Site uses cookies to provide basic functionality.

OK
Chapter 1
Job NlCanisi 1:1  Er was eens een man in het land van Oes, Job geheten. Deze man was onberispelijk en rechtschapen; hij vreesde God en schuwde het kwaad.
Job NlCanisi 1:3  bovendien bezat hij een kudde van zevenduizend schapen, drieduizend kamelen, vijfhonderd span ossen, vijfhonderd ezelinnen en een groot aantal slaven, zodat hij wel de aanzienlijkste man was van alle bewoners van het oosten.
Job NlCanisi 1:4  Zijn zonen waren gewoon, om elk op zijn beurt en in zijn eigen huis een feestmaal te houden, waarop zij ook hun drie zusters uitnodigden, om met hen te eten en te drinken.
Job NlCanisi 1:5  Maar zodra dan de dagen van het feestmaal voorbij waren, liet Job ze bij zich ontbieden, om hen te heiligen, en droeg dan in de vroege morgen voor ieder van hen een brandoffer op. Want Job dacht: Misschien hebben mijn kinderen gezondigd en God vervloekt in hun hart. Zo deed Job geregeld.
Job NlCanisi 1:6  Het gebeurde nu op zekere dag, dat de zonen Gods voor Jahweh verschenen, en dat ook de satan zich in hun midden bevond.
Job NlCanisi 1:7  En Jahweh sprak tot satan: Waar komt ge vandaan? Satan gaf Jahweh ten antwoord: Van een zwerfen speurtocht over de aarde.
Job NlCanisi 1:8  Jahweh vroeg Satan: Hebt ge daarbij gelet op mijn dienaar Job, en hoe er op aarde zijns gelijke niet is: geen zo onberispelijk en rechtschapen, geen die God vreest en het kwaad schuwt, als hij?
Job NlCanisi 1:9  Maar satan gaf Jahweh ten antwoord: Is Job soms godvrezend om niet?
Job NlCanisi 1:10  Hebt Gij hem, zijn gezin en al wat hij heeft, niet van alle kant met een haag omringd; hebt Gij het werk zijner handen niet gezegend, en overstroomt niet zijn kudde het land?
Job NlCanisi 1:11  Maar strek uw hand eens tegen hem uit, en tast hem eens aan in wat hij bezit: dan vloekt hij U in het aangezicht!
Job NlCanisi 1:12  Daarop sprak Jahweh tot satan: Ge moogt doen wat ge wilt met heel zijn bezit; maar hemzelf raakt ge met de hand niet aan! Zo ging satan van Jahweh heen.
Job NlCanisi 1:13  Toen nu enige tijd later de zonen en dochters van Job in het huis van hun oudsten broer zaten te eten en wijn te drinken,
Job NlCanisi 1:14  kwam hem een bode berichten: De Sjabeërs hebben een inval gedaan, terwijl uw ossen aan het ploegen waren, en de ezelinnen vlak bij hen graasden;
Job NlCanisi 1:15  zij hebben ze weggeroofd en uw knechten over de kling gejaagd; ik alleen ben ontsnapt, en kom het u melden!
Job NlCanisi 1:16  Nog was hij niet uitgesproken, of een tweede kwam binnen en riep: De bliksem is uit de hemel geslagen, en heeft uw kudde met de herders verbrand en verteerd; ik alleen ben ontsnapt, en kom het u melden!
Job NlCanisi 1:17  Nog was deze niet uitgesproken, of een derde kwam binnen en riep: De Chaldeën, in drie benden gesplitst, hebben zich op uw kamelen geworpen, ze weggeroofd, en uw knechten over de kling gejaagd; ik alleen ben ontsnapt, en kom het u melden!
Job NlCanisi 1:18  En nog was hij niet uitgesproken, of weer een ander kwam binnen en riep: Terwijl uw zonen en dochters zaten te eten en wijn te drinken in het huis van hun oudsten broer,
Job NlCanisi 1:19  stak er eensklaps een geweldige storm op uit de richting van de woestijn, die het huis aan al de vier hoeken deed schudden; het stortte boven de kinderen in, en zij stierven; ik alleen ben ontsnapt, en kom het u melden!
