesteld, die hij niet overschrijdt: | |
| Job | NlCanisi | 14:6 | Wend dan uw blik van Hem af, en laat hem met rust, Tot hij zijn dagtaak als een huurling volbracht heeft! | |
| Job | NlCanisi | 14:7 | Ja, voor een boom is er hoop, als hij wordt omgehakt: Hij loopt weer uit, en zijn loten houden niet op. | |
| Job | NlCanisi | 14:9 | Hij bot weer uit, zodra hij het water maar ruikt, Schiet takken als een jonge plant. | |
| Job | NlCanisi | 14:10 | Maar sterft een mens, ontzield blijft hij liggen Geeft hij de geest, hij is er niet meer. | |
| Job | NlCanisi | 14:12 | Zo legt de mens zich neer, en staat niet meer op En wordt niet wakker uit zijn slaap. 14:12b Zolang de hemel bestaat, ontwaken zij niet! | |
| Job | NlCanisi | 14:13 | Ach, als Gij mij in het dodenrijk mocht verschuilen, Mij verbergen, tot uw toorn is bedaard, Mij een tijdstip bepalen, en dan aan mij denken, | |
| Job | NlCanisi | 14:14 | Den mens na zijn dood deedt herleven: Dan zou ik al de dagen van mijn harde dienst blijven wachten, Tot mijn aflossing komt! | |
| Job | NlCanisi | 14:15 | Hoe zou ik dan antwoorden, als Gij riept Als Gij het werk uwer handen verlangend kwaamt zoeken! | |
| Job | NlCanisi | 14:16 | Terwijl Gij thans mijn schreden telt, Zoudt Gij niet langer op mijn zonden meer loeren, | |
| Job | NlCanisi | 14:19 | Het water de stenen uitholt, Een stortregen de aardbodem wegspoelt: Zo slaat Gij de hoop der mensen de bodem in, | |
| Job | NlCanisi | 14:20 | Gij slaat hem neer, hij gaat heen voor altijd; Gij verbleekt zijn gelaat, en zendt hem weg. | |
| Job | NlCanisi | 14:21 | Zijn zonen mogen worden geëerd: hij ziet het niet; Tot schande komen: hij bemerkt het niet. | |
Chapter 15
| Job | NlCanisi | 15:4 | Gij breekt zowaar de godsvrucht af, En verstoort de overpeinzing voor het aanschijn van God. | |
| Job | NlCanisi | 15:6 | Is het uw eigen mond, die u vonnist: niet ik, Zijn het uw eigen lippen, die tegen u getuigen. | |
| Job | NlCanisi | 15:11 | Zijn soms voor ú de vertroostingen Gods te gering, Het woord, met zachtheid tot u gesproken? | |
| Job | NlCanisi | 15:13 | Dat ge uw wrevel tegen God durft keren, En zulke woorden aan uw mond laat ontglippen! | |
| Job | NlCanisi | 15:14 | Wat is een mens, dat hij rein zou zijn, Rechtschapen, die uit een vrouw is geboren? | |
| Job | NlCanisi | 15:15 | Zie, zelfs op zijn Heiligen kan Hij niet bouwen, En de hemel is niet rein in zijn oog; | |
| Job | NlCanisi | 15:16 | Hoeveel minder de mens, afschuwelijk, bedorven, Die de ongerechtigheid als water drinkt! | |
| Job | NlCanisi | 15:18 | Het is hetzelfde, wat de wijzen verkonden, En wat hun vaderen hun niet hadden verborgen, | |
| Job | NlCanisi | 15:19 | Aan wie alleen het land was geschonken, En bij wie nog geen vreemde was binnengedrongen | |
| Job | NlCanisi | 15:20 | De goddeloze verkeert heel zijn leven in angst, De tyran al de jaren, die voor hem zijn bedongen; | |
| Job | NlCanisi | 15:22 | Hij hoopt niet eens, aan de duisternis te ontsnappen, En is bestemd voor het zwaard; | |
| Job | NlCanisi | 15:23 | Hij wordt als een aas voor de gieren geworpen, En weet, dat sombere dagen hem wachten. | |
| Job | NlCanisi | 15:27 | Omdat hij zijn gelaat met vet heeft bedekt, En een vetlaag gelegd op zijn lenden: | |
| Job | NlCanisi | 15:28 | Daarom vestigt hij zich in verwoeste steden, In onbewoonbare huizen, die tot puin zijn vervallen; | |
| Job | NlCanisi | 15:30 | Zijn schaduw breidt zich niet uit op de grond, En hij ontsnapt de duisternis niet; Het vuur zal zijn loten verschroeien, De wind zijn bloesem verwaaien! | |
| Job | NlCanisi | 15:31 | Laat hem niet op zijn gestalte vertrouwen, Hij komt bedrogen uit, ze is enkel schijn. | |
| Job | NlCanisi | 15:33 | Hij is als de wijnstok, die zijn druiven laat vallen, En als de olijf, die zijn bloesem verliest! | |
| Job | NlCanisi | 15:34 | Ja, de bent der goddelozen is onvruchtbaar, En het vuur verteert de tenten der omkoperij; | |
Chapter 16
| Job | NlCanisi | 16:2 | Zulke beweringen heb ik nu al meer dan genoeg gehoord; Gij zijt allemaal onuitstaanbare troosters! | |
| Job | NlCanisi | 16:4 | Ik zou juist eender als gij kunnen spreken, Waart gij in mijn plaats; Mooie woorden tegen u kunnen zeggen, Het hoofd over u kunnen schudden; | |
| Job | NlCanisi | 16:6 | Als ik spreek, wordt mijn leed er niet door verminderd; Maar wat komt er van mij, als ik zwijg? | |
| Job | NlCanisi | 16:9 | Zijn toorn verscheurt en bestookt mij, Hij knerst de tanden tegen mij! Mijn tegenstanders zouden mij met hun ogen doorboren, | |
| Job | NlCanisi | 16:10 | Hun monden tegen mij opensperren, Smadelijk mij op de wangen slaan, Als één man tegen mij optrekken! | |
| Job | NlCanisi | 16:12 | Ik leefde in vrede: Hij heeft me gebroken, Bij de nek gegrepen en neergesmakt; Hij heeft mij tot zijn doelwit gemaakt, | |
| Job | NlCanisi | 16:13 | Zijn pijlen snorren om mij heen; Meedogenloos doorboort Hij mijn nieren, En stort mijn gal over de bodem uit. | |
| Job | NlCanisi | 16:14 | Hij schiet mij de ene bres na de andere, Als een krijgsheld stormt Hij op mij los; | |
| Job | NlCanisi | 16:15 | Ik heb een rouwkleed over mijn huid genaaid, Mijn hoorn in het stof laten zakken; | |
| Job | NlCanisi | 16:16 | Mijn gelaat is rood van het wenen, En over mijn wimpers ligt de schaduw des doods. | |
| Job | NlCanisi | 16:17 | Maar omdat er geen geweld aan mijn handen kleeft, Klinkt mijn rein gebed naar omhoog: | |
| Job | NlCanisi | 16:21 | O, mocht er een scheidsrechter zijn tussen den mens en God, Als tussen den mens en zijn naaste! | |
Chapter 17
| Job | NlCanisi | 17:2 | Ben ik niet het mikpunt van spot, Verkwijnt niet mijn oog door de bittere verwijten? | |
| Job | NlCanisi | 17:4 | Want hùn hart hebt Gij voor inzicht gesloten, En daarom steken zij de hand niet uit; | |
| Job | NlCanisi | 17:5 | Men beklaagt het lot van zijn vrienden Terwijl de ogen versmachten van de eigen kinderen; | |
| Job | NlCanisi | 17:6 | Men heeft mij tot spreekwoord gemaakt bij de mensen, Ik ben een, wien men in het aangezicht spuwt! | |
| Job | NlCanisi | 17:9 | Moet de rechtvaardige toch zijn weg maar bewandelen, Wie rein van handen is, zijn kracht nog verdubbelen? | |
| Job | NlCanisi | 17:13 | Kan ik nog hopen? Het dodenrijk is mijn huis, In de duisternis heb ik mijn leger gespreid; | |
| Job | NlCanisi | 17:14 | Tot het graf geroepen: Gij zijt mijn vader, Tot de wormen: Gij zijt mijn moeder en zusters! | |
Chapter 18
| Job | NlCanisi | 18:2 | Wanneer maakt gij eindelijk eens een eind aan uw praten, Wordt gij verstandig, en laat ons aan het woord; | |
| Job | NlCanisi | 18:4 | Gij, die in uw woede uzelf verscheurt: Zou om uwentwil de aarde worden ontvolkt, Een rots van haar plaats verwijderd, Een berg van zijn grondslag gerukt? | |
| Job | NlCanisi | 18:5 | Waarachtig, het licht van den boze dooft uit, De vlam van zijn vuur blijft niet schijnen; | |
| Job | NlCanisi | 18:8 | Want door zijn eigen voeten wordt hij in het net gedreven, En wandelt hij over de mazen. | |
| Job | NlCanisi | 18:13 | Zijn huid wordt door ziekte verteerd, De eersteling van de dood slokt zijn leden op. | |
| Job | NlCanisi | 18:14 | Hij wordt uit zijn tent gerukt, waar hij zich veilig waande, En zij sleept hem naar den vorst der verschrikking | |
| Job | NlCanisi | 18:15 | Zij woont in zijn tent, die hem niet langer behoort, En over zijn woning wordt zwavel gestrooid. | |
| Job | NlCanisi | 18:19 | Hij heeft onder zijn volk geen kroost, geen geslacht, In zijn woonplaats geen, die hem rest. | |
Chapter 19
| Job | NlCanisi | 19:5 | Gij mist het recht, een grote mond tegen mij op te zetten, Mijn schande mij te verwijten! | |
| Job | NlCanisi | 19:7 | Zie, ik roep: "Geweld!" maar vind geen verhoring, Ik roep om hulp: mij geschiedt geen recht! | |
| Job | NlCanisi | 19:8 | Hij heeft mijn weg versperd: ik kan niet voorbij, En duisternis op mijn paden gelegd; | |
| Job | NlCanisi | 19:10 | Hij heeft mij van alle kant ondermijnd: en daar ga ik heen; Mijn hoop ontworteld als een boom, | |
| Job | NlCanisi | 19:12 | Als één man rukken zijn benden aan, En banen hun weg naar mij heen; Ze legeren zich rond mijn tent, Ze zijn zonder genade! | |
| Job | NlCanisi | 19:21 | Erbarming, erbarming: gij tenminste, mijn vrienden, Want de hand van God heeft mij geraakt; | |
| Job | NlCanisi | 19:26 | Dat ik mij zal oprichten achter mijn huid, En van mijn vlees uit, God zal aanschouwen! | |
| Job | NlCanisi | 19:27 | Ja, ik zal Hem aanschouwen, Mijn ogen zullen Hem zien, maar niet meer als vijand; Mijn nieren smachten in mijn schoot, | |
| Job | NlCanisi | 19:28 | En wanneer gij dan zegt: Hoe vervolgen we hem, Welk voorwendsel zullen we tegen hem vinden; | |
Chapter 20
| Job | NlCanisi | 20:4 | Weet ge dan niet, dat van de vroegste tijd af, Sinds de mens op de aarde werd geplaatst, | |
| Job | NlCanisi | 20:5 | Het gejuich van den boze slechts korte tijd duurt, De vreugde van den goddeloze een ogenblik? | |
| Job | NlCanisi | 20:9 | Het oog, dat hem zag, bespeurt hem niet langer, De plaats, waar hij woonde, aanschouwt hem niet meer. | |
| Job | NlCanisi | 20:11 | En al is zijn gebeente vol jeugdige kracht, Het legt zich neer bij hem in het graf. | |
| Job | NlCanisi | 20:12 | Hoe zoet het slechte in zijn mond mag smaken, Hoe hij het onder zijn tong ook verbergt, | |
| Job | NlCanisi | 20:14 | Toch verschaalt zijn spijs in zijn ingewanden, Wordt in zijn binnenste adderengif; | |
| Job | NlCanisi | 20:18 | Zijn winst geeft hij terug, en slokt ze niet door, Verheugt zich niet in de vrucht van zijn handel; | |
| Job | NlCanisi | 20:20 | Omdat hij voor zijn buik geen verzadiging vond, Niets aan zijn eetlust ontsnapte, | |
| Job | NlCanisi | 20:22 | Op het toppunt van zijn geluk wordt het hem bang, Wordt hij door al de slagen van rampspoed getroffen; | |
| Job | NlCanisi | 20:23 | Terwijl hij zijn buik vult, laat God zijn ziedende toorn op hem los, Laat schichten regenen op zijn ingewanden. | |
| Job | NlCanisi | 20:25 | Puilt de schicht uit zijn rug, De bliksemende pijl uit zijn gal. Dan overvalt hem de doodschrik, | |
| Job | NlCanisi | 20:26 | De diepste duisternis houdt hem omvangen; Een vuur verslindt hem, dat niet is ontstoken, Vreet weg wat nog leeft in zijn tent. | |
Chapter 21