Job NlCanisi 1:20  Toen stond Job op en scheurde zijn kleed; hij schoor zijn hoofd en wierp zich plat ter aarde neer.
Job NlCanisi 1:21  Maar hij sprak: Naakt kwam ik uit de schoot van mijn moeder; Naakt keer ik er terug! Het was Jahweh, die gaf; het was Jahweh, die nam: De Naam van Jahweh zij gezegend!
Job NlCanisi 1:22  Dus ondanks dit alles heeft Job niet gezondigd, en geen onvertogen woord tot God gericht.
Chapter 2
Job NlCanisi 2:1  Weer gebeurde het op zekere dag, dat de zonen Gods voor Jahweh verschenen, en dat ook de satan zich in hun midden bevond, en voor Jahweh stond.
Job NlCanisi 2:2  En Jahweh sprak tot satan: Waar komt ge vandaan? Satan gaf Jahweh ten antwoord: Van een zwerf- en speurtocht over de aarde.
Job NlCanisi 2:3  Jahweh vroeg satan: Hebt ge daarbij gelet op mijn dienaar Job, en hoe er op aarde zijns gelijke niet is: geen zo onberispelijk en rechtschapen, geen die God vreest en het kwaad schuwt, als hij. Nog blijft hij volharden in zijn deugd; tevergeefs hebt ge Mij dus tegen hem opgehitst, om hem tot de bedelstaf te brengen.
Job NlCanisi 2:4  Maar Satan gaf Jahweh ten antwoord: Huid voor huid tenslotte geeft de mens al, wat hij heeft, voor zijn leven.
Job NlCanisi 2:5  Strek uw hand eens tegen hem uit, en tast hem eens aan in zijn gebeente en vlees: dan vloekt hij U in het aangezicht!
Job NlCanisi 2:6  Daarop sprak Jahweh tot satan: Ge moogt met hem doen, wat ge wilt; maar zijn leven moet ge ontzien.
Job NlCanisi 2:7  Zo ging satan van Jahweh heen. Nu sloeg hij Job met kwaadaardige zweren van het hoofd tot de voeten;
Job NlCanisi 2:8  en deze moest een potscherf nemen, om er zich mede te krabben. En terwijl hij op de ashoop zat,
Job NlCanisi 2:9  viel zijn vrouw tegen hem uit: Volhardt ge ook nu nog in uw deugd? Blijf God dan zegenen, en sterf!
Job NlCanisi 2:10  Maar hij sprak tot haar: Ge praat als een dwaas! Zouden we wel het goede van God willen aannemen, maar het kwade niet? Dus ondanks dit alles heeft Job zelfs niet met zijn lippen gezondigd.
Job NlCanisi 2:11  Toen nu de drie vrienden van Job van al de rampen hoorden, die Job hadden getroffen, verlieten zij allen hun woonplaats. Het waren: Elifaz van Teman Bildad van Sjóeach, en Sofar van Naäma. Ze spraken met elkander af, om hem te gaan beklagen en troosten.
Job NlCanisi 2:12  Maar toen zij op enige afstand de ogen opsloegen, kenden ze hem niet meer terug. Nu begonnen ze hardop te wenen, scheurden hun kleren en strooiden zich as op het hoofd.
Job NlCanisi 2:13  En zeven dagen en zeven nachten bleven ze op de grond naast hem zitten, zonder dat iemand een woord tot hem sprak; want ze zagen, hoe vreselijk zijn smart was.
Chapter 3
Job NlCanisi 3:1  Daarna opende Job zijn mond, om zijn geboorte dag te verwensen
Job NlCanisi 3:3  De dag verga, waarop ik geboren werd; De nacht, die sprak: Er is een knaapje ontvangen!
Job NlCanisi 3:4  Die dag: hij worde duisternis, God in den hoge zij er niet om bekommerd; Geen lichtglans moge hem bestralen,
Job NlCanisi 3:5  Maar duisternis en schaduw des doods hem bedekken; Mogen wolken zich boven hem samenpakken, En zonsverduistering hem verschrikken!
Job NlCanisi 3:6  Die nacht: het donker rove hem weg, Hij telle niet mee onder de dagen van het jaar, En trede niet op in het getal van de maanden. Mogen de sterren van zijn ochtendschemering worden gedoofd; Hij hope op licht, dat niet daagt, Hij aanschouwe de wimpers van het morgenrood niet!