| Job | NlCanisi | 21:15 | Wat is de Almachtige, dat we Hem zouden dienen; Wat baat het ons, te smeken tot Hem? | |
| Job | NlCanisi | 21:16 | Ligt hun geluk niet in hun eigen hand, Bemoeit Hij Zich wel met de plannen der bozen? | |
| Job | NlCanisi | 21:17 | Hoe dikwijls gaat de lamp der bozen wel uit, En stort er rampspoed op hen neer? Hoe dikwijls vernielt Hij de slechten in zijn toorn, Grijpen de weeën hen aan in zijn gramschap; | |
| Job | NlCanisi | 21:19 | Gij zegt: God wreekt zijn misdaad op zijn kinderen, En zal hem zo zijn wraak laten voelen! | |
| Job | NlCanisi | 21:20 | Maar zijn eigen ogen moesten zijn rampspoed aanschouwen, Zelf moest hij de toorn van den Almachtige drinken! | |
| Job | NlCanisi | 21:21 | Want wat bekommert hij zich om zijn gezin na zijn dood, Wanneer het getal zijner maanden ten einde is? | |
| Job | NlCanisi | 21:25 | De ander sterft met een verbitterd gemoed, Zonder ooit het geluk te hebben gesmaakt! | |
| Job | NlCanisi | 21:28 | Gij zegt: "Waar is het huis van den tyran, Waar de tent, waar de bozen in wonen?" | |
| Job | NlCanisi | 21:29 | Hebt gij de reizigers dan nooit ondervraagd, Of aanvaardt gij hun getuigenis niet: | |
| Job | NlCanisi | 21:30 | "De boze blijft gespaard op de dag van verderf, En ontsnapt op de dag van de gramschap!" | |
| Job | NlCanisi | 21:33 | Zacht ligt hij neer Op de kluiten in het dal; Heel de wereld trekt achter hem aan, Talloos velen lopen uit voor zijn stoet. | |
Chapter 22
| Job | NlCanisi | 22:3 | Heeft de Almachtige er voordeel van, als ge vroom zijt, Of profijt, zo ge onberispelijk leeft? | |
| Job | NlCanisi | 22:6 | Ja, zonder noodzaak neemt ge pand van uw broeders, En trekt de berooiden de kleren uit; | |
| Job | NlCanisi | 22:14 | Het zwerk is een sluier voor Hem, zodat Hij niet ziet, Hij wandelt rond op het hemelgewelf. | |
| Job | NlCanisi | 22:18 | Hij had hun huizen met voorspoed gevuld, En Zich niet met de plannen der bozen bemoeid. | |
| Job | NlCanisi | 22:23 | Wanneer ge vol ootmoed u tot den Almachtige bekeert, De ongerechtigheid uit uw tent verwijdert: | |
Chapter 23
| Job | NlCanisi | 23:6 | Zou Hij zijn macht in het geding moeten brengen? Neen, als Hij slechts naar mij hoorde! | |
| Job | NlCanisi | 23:7 | Dan zou Hij bemerken dat er bij Hem een onschuldige pleit, En ik was voorgoed van mijn Rechter bevrijd! | |
| Job | NlCanisi | 23:8 | Maar ga ik naar het oosten, Hij is er niet, Of naar het westen, ik bespeur Hem niet; | |
| Job | NlCanisi | 23:9 | Ik zoek Hem ten noorden, ik vind Hem niet, Wend mij naar het zuiden, ik zie Hem niet. | |
| Job | NlCanisi | 23:10 | Het is, omdat Hij mijn wandel kent Omdat ik als goud te voorschijn zou treden, als Hij mij toetst: | |
| Job | NlCanisi | 23:11 | Want mijn voet bleef steeds in zijn spoor, Ik hield zijn pad, en verliet het nooit! | |
| Job | NlCanisi | 23:12 | Van het bevel zijner lippen week ik niet af, Het woord van zijn mond heb ik in mijn boezem bewaard: | |
| Job | NlCanisi | 23:14 | Ja, Hij volbrengt, wat Hij over mij heeft besloten, Met al het andere, wat Hij heeft beschikt: | |
| Job | NlCanisi | 23:16 | Het is God, die mijn hart murw heeft geslagen, De Almachtige, die mij verschrikt; | |
Chapter 24
| Job | NlCanisi | 24:1 | Job antwoordde, en sprak Waarom zijn er door den Almachtige dan geen tijden bepaald, En aanschouwen zij, die Hem kennen, zijn dagen niet? | |
| Job | NlCanisi | 24:4 | De berooiden worden van de weg gedrongen, De armen in het land moeten zich allen verbergen; | |
| Job | NlCanisi | 24:5 | Als wilde ezels in de woestijn Trekken ze uit, om te zwoegen. Ze zoeken tot de avond naar buit, Maar geen brood voor hun kinderen! | |
| Job | NlCanisi | 24:8 | Ze worden nat door de stortvloed der bergen, Drukken zich tegen de rotsen, omdat de schuilplaats ontbreekt | |
| Job | NlCanisi | 24:9 | Ze rukken den wees van de moederborst af En nemen den zuigeling der armen tot pand. | |
| Job | NlCanisi | 24:12 | Uit de stad stijgt het kermen der stervenden op, En roept de ziel der gewonden om hulp; Maar God luistert niet naar hun smeken, Hùn schenkt Hij geen aandacht! | |
| Job | NlCanisi | 24:14 | Eer het licht wordt, maakt zich de moordenaar op, Om armen en berooiden te doden; En terwijl het nog nacht is, Sluipt hij rond als een dief. | |
| Job | NlCanisi | 24:15 | Het oog van den overspeler maakt van de schemering gebruik; Hij denkt: Geen oog, dat mij ziet; Hij slaat zich een sluier voor het gezicht, | |
| Job | NlCanisi | 24:16 | En breekt in het donker de huizen in. Maar zij sluiten zich op overdag, En willen van het daglicht niet weten; | |
| Job | NlCanisi | 24:17 | Voor hen allen is de morgen als de schaduw des doods, Zodra het licht wordt, overvalt hen de doodschrik! | |
| Job | NlCanisi | 24:18 | Die anderen vluchten weg voor de dag Zijn erfdeel ligt vervloekt in het land, Geen druiventreder trekt naar zijn wijnberg; | |
| Job | NlCanisi | 24:19 | Zoals droogte en hitte het sneeuwwater slurpen, Zo slurpt de onderwereld den zondaar op. | |
| Job | NlCanisi | 24:20 | Door de moederschoot wordt hij vergeten, De wormen smullen van hem; Zijn naam wordt niet langer herdacht, Zijn ongerechtigheid geknakt als een boom. | |
| Job | NlCanisi | 24:21 | Hij mishandelt de onvruchtbare, haar die niet baart, En behandelt de weduwe niet goed: | |
| Job | NlCanisi | 24:23 | Hij is van zijn leven niet zeker, Gebroken de steun, waarop hij zich stut, En op zijn wegen ellende: | |
| Job | NlCanisi | 24:24 | Een korte tijd rijst hij omhoog, dan is hij niet meer. Hij verdort als een kwijnende plant, Verlept als de top van een aar! | |
Chapter 25
| Job | NlCanisi | 25:4 | Hoe kan dan een mens tegen God in zijn recht zijn, Of rein, die uit een vrouw is geboren? | |
Chapter 26
| Job | NlCanisi | 26:10 | Hij trekt een kring langs de waterspiegel, Waar het licht aan de duisternis grenst; | |
| Job | NlCanisi | 26:11 | De zuilen van de hemel staan te waggelen, Rillen van angst voor zijn donderende stem. | |
Chapter 27
| Job | NlCanisi | 27:2 | Zo waar God leeft, die mij gerechtigheid weigert, De Almachtige, die mijn leven verbittert: | |
| Job | NlCanisi | 27:5 | Ik denk er niet aan, u gelijk te geven, Tot mijn laatste snik houd ik mijn onschuld vol; | |
| Job | NlCanisi | 27:6 | Ik houd vast aan mijn vroomheid, en geef ze niet op, Mijn hart schaamt zich over geen van mijn dagen! | |
| Job | NlCanisi | 27:11 | Daarna nam Sofar van Naäma het woord, en sprak: Ik zal u Gods werken leren kennen, De plannen van den Almachtige u niet verzwijgen: | |
| Job | NlCanisi | 27:13 | Dit is, naar Gods bestel, het lot van den boze, Het deel der tyrannen, door den Almachtige hun toegewezen. | |
| Job | NlCanisi | 27:14 | Krijgt hij veel zonen, ze zijn bestemd voor het zwaard, En zijn kroost lijdt gebrek; | |
| Job | NlCanisi | 27:15 | Die hem overblijven, worden door de pest ten grave gesleept, En zijn weduwen bedrijven geen rouw. | |
| Job | NlCanisi | 27:17 | Hij stapelt ze op, maar de vrome bekleedt er zich mee, En de onschuldige erft zijn geld. | |
| Job | NlCanisi | 27:19 | Rijk legt hij zich neer: het is de laatste maal, Hij opent zijn ogen: hij is er niet meer. | |
| Job | NlCanisi | 27:20 | Verschrikkingen grijpen hem aan overdag, En ‘s nachts sleurt een stormwind hem weg; | |
| Job | NlCanisi | 27:21 | De oostenwind neemt hem op: daar gaat hij heen, Hij vaagt hem weg van zijn plaats. | |
| Job | NlCanisi | 27:22 | Zonder erbarmen slingert God zijn pijlen op hem af, Zodat hij voor zijn slagen moet vluchten; | |
Chapter 28
| Job | NlCanisi | 28:1 | Zeker, er is een plaats, waaruit het zilver komt, Een oord, waar het goud wordt gewassen, | |
| Job | NlCanisi | 28:3 | Waar men in de uiterste duisternis doordringt, En de diepste plekken doorvorst. In de rotsen, duister en somber. | |
| Job | NlCanisi | 28:4 | Worden schachten gehakt door een volk, dat er niet hoort, Dat door de wandelaars wordt vergeten, Daar ver van de mensen hangt en zweeft; | |
| Job | NlCanisi | 28:5 | En de aarde, waaruit het brood ontspruit, Wordt in haar ingewanden omgewoeld als door vuur. | |
| Job | NlCanisi | 28:9 | De mens slaat zijn hand aan de harde steen, Woelt de bergen om van hun grondslag af, | |
| Job | NlCanisi | 28:15 | Zij wordt niet gekocht voor het fijnste goud, Geen zilver gewogen, om haar te betalen; | |
| Job | NlCanisi | 28:18 | Paarlen en kristal zijn naast haar niet in tel, Het vinden der wijsheid gaat dat van koralen te boven; | |
| Job | NlCanisi | 28:19 | Topaas van Koesj kan het niet bij haar halen, Het zuiverst goud weegt niet tegen haar op. | |
| Job | NlCanisi | 28:21 | Zij ligt verborgen voor het oog van al wat leeft, Verscholen voor de vogels in de lucht; | |
| Job | NlCanisi | 28:22 | De onderwereld en dood roepen uit: Onze oren hebben enkel van haar bij geruchte gehoord. | |
| Job | NlCanisi | 28:27 | Toen aanschouwde Hij haar en verkondigde haar, Kende Hij haar en doorgrondde haar; | |
Chapter 29
| Job | NlCanisi | 29:3 | Toen Hij zijn lamp boven mijn hoofd liet stralen, En ik bij zijn licht door de duisternis ging; | |
| Job | NlCanisi | 29:6 | Toen mijn voeten zich baadden in boter, De rots, waar ik stond, beken olie liet stromen; | |
| Job | NlCanisi | 29:8 | Trokken de jongemannen zich terug, zodra ze mij zagen, Rezen de grijsaards op en bleven staan, | |
| Job | NlCanisi | 29:11 | Toen het oor, dat het hoorde, mij gelukkig prees En het oog, dat het zag, mij bijval schonk! | |
| Job | NlCanisi | 29:12 | Want ik hielp den arme, die om bijstand riep, Den wees, die geen helper meer had; | |
| Job | NlCanisi | 29:14 | Rechtschapenheid trok ik aan als een kleed, Mijn gerechtigheid als een mantel en kroon. | |
| Job | NlCanisi | 29:18 | Ik dacht bij mijzelf: Oud zal ik sterven Mijn dagen zullen talrijk zijn als het zand; | |
| Job | NlCanisi | 29:22 | Had ik uitgesproken, dan nam niemand het woord, Maar mijn rede druppelde op hen neer. | |
| Job | NlCanisi | 29:24 | Lachte ik hun toe, ze durfden het niet geloven, En vingen het stralen van mijn aangezicht op. | |
Chapter 30
| Job | NlCanisi | 30:1 | Maar thans lachen jongere mensen mij uit, Lieden, wier vaders te min voor mij waren, Om ze bij mijn herdershonden te zetten; | |