Job NlCanisi 3:7  Ja, troosteloos blijve die nacht, Geen juichtoon dringe tot hem door;
Job NlCanisi 3:8  Laat de dagbeheksers hem vervloeken, Gereed, om Liwjatan tegen hem op te hitsen:
Job NlCanisi 3:9  Mogen de sterren van zijn ochtendschemering worden gedoofd; Hij hope op licht, dat niet daagt, Hij aanschouwe de wimpers van het morgenrood niet!
Job NlCanisi 3:10  Want hij sloot mij de deuren niet dicht van de schoot, Hij verborg niet het leed voor mijn ogen!
Job NlCanisi 3:11  Waarom stierf ik niet, toen ik uit de moederschoot kwam, Ging ik niet dood, toen ik haar lichaam verliet;
Job NlCanisi 3:12  Waarom wachtten twee knieën mij op, Waarom twee borsten, om mij te zogen;
Job NlCanisi 3:13  Dan lag ik nu neer, en had rust; Ik zou slapen, en door niets meer worden gestoord:
Job NlCanisi 3:14  Naast koningen en rijksbestuurders, Die zich grafmonumenten hebben gebouwd;
Job NlCanisi 3:15  Naast vorsten, badend in goud, En die hun paleizen vulden met zilver.
Job NlCanisi 3:16  Waarom werd ik niet weggestopt als een misdracht, Als kinderkens, die het licht niet aanschouwen?
Job NlCanisi 3:17  Daar, waar de bozen hun tieren staken, Waar rust vindt, wiens kracht is bezweken;
Job NlCanisi 3:18  Waar de gevangenen allemaal vrede genieten, En de stem van de drijvers niet horen;
Job NlCanisi 3:19  Waar kleinen en groten gelijk zijn, De slaven van hun meesters bevrijd.
Job NlCanisi 3:20  Waarom het licht aan een rampzalige geschonken, Aan zielsbedroefden het leven:
Job NlCanisi 3:21  Aan hen, die de dood verbeiden, die niet komt, Die met groter vlijt naar hem dan naar schatten graven;
Job NlCanisi 3:22  Die met blijdschap zouden juichen, En jubelen, wanneer zij het graf zouden vinden?
Job NlCanisi 3:23  Aan den man, wiens pad in de duisternis ligt, Wien God elke uitweg heeft afgesneden!
Job NlCanisi 3:24  Want als mijn brood komt mijn zuchten, En als water stort zich mijn jammerklacht uit;
Job NlCanisi 3:25  Wanneer ik bang voor iets ben, overvalt het mij, Mij treft, wat ik ducht!
Job NlCanisi 3:26  Neen, geen rust voor mij, geen heil en geen vrede, Maar altijd weer tobben!
Chapter 4
Job NlCanisi 4:2  Zullen wij het woord tot u richten, tot u, zo verslagen? Maar wie zou zijn woorden kunnen bedwingen?
Job NlCanisi 4:3  Zie, zelf hebt ge velen terecht gewezen, En slappe handen gesterkt;
Job NlCanisi 4:4  Uw woorden hebben struikelenden opgericht, Knikkende knieën hebt ge spierkracht verleend:
Job NlCanisi 4:5  Maar nu het ú overkomt, nu zijt ge verslagen, Nu het ú treft, verbijsterd!
Job NlCanisi 4:6  Was dan uw vroomheid niet uw hoop, Uw onberispelijke wandel niet uw vertrouwen?
Job NlCanisi 4:7  Denk eens na: wie kwam ooit onschuldig om, Of waar ter wereld werden rechtvaardigen verdelgd?
Job NlCanisi 4:8  Ik heb altijd gezien: Die onheil ploegen En rampspoed zaaien, die oogsten ze ook!
Job NlCanisi 4:9  Door Gods adem gaan ze te gronde, Door zijn ziedende gramschap komen ze om:
Job NlCanisi 4:10  Het gebrul van den leeuw en het gehuil van den luipaard verstomt. De tanden der leeuwenwelpen worden stuk gebroken;
Job NlCanisi 4:11  De leeuwin komt om bij gebrek aan prooi, De jongen van de leeuwinnen worden uiteen gejaagd!
Job NlCanisi 4:12  Eens drong een woord in het diepste geheim tot mij door En mijn oor ving er het gefluister van op.
Job NlCanisi 4:13  Het was in een nachtgezicht, uit dromen geboren, Wanneer een diepe slaap de mensen bevangt:
Job NlCanisi 4:14  Schrik en siddering grepen mij aan, En al mijn beenderen rilden van angst;
Job NlCanisi 4:15  Een ademtocht streek langs mijn gelaat, En deed mijn haren ten berge rijzen.
Job NlCanisi 4:16  Daar stond er één voor mij, Wiens gelaat ik niet kon herkennen; Een gestalte zweefde voor mijn oog, En ik hoorde het fluisteren van een stem:
Job NlCanisi 4:17  Is een mens ooit rechtvaardig voor God, Een mensenkind rein voor zijn Schepper?
Job NlCanisi 4:18  Zie, zelfs op zijn dienaars kan Hij niet bouwen, Zelfs in zijn engelen ontdekt Hij gebreken.
Job NlCanisi 4:19  Hoeveel te meer in hen, die lemen hutten bewonen, Wier fundament in het stof is gelegd, En die als motten worden doodgetrapt,
Job NlCanisi 4:20  Van ‘s morgens tot ‘s avonds te pletter gedrukt; Die zonder dat men er acht op slaat, Voor eeuwig vergaan;
Job NlCanisi 4:21  Die, als hun tentpin wordt uitgerukt, Gaan sterven, eer zij het weten!
Chapter 5
Job NlCanisi 5:1  Roep maar: er is niemand, die u antwoord geeft; Tot wien van de heiligen wilt ge u wenden?
Job NlCanisi 5:2  Het is dus de wrevel, die den dwaas vermoordt, De gramschap doodt dus den zot.
Job NlCanisi 5:3  Ik heb den dwaas wel wortel zien schieten, Maar plotseling verrotte zijn akker;
Job NlCanisi 5:4  Zijn kinderen werden van hulp verstoken, Reddeloos vertrapt in de poort;
Job NlCanisi 5:5  Wat zij hebben geoogst, eet een hongerige op, En de dorstige rooft en drinkt de melk van hun kudde
Job NlCanisi 5:6  Want het kwaad schiet niet op uit het stof, En de rampspoed ontspruit uit de aarde niet:
Job NlCanisi 5:7  Maar het is de mens, die zichzelf de rampspoed verwekt, Zoals de vonken naar boven spatten!
Job NlCanisi 5:8  Ik, ik wend mij tot God, En leg mijn zaak aan de Godheid voor:
Job NlCanisi 5:9  Hij, die grootse en ondoorgrondelijke dingen wrocht En ontelbare wonderen;
Job NlCanisi 5:10  Die regen over de aarde zendt, En water over de velden giet;
Job NlCanisi 5:11  Die de nederigen op de hoogte verheft, En treurenden het hoogste geluk doet smaken.
Job NlCanisi 5:12  Die de plannen der sluwen verijdelt, Zodat hun handen de ontwerpen niet ten uitvoer brengen;
Job NlCanisi 5:13  Die de wijzen vangt in hun eigen list, Zodat de toeleg der slimmen mislukt,
Job NlCanisi 5:14  En midden op de dag zij op duisternis stuiten, En rondtasten op klaarlichte dag, zoals in de nacht;
Job NlCanisi 5:15  Maar die de geplaagden redt uit hun hand, Den arme uit de greep van den sterke:
Job NlCanisi 5:16  Zodat er weer hoop voor den zwakke is, En het onrecht de mond sluit.
Job NlCanisi 5:17  Gelukkig, gij mens, dien God kastijdt: Versmaad dus de straf van den Almachtige niet!
Job NlCanisi 5:18  Want Hij wondt, maar verbindt, Hij kwetst, maar zijn handen genezen.
Job NlCanisi 5:19  Uit zes noden zal Hij u redden, En in de zevende treft u geen kwaad:
Job NlCanisi 5:20  In hongersnood redt Hij u van de dood, In de oorlog uit de greep van het zwaard;
Job NlCanisi 5:21  Gij zijt veilig voor de gesel der tong, Zonder vrees voor het dreigend geweld.