| Job | NlCanisi | 30:3 | Door gebrek en honger is uitgeput. Lieden, die de stronken afknagen in de woestijn, In het land der steppe en wildernis; | |
| Job | NlCanisi | 30:4 | Die zilte kruiden van de struiken plukken, En zich voeden met de wortels der brem; | |
| Job | NlCanisi | 30:10 | Vol afschuw blijven ze op een afstand staan, En ontzien zich niet, mij in het gezicht te spuwen. | |
| Job | NlCanisi | 30:11 | Zij mishandelen mij, nu ze hun teugel hebben losgerukt Hun breidel hebben afgeworpen. | |
| Job | NlCanisi | 30:12 | Aan mijn rechterhand verheft zich dat broed, Mijn voeten stoten hen weg; Ze banen tegen mij hun onheilspaden, | |
| Job | NlCanisi | 30:13 | En vernielen mijn weg, om mij te verderven. Ze trekken op, er is niemand, die hen weerhoudt, | |
| Job | NlCanisi | 30:15 | Keerde zich tegen mij de verschrikking; Als een stormwind waaide mijn aanzien weg, Mijn geluk dreef voorbij als een wolk. | |
| Job | NlCanisi | 30:16 | En thans stort zich mijn ziel in mij uit, Grijpen de dagen van rampspoed mij aan! | |
| Job | NlCanisi | 30:17 | Des nachts wordt mijn gebeente doorboord, En nemen mijn knagende pijnen geen rust; | |
| Job | NlCanisi | 30:18 | Door het grote geweld is mijn vlees ontredderd, Het knelt mij als de kraag van mijn kleed. | |
| Job | NlCanisi | 30:20 | Ik roep tot U, maar Gij antwoordt niet; Ik sta overeind, maar Gij let niet op mij. | |
| Job | NlCanisi | 30:24 | Maar steekt een drenkeling de hand niet uit, Roept men in zijn ellende niet om hulp? | |
| Job | NlCanisi | 30:25 | Heb ik zelf niet geweend over den zwaar beproefde, Was ik over den arme niet zielsbedroefd? | |
| Job | NlCanisi | 30:26 | Ja, ik hoopte op geluk, maar het onheil kwam; Ik verwachtte het licht, maar het duister viel in. | |
| Job | NlCanisi | 30:28 | Zwart loop ik rond, maar niet van de zon; Sta ik op in de gemeente, ik roep om hulp! | |
Chapter 31
| Job | NlCanisi | 31:2 | Want wat is het lot, door God in den hoge beschikt, Het erfdeel door den Almachtige daarboven bepaald? | |
| Job | NlCanisi | 31:6 | God wege mij slechts op een eerlijke schaal, En Hij zal mijn onschuld moeten erkennen! | |
| Job | NlCanisi | 31:7 | Indien mijn tred is afgeweken Van het rechte pad; Mijn hart mijn ogen achterna is gelopen, Of smetten aan mijn handen kleven: | |
| Job | NlCanisi | 31:9 | Indien mijn hart is verleid door een vrouw, Ik geloerd heb aan de deur van mijn naaste: | |
| Job | NlCanisi | 31:13 | Indien ik het recht van mijn slaaf heb verkracht, Of van mijn slavin, met mij in geschil: | |
| Job | NlCanisi | 31:14 | Wat zou ik doen, als God Zich verhief, Wat Hem antwoorden, als Hij de zaak onderzocht? | |
| Job | NlCanisi | 31:15 | Heeft Hij, die mij in de moederschoot schiep, ook hen niet gemaakt, Heeft niet Een en Dezelfde ons in haar lichaam gevormd? | |
| Job | NlCanisi | 31:16 | Heb ik ooit een arme een bede geweigerd, De ogen van een weduwe laten versmachten; | |
| Job | NlCanisi | 31:18 | Neen, van kindsbeen af bracht ik hem groot als een vader, Van de moederschoot af ben ik haar leidsman geweest. | |
| Job | NlCanisi | 31:20 | Hebben zijn lendenen mij niet moeten zegenen, Werd hij niet verwarmd door de wol mijner schapen? | |
| Job | NlCanisi | 31:21 | Indien ik mijn hand tegen een rechtschapene ophief, Omdat ik bemerkte, dat men mij in de poort ondersteunde: | |
| Job | NlCanisi | 31:23 | Dan treffe mij de verschrikking van God, En ik houde geen stand voor zijn Majesteit! | |
| Job | NlCanisi | 31:24 | Indien ik op goud mijn vertrouwen heb gesteld, Het fijnste goud mijn hoop heb genoemd; | |
| Job | NlCanisi | 31:25 | Mij verheugd heb ik in de macht van mijn rijkdom, En in de geweldige winst van mijn hand: | |
| Job | NlCanisi | 31:26 | Indien ik heb opgestaard naar de stralende zon, Naar de glanzende maan, die haar weg vervolgde, | |
| Job | NlCanisi | 31:28 | Ook dat zou een halszaak voor het gerecht zijn geweest, Omdat ik God in den hoge had verloochend! | |
| Job | NlCanisi | 31:29 | Heb ik mij in het ongeluk van mijn vijand verheugd, Of gejubeld, omdat onheil hem trof; | |
| Job | NlCanisi | 31:30 | Heb ik mijn gehemelte niet verboden te zondigen, En door een verwensing zijn leven te eisen; | |
| Job | NlCanisi | 31:31 | Hebben mijn tentgenoten niet gezegd: Wie verzadigt zich niet aan het vlees van zijn vijand? | |
| Job | NlCanisi | 31:32 | De zwerver behoefde niet buiten te overnachten Voor den reiziger heb ik de deuren geopend. | |
| Job | NlCanisi | 31:33 | Indien ik mijn misdaad voor de mensen bedekt heb, In mijn boezem mijn schuld heb verborgen, | |
| Job | NlCanisi | 31:34 | Omdat ik de grote menigte vreesde, En bang was voor de verachting der geslachten: Dan moge ik verstommen, en de deur niet meer uitgaan, | |
| Job | NlCanisi | 31:35 | Wie zou er dan nog naar mij horen! Zie hier mijn handtekening! De Almachtige antwoorde mij; Mijn beschuldiger schrijve zijn aanklacht neer! | |
| Job | NlCanisi | 31:36 | Waarachtig, ik wil ze op mijn schouder nemen Er mij als met een krans mee omhangen; | |
| Job | NlCanisi | 31:37 | Ik zal Hem mijn schreden een voor een tonen, En voor zijn aanschijn treden als een vorst! | |