Job NlCanisi 5:22  Met geweld en gebrek zult ge lachen, Voor wilde beesten niet vrezen:
Job NlCanisi 5:23  Want ge hebt een verbond met de stenen op het veld, En het wild gedierte leeft in vriendschap met u
Job NlCanisi 5:24  Dan weet ge, dat uw tent in vrede is, Ge niets vermist, als ge uw woning doorzoekt;
Job NlCanisi 5:25  Dan weet ge, dat uw nageslacht talrijk zal zijn, Uw spruiten als het gras op het veld.
Job NlCanisi 5:26  Eerst in uw ouderdom daalt ge ten grave, Zoals de schoof wordt binnengehaald, als het tijd is!
Job NlCanisi 5:27  Zie, dit hebben we nagespeurd, en zó is het; Luister er naar, en neem het ter harte!
Chapter 6
Job NlCanisi 6:2  Ach, mocht mijn wrevel worden gewogen, Maar tegelijk met mijn leed op de weegschaal gelegd:
Job NlCanisi 6:3  Want omdat het zwaarder is dan het zand aan de zee, Daarom gingen ook mijn woorden de perken te buiten.
Job NlCanisi 6:4  Ja, de pijlen van den Almachtige blijven in mij steken, Mijn geest zuigt er het gif van op; De verschrikkingen Gods Stellen zich tegen mij in slagorde op!
Job NlCanisi 6:5  Balkt soms de woudezel bij het gras Of loeit het rund bij zijn kribbe?
Job NlCanisi 6:6  Kan het laffe zonder zout worden gegeten, Of is er smaak aan het wit van een ei?
Job NlCanisi 6:7  Neen, ik weiger, het aan te raken, Ze zijn voor mij een walgelijke spijs!
Job NlCanisi 6:8  Ach, dat mijn bede werd verhoord, En dat God mijn wens mocht vervullen;
Job NlCanisi 6:9  Dat het God behaagde, mij te verpletteren, Zijn hand zich bewoog, om mij weg te maaien.
Job NlCanisi 6:10  Dat zou een troost voor mij zijn, En ik danste ondanks mijn leed: "Hij spaart mij niet, Omdat ik den Heilige mijn wens niet verzweeg!".
Job NlCanisi 6:11  Want wat is mijn kracht, dat ik nu nog zou wachten, Wat mijn uitzicht, dat ik langer zou leven?
Job NlCanisi 6:12  Is mijn kracht soms als die van een steen, Is mijn vlees soms van brons?
Job NlCanisi 6:13  Ben ik niet geheel van redding verstoken, Is iedere hulp mij niet ontzegd?
Job NlCanisi 6:14  Maar wie zijn vriend barmhartigheid weigert, Verzaakt de vrees voor den Almachtige!
Job NlCanisi 6:15  Toch zijn mijn broeders als een beek onbetrouwbaar, Als een stortbeek, die wegstroomt:
Job NlCanisi 6:16  Die bedekt zijn met ijs, Of bedolven onder sneeuw;
Job NlCanisi 6:17  Zodra de hitte komt, drogen zij uit, Zodra het warm wordt, zijn ze verdwenen.
Job NlCanisi 6:18  Ze buigen af van de weg, die ze gaan, En verliezen zich in de woestijn;
Job NlCanisi 6:19  De karavanen van Tema zien er naar uit, De convooien van Sjeba hebben er hun hoop op gevestigd:
Job NlCanisi 6:20  Maar ze worden in hun verwachting beschaamd, Staan bij hun aankomst te schande.
Job NlCanisi 6:21  Zo zijt gij voor mij nu geworden: Gij aanschouwt mijn ellende, en beangst deinst gij terug!
Job NlCanisi 6:22  Heb ik gevraagd: Geeft mij iets ten geschenke, Of staat mij van uw vermogen iets af;
Job NlCanisi 6:23  Of redt mij uit de hand van den vijand, Bevrijdt mij uit de greep der tyrannen?
Job NlCanisi 6:24  Neen, onderricht mij, en dan zal ik zwijgen; Laat mij inzien, waarin ik heb gedwaald!