| Job | NlCanisi | 31:39 | Indien ik zijn vrucht heb genoten, zonder te betalen, En zijn bezitter liet zuchten: | |
Chapter 32
| Job | NlCanisi | 32:1 | Toen deze drie mannen het hadden opgegeven, Job te antwoorden, omdat hij zich in hun ogen gerechtvaardigd had, | |
| Job | NlCanisi | 32:2 | ontbrandde de toorn van Elihoe den zoon van Barakel, den Boeziet, uit het geslacht van Ram. Tegen Job ontbrandde zijn toorn, omdat hij zich tegenover God in het gelijk had gesteld; | |
| Job | NlCanisi | 32:3 | tegen zijn drie vrienden ontbrandde zijn toorn, omdat zij het juiste antwoord niet hadden gevonden, en daardoor God hadden beschuldigd. | |
| Job | NlCanisi | 32:5 | Maar nu Elihoe bemerkte, dat er uit de mond van de drie mannen geen antwoord meer kwam, ontbrandde zijn toorn. | |
| Job | NlCanisi | 32:6 | En Elihoe, de zoon van Barakel, den Boeziet, nam het woord en sprak: Ik ben jong van dagen, En gij zijt bejaard; Daarom was ik beschroomd en bevreesd, U mijn mening te zeggen. | |
| Job | NlCanisi | 32:8 | Maar het is Gods geest in den mens, De adem van den Almachtige, die hem inzicht verleent; | |
| Job | NlCanisi | 32:9 | Het zijn dus niet de bejaarden, die wijs zijn, Niet de grijsaards, die weten wat recht is. | |
| Job | NlCanisi | 32:11 | Zie, ik heb gewacht op wat gij zoudt zeggen, En geluisterd naar uw betoog; Tot gij de juiste woorden zoudt vinden, | |
| Job | NlCanisi | 32:12 | Heb ik u al mijn aandacht gewijd. Maar zie, niemand van u heeft Job weerlegd, Niemand zijn betoog beantwoord! | |
| Job | NlCanisi | 32:14 | Tegen mij heeft hij nog geen bewijzen gebracht, En met de uwen weerleg ik hem niet. | |
| Job | NlCanisi | 32:15 | Zij zijn verslagen, weten niets meer te zeggen, De woorden laten hen in de steek. | |
| Job | NlCanisi | 32:16 | Ik heb gewacht, maar zij spreken niet, Ze staan daar, en hebben geen antwoord meer; | |
| Job | NlCanisi | 32:19 | Zie, mijn geest is als wijn, die niet kan gisten, En die nieuwe zakken doet bersten; | |
Chapter 33
| Job | NlCanisi | 33:4 | De geest van God heeft mij gemaakt, De adem van den Almachtige mij het leven geschonken; | |
| Job | NlCanisi | 33:7 | Dus behoeft u geen vrees voor mij te verschrikken Mijn hand niet zwaar u te drukken. | |
| Job | NlCanisi | 33:18 | Om zo zijn ziel voor de groeve te bewaren, Zijn leven voor de gang naar het graf. | |
| Job | NlCanisi | 33:19 | Dan kastijdt Hij hem door smart op zijn sponde, Door een koorts in zijn beenderen zonder eind, | |
| Job | NlCanisi | 33:20 | Zodat zijn leven van het brood gaat walgen, Zijn ziel van de begeerlijkste spijs; | |
| Job | NlCanisi | 33:22 | Maar zelfs als zijn ziel het graf al nabij is, Zijn leven het oord van de doden: Zo hij besluit in zijn hart, zich tot God te keren En hij zijn dwaasheid erkent: | |
| Job | NlCanisi | 33:23 | Dan treedt er voor hem een engel op, Een tolk, een uit de duizend. Dan wijst hij den mens op zijn plicht, | |
| Job | NlCanisi | 33:24 | Ontfermt zich zijner, en spreekt: Laat hem toch niet in de groeve dalen, Ik heb zijn losprijs gevonden | |
| Job | NlCanisi | 33:26 | Dan laat God Zich verbidden; genadig neemt Hij hem aan, Doet hem zijn aanschijn met jubel aanschouwen, En schenkt den mens zijn gerechtigheid terug. | |
| Job | NlCanisi | 33:27 | Dan juicht hij het uit voor de mensen, en zegt: Ik heb gezondigd, het recht verdraaid, Maar Hij heeft het niet op mij gewroken! | |
| Job | NlCanisi | 33:28 | Zo behoedt Hij zijn ziel voor de gang naar het graf, En verlustigt zijn leven zich in het licht! | |
| Job | NlCanisi | 33:32 | Hebt ge dan iets te zeggen, antwoord mij; Spreek dan, want ik geef u gaarne gelijk. | |
Chapter 34
| Job | NlCanisi | 34:6 | Ondanks mijn recht moet ik lijden, Mijn wonde is ongeneeslijk, al ben ik niet schuldig! | |
| Job | NlCanisi | 34:10 | Verstandige lieden, hoort dus naar mij: Onmogelijk; God doet geen kwaad, de Almachtige geen onrecht; | |
| Job | NlCanisi | 34:12 | Waarachtig, God kan geen onrecht begaan, De Almachtige het recht niet verkrachten! | |
| Job | NlCanisi | 34:17 | Kan Hij, die het recht zou haten, besturen; Kan de Alrechtvaardige onrecht bedrijven? | |
| Job | NlCanisi | 34:19 | Die vorsten niet voortrekt, Den arme niet achterstelt bij den rijke. Neen, ze zijn allen het werk zijner handen, | |
| Job | NlCanisi | 34:20 | En sterven plotseling, midden in de nacht; Rijken worden opgeschrikt, en gaan heen, Machtigen verdwijnen, al steekt men er de hand niet naar uit. | |
| Job | NlCanisi | 34:24 | Hij verplettert den machtige zonder verhoor, En stelt anderen voor hem in de plaats. | |
| Job | NlCanisi | 34:26 | Ze worden verbrijzeld tot straf voor hun boosheid, Hij tuchtigt ze op de plaats, waar allen het zien. | |
| Job | NlCanisi | 34:28 | Ze hebben het kermen der armen tot Hem doen komen, Zodat Hij het klagen der ellendigen hoort. | |
| Job | NlCanisi | 34:29 | Hield Hij Zich stil, wie zou ze beschuldigen Bedekte Hij zijn gelaat, wie wees hen terecht? Neen, Hij houdt volk en eenling in het oog, | |
| Job | NlCanisi | 34:33 | Moet Hij, volgens u, het dan toch maar vergelden, Omdat gij zijn gerechtigheid anders misprijst? Gij hebt te beslissen, niet ik; Spreek dus uit, wat ge meent! | |