Job NlCanisi 6:25  Hoe zoet zijn woorden, die oprecht zijn gemeend, Maar hoe grievend de berisping van u!
Job NlCanisi 6:26  Meent gij, mijn woorden te moeten berispen: Woorden van een wanhopige, die in de wind zijn gesproken?
Job NlCanisi 6:27  Wilt gij het lot over een onschuldige werpen, En de staf breken over uw vriend?
Job NlCanisi 6:28  Welnu dan, wilt mij aanhoren:Ik lieg u toch niet in het gezicht.
Job NlCanisi 6:29  Bezint u, en laat er geen onrecht geschieden; Bezint u, mijn onschuld zal blijken!
Job NlCanisi 6:30  Is er soms onrecht op mijn tong, Of kan mijn gehemelte de rampen niet proeven;
Chapter 7
Job NlCanisi 7:1  Heeft de mens niet een krijgsdienst op aarde, Gelijken zijn dagen niet op die van een knecht?
Job NlCanisi 7:2  Zoals een slaaf, die naar de schaduw verlangt, Zoals een knecht, die op zijn loon staat te wachten:
Job NlCanisi 7:3  Zo werden maanden van ellende mijn deel, En nachten van lijden mijn lot;
Job NlCanisi 7:4  Ga ik slapen, dan denk ik: wanneer wordt het dag, Als ik opsta: wanneer wordt het avond? Maar de avond blijft zich eindeloos rekken, En ik blijf vol onrust tot aan de morgen;
Job NlCanisi 7:5  Mijn vlees is met maden en korsten bedekt, Mijn huid splijt open en draagt;
Job NlCanisi 7:6  Mijn dagen zijn sneller dan een weversspoel, En lopen af, bij gebrek aan draad.
Job NlCanisi 7:7  Bedenk, dat mijn leven een ademtocht is, Dat mijn oog nooit meer het geluk zal aanschouwen;
Job NlCanisi 7:8  Dat het oog van hem, die mij ziet, mij niet meer zal speuren, En wanneer gij uw blik op mij richt, ik er niet meer zal zijn.
Job NlCanisi 7:9  Zoals een wolk vervliegt en verdwijnt, Zo stijgt, die in het dodenrijk daalt, er niet meer uit op;
Job NlCanisi 7:10  Hij keert naar zijn huis niet meer terug, En zijn eigen woonplaats kent hem niet langer!
Job NlCanisi 7:11  En daarom zal ik mijn mond niet snoeren, Maar spreken in de benauwdheid van mijn geest, En klagen in de bitterheid van mijn ziel: Gij dwingt mij er toe!
Job NlCanisi 7:12  Ik ben toch geen zee, of geen monster der zee Dat gij mij een slot oplegt!
Job NlCanisi 7:13  Wanneer ik denk: mijn bed brengt mij troost, Mijn sponde zal mijn zuchten verlichten:
Job NlCanisi 7:14  Dan gaat Gij mij door dromen verschrikken, En jaagt mij door visioenen ontsteltenis aan;
Job NlCanisi 7:15  Zodat ik nog liever word gewurgd, En de dood boven mijn smarten verkies.
Job NlCanisi 7:16  Ik verdwijn, ik blijf niet altijd in leven, Laat mij met rust, want mijn dagen zijn enkel een zucht!
Job NlCanisi 7:17  Wat is de mens, dat Gij zoveel belang in hem stelt, En hem uw aandacht blijft wijden;
Job NlCanisi 7:18  Dat Gij morgen aan morgen hem nagaat, En hem elk ogenblik toetst?
Job NlCanisi 7:19  Wanneer wendt Gij eindelijk eens uw oog van mij af, En laat Gij mij tijd, om mijn speeksel te slikken?
Job NlCanisi 7:20  Heb ik gezondigd: wat deed ik U, Gij Mensenbewaker! Waarom hebt Gij mij tot uw mikpunt gemaakt, En ben ik U maar tot last;
Job NlCanisi 7:21  Waarom niet liever mijn zonde vergeven, En mijn misdaad vergeten? Want weldra lig ik neer in het stof: Dan kunt Gij me zoeken, maar ik ben er niet meer!