| Job | NlCanisi | 34:36 | Waarachtig, Job zal ten einde toe worden beproefd, Om zijn antwoorden, boosdoeners waardig; | |
Chapter 35
| Job | NlCanisi | 35:6 | Wanneer ge zondigt, wat deert het Hem; Zijn uw misdrijven talrijk, wat doet het Hem; | |
| Job | NlCanisi | 35:9 | Men klaagt wel over allerhande verdrukking En jammert onder de macht der tyrannen, | |
| Job | NlCanisi | 35:10 | Maar men zegt niet: Waar is God, die ons schiep, Die ons visioenen geeft in de nacht, | |
| Job | NlCanisi | 35:11 | Die ons onderricht door de dieren der aarde Door de vogels in de lucht ons wijsheid leert. | |
| Job | NlCanisi | 35:13 | Maar als God niet luistert naar ijdel geroep, De Almachtige er geen aandacht aan schenkt, | |
| Job | NlCanisi | 35:14 | Hoeveel te minder, als ge beweert, dat ge Hem niet bespeurt, Dat ge een proces met Hem aangaat, en gij op Hem wacht; | |
Chapter 36
| Job | NlCanisi | 36:1 | Vierde rede: mag de mens God ter verantwoording roepen? Elihoe vervolgde, en sprak: | |
| Job | NlCanisi | 36:2 | Heb nog een weinig geduld, en ik zal u onderrichten, Want er valt nog genoeg ten gunste van de Godheid te zeggen; | |
| Job | NlCanisi | 36:4 | Neen, mijn woorden liegen niet: Ge hebt met iemand te doen, die het eerlijk meent. | |
| Job | NlCanisi | 36:7 | Van de rechtvaardigen wendt Hij zijn ogen niet af; Hij zet ze bij koningen op de troon, Hoog plaatst Hij hun zetel voor eeuwig! | |
| Job | NlCanisi | 36:9 | Dan brengt Hij hun daardoor hun gedrag onder het oog, En hun zonden uit hoogmoed ontstaan; | |
| Job | NlCanisi | 36:10 | Zo opent Hij hun oor ter belering, En vermaant ze, zich van hun ongerechtigheid te bekeren. | |
| Job | NlCanisi | 36:11 | Wanneer ze dan luisteren, en Hem weer dienen, Dan slijten ze hun dagen in geluk, Hun jaren in weelde; | |
| Job | NlCanisi | 36:12 | Maar wanneer ze niet willen horen, Dan gaan ze heen naar het graf, En komen om door onverstand. | |
| Job | NlCanisi | 36:16 | Zo trekt Hij ook u uit de muil van ellende Inplaats daarvan zal het onbekrompen overvloed zijn, En het genot van een dis, met vette spijzen beladen. | |
| Job | NlCanisi | 36:18 | Pas dus op, dat de wrevel u geen straf komt brengen, Waarvan de grootste losprijs u niet zou ontslaan; | |
| Job | NlCanisi | 36:20 | Laat de dwaasheid u toch niet bedriegen Om u te verheffen met hen, die wijs willen zijn; | |
| Job | NlCanisi | 36:21 | Wacht u ervoor, u tot de zonde te wenden, Want hierdoor juist werdt gij door ellende bezocht! | |
| Job | NlCanisi | 36:24 | Denk er aan, dat ook gij zijn daden verheft, Die de stervelingen moeten bezingen, | |
| Job | NlCanisi | 36:26 | Zie, God is groot: wij begrijpen Hem niet, Het getal van zijn jaren is zelfs niet te schatten! | |
Chapter 37
| Job | NlCanisi | 37:4 | Zijn stem gromt achter Hem aan, Hij dondert met zijn machtige kreet; Hij houdt de bliksem niet terug, Wanneer zijn stem zich laat horen. | |
| Job | NlCanisi | 37:12 | Ze zweven naar alle kanten rond, En gaan, zoals Hij het beschikt, Om te volbrengen, wat Hij hun gebiedt, Op de oppervlakte der aarde: | |
| Job | NlCanisi | 37:16 | Begrijpt ge iets van het zweven der wolken, Van de wonderwerken van den Alwetende? | |
| Job | NlCanisi | 37:18 | Kunt gij, evenals Hij, het zwerk tot een uitspansel strijken, Vast als een spiegel van gegoten metaal? | |
| Job | NlCanisi | 37:19 | Laat mij weten, wat wij Hem zullen zeggen, Wij, die door de duisternis hulpeloos staan! | |
| Job | NlCanisi | 37:21 | Neen, thans aanschouwt men geen licht, Het is door de wolken verduisterd; Maar een wind steekt op, en bezemt ze weg: | |
| Job | NlCanisi | 37:22 | En uit het Noorden breekt de goudglans door! God is van ontzagwekkende luister omringd: | |
| Job | NlCanisi | 37:23 | Wij dringen dus niet tot den Almachtige door! Hij is groot in kracht en gerechtigheid; Hij is de Heer van het recht, die nimmer verdrukt! | |
Chapter 38
| Job | NlCanisi | 38:5 | Wie heeft haar grootte bepaald: gij weet het zo goed; Wie het meetsnoer over haar gespannen? | |
| Job | NlCanisi | 38:8 | Wie heeft de zee achter deuren gesloten, Toen zij bruisend uit de moederschoot kwam; | |
| Job | NlCanisi | 38:11 | Toen Ik sprak: Ge komt tot hier en niet verder, Hier wordt de trots van uw golven gebroken! | |
| Job | NlCanisi | 38:16 | Zijt ge doorgedrongen tot de bronnen der zee, Hebt ge de bodem van de Oceaan bewandeld; | |
| Job | NlCanisi | 38:19 | Waar is de weg naar de woning van het licht, En waar heeft de duisternis haar verblijf, | |
| Job | NlCanisi | 38:21 | Ge weet het toch, want toen werdt ge geboren, Het getal van uw jaren is immers zo groot! | |
| Job | NlCanisi | 38:22 | Zijt ge doorgedrongen tot de schuren der sneeuw, Hebt ge de opslagplaatsen van de hagel aanschouwd, | |
| Job | NlCanisi | 38:23 | Die Ik heb opgespaard voor de tijd van benauwing, Voor de dag van aanval en strijd? | |
| Job | NlCanisi | 38:24 | Waar is de weg, waar de kou zich verspreidt, Waar de oostenwind over de aarde giert? | |
| Job | NlCanisi | 38:27 | Om woestijn en wildernis te verzadigen, Uit de dorre grond het gras te doen spruiten? | |
| Job | NlCanisi | 38:29 | Uit wiens schoot is het ijs te voorschijn gekomen, Wie heeft het rijp in de lucht gebaard? | |
| Job | NlCanisi | 38:32 | Kunt gij de maan op tijd naar buiten doen treden, Leidt gij de Beer met zijn jongen? | |
Chapter 39
| Job | NlCanisi | 39:1 | Kent gij de tijd, waarop de gemzen springen, Neemt gij het jongen der hinden waar; | |
| Job | NlCanisi | 39:4 | Haar jongen worden sterk, groeien op in de steppe, Lopen weg, en keren niet tot haar terug! | |
| Job | NlCanisi | 39:7 | Die spot met het lawaai van de stad, Die zich niet stoort aan het razen der drijvers; | |
| Job | NlCanisi | 39:12 | Rekent ge op hem, om uw oogst te gaan halen, En uw graan op uw dorsvloer te brengen? | |
| Job | NlCanisi | 39:15 | Ze vergeet, dat een voet ze vertrappen kan, Dat de wilde beesten ze kunnen verpletteren; | |
| Job | NlCanisi | 39:16 | Ze is hard voor haar jongen, alsof het de hare niet zijn, Het deert haar niet, al is haar moeite vergeefs: | |
| Job | NlCanisi | 39:18 | Toch rent ze weg, zodra de boogschutters komen, En spot met het paard en zijn ruiter! | |
| Job | NlCanisi | 39:20 | Laat gij als een sprinkhaan het springen, Laat gij het hinniken, geweldig en fier? | |
| Job | NlCanisi | 39:24 | Ongeduldig, onstuimig verslindt het de bodem, Niet meer te temmen, als de bazuinen weerschallen. | |
| Job | NlCanisi | 39:25 | Bij iedere trompetstoot roept het: Hoera! Van verre reeds snuift het de strijd, De donderende stem van de leiders, Het schreeuwen der krijgers! | |
| Job | NlCanisi | 39:26 | Stijgt de sperwer op door uw beleid, En slaat hij zijn vleugels uit naar het zuiden? | |
| Job | NlCanisi | 39:32 | Zal nu de bediller van den Almachtige zwijgen; Of weet de vitter op God hier nog antwoord op? | |
| Job | NlCanisi | 39:34 | Ik ben lichtzinnig geweest: Wat zou ik hierop kunnen zeggen; Ik leg mijn hand op mijn mond. | |
Chapter 40
| Job | NlCanisi | 40:3 | Wilt ge ook nu nog mijn gerechtigheid loochenen, Mij in het ongelijk stellen, om gelijk te hebben? | |
| Job | NlCanisi | 40:9 | Dan zal Ik de eerste zijn, die u prijst, Omdat het uw rechterhand is, die u helpt! | |
| Job | NlCanisi | 40:10 | Maar zie, daar staat het Nijlpaard, dat Ik heb geschapen, Het vreet gras als een rund. | |
| Job | NlCanisi | 40:18 | Al raast de stroom, hij is niet bang, Onverschrokken, al stijgt de Jordaan tot zijn muil. | |
| Job | NlCanisi | 40:24 | Kunt ge met hem als met een vogeltje spelen, Bindt ge hem voor uw dochtertjes vast; | |
| Job | NlCanisi | 40:27 | Probeer eens, de hand op hem te leggen, Maar denk aan de strijd; ge doet het zeker niet weer, | |
Chapter 41
| Job | NlCanisi | 41:2 | Wie treedt tegen hem op, en blijft ongedeerd: Onder de ganse hemel Is er niet één! | |
| Job | NlCanisi | 41:3 | Ik wil niet zwijgen over zijn leden, Maar spreken over zijn nooit geëvenaarde kracht. | |
| Job | NlCanisi | 41:9 | Door zijn niezen danst het licht, Zijn ogen zijn als de wimpers van het morgenrood; | |
| Job | NlCanisi | 41:17 | Het zwaard, dat hem treft, is er niet tegen bestand, Geen lans, geen speer en geen schicht. | |
| Job | NlCanisi | 41:21 | Onder zijn buik zitten puntige scherven, Als een dorsslee krabt hij ermee op het slijk; | |
Chapter 42
| Job | NlCanisi | 42:3 | Ja, wie zou de Voorzienigheid duister maken Door woorden zonder verstand? Ik heb dus zonder inzicht gesproken, Over dingen, te wonderbaar voor mijn begrip! | |
| Job | NlCanisi | 42:5 | Door horen zeggen heb ik van U vernomen, Maar thans heeft mijn eigen oog U aanschouwd: | |
| Job | NlCanisi | 42:7 | Toen Jahweh tot Job dit betoog had gehouden, sprak Hij tot Elifaz van Teman: Mijn gramschap is tegen u en uw beide vrienden ontstoken, omdat gij over Mij de waarheid niet hebt gezegd, evenals mijn dienaar Job. | |
| Job | NlCanisi | 42:8 | Neemt daarom zeven stieren en zeven rammen, en gaat ermee naar mijn dienaar Job; draagt ze voor u als een brandoffer op, en laat mijn dienaar Job voor u bidden. Dan zal Ik terwille van hem u niet straffen voor de dwaasheid, dat gij over Mij de waarheid niet hebt gezegd, evenals mijn dienaar Job. | |
| Job | NlCanisi | 42:9 | Elifaz van Teman, Bildad van Sjóeach en Sofar van Naäma gingen dus heen, en deden wat Jahweh hun bevolen had. En Jahweh was Job terwille. | |
| Job | NlCanisi | 42:10 | Nadat Job dus voor zijn vrienden gebeden had, herstelde hem Jahweh niet alleen in zijn vroegere staat, maar schonk hem het dubbele van wat hij vroeger bezat. | |
| Job | NlCanisi | 42:11 | Nu kwamen al zijn broers en zusters, en al zijn vroegere kennissen naar hem toe, en hielden maaltijd met hem in zijn huis; zij beklaagden hem en troostten hem over al het leed, dat Jahweh over hem had gebracht, en gaven hem allen een gouden munt en een gouden ring ten geschenke. | |
| Job | NlCanisi | 42:12 | En Jahweh zegende het verder leven van Job nog meer dan het vroegere: hij kreeg veertienduizend schapen en zesduizend kamelen, duizend koppel runderen en duizend ezelinnen. | |
| Job | NlCanisi | 42:15 | In heel het land werden geen vrouwen gevonden, zo schoon als de dochters van Job; haar vader gaf haar een erfdeel evenals aan haar broers | |