Chapter 8
Job NlCanisi 8:1  Nu nam Bildad van Sjóeach het woord, en sprak:
Job NlCanisi 8:2  Hoe lang nog gaat ge zó voort, En zullen uw woorden als een stormwind loeien?
Job NlCanisi 8:3  Zou God het recht soms verkrachten, De Almachtige de gerechtigheid schenden:
Job NlCanisi 8:4  Wanneer uw kinderen tegen Hem hebben gezondigd, Dan heeft Hij hun slechts hun misdaad vergolden!
Job NlCanisi 8:5  Maar als gij uw toevlucht neemt tot God, En rein en oprecht tot den Almachtige smeekt:
Job NlCanisi 8:6  Dan zal Hij van stonde af over u waken, En schenkt Hij u weer een rechtschapen gezin;
Job NlCanisi 8:7  Dan schijnt uw vroeger lot slechts gering, Wordt ver door uw nieuwe staat overtroffen.
Job NlCanisi 8:8  Ja, vraag het maar aan het voorgeslacht Geef acht op de bevinding van hun vaderen!
Job NlCanisi 8:9  Want wij zijn van gisteren, en weten niets, Ons leven op aarde is enkel een schaduw;
Job NlCanisi 8:10  Maar zij zullen u leren, het u vertellen, En woorden spreken uit hun hart:
Job NlCanisi 8:11  Schiet het riet op buiten het moeras, Groeien de biezen buiten het water?
Job NlCanisi 8:12  Het wordt afgesneden, terwijl het nog bloeit, En verdort vóór ieder ander gewas:
Job NlCanisi 8:13  Zo vergaat het allen, die God vergeten, Wordt de hoop van de bozen te schande!
Job NlCanisi 8:14  Een herfstdraad is zijn vertrouwen, Zijn toeverlaat een spinneweb;
Job NlCanisi 8:15  Hij steunt op zijn web, maar dit houdt het niet uit, Hij grijpt het vast, maar het houdt geen stand.
Job NlCanisi 8:16  Vol sappen staat hij in de zon, Zijn ranken verspreiden zich over zijn hof;
Job NlCanisi 8:17  Zijn wortels kronkelen zich over het grint, En tussen de stenen grijpt hij zich vast.
Job NlCanisi 8:18  Maar rukt men hem weg van zijn plaats, Dan verloochent ze hem:ik heb u nooit gezien!
Job NlCanisi 8:19  Zo vergaat zijn leven door de mot Uit het stof ervan schieten anderen op.
Job NlCanisi 8:20  Neen, God verwerpt den brave niet, En reikt den boze geen hand.
Job NlCanisi 8:21  Nog wordt uw mond met lachen vervuld, En uw lippen met jubel;
Job NlCanisi 8:22  Maar uw haters worden met schande bedekt, De tent der bozen verdwijnt!
Chapter 9
Job NlCanisi 9:2  Zeker, ik weet wel, dat het zo is; Maar hoe kan een mens tegenover God in zijn recht zijn?
Job NlCanisi 9:3  Wanneer hij Hem ter verantwoording wil roepen, Geeft Hij niet eens op de duizendmaal antwoord;
Job NlCanisi 9:4  Wie heeft den Alwijze en den Almachtige Ooit ongedeerd getrotseerd?
Job NlCanisi 9:5  Hem, die bergen verzet, en ze merken het niet, Ze onderstboven keert in zijn toorn;
Job NlCanisi 9:6  Die de aarde op haar plaats doet schudden, Haar zuilen trillen ervan;
Job NlCanisi 9:7  Die de zon bevel geeft, niet te stralen, En de sterren onder een zegel legt!
Job NlCanisi 9:8  Die de hemel uitspant, Hij alleen, En voortschrijdt over de golven der zee;
Job NlCanisi 9:9  Die Grote Beer en Orion schiep, Plejaden en het Zuiderkruis;
Job NlCanisi 9:10  Die grootse, ondoorgrondelijke dingen wrocht, En talloze wonderen!
Job NlCanisi 9:11  Zie, Hij gaat mij voorbij, en ik zie het niet, Hij glijdt langs mij heen, ik bemerk het niet;
Job NlCanisi 9:12  Rooft Hij: Wie zal Hem weerhouden? Wie Hem zeggen: Wat doet Gij?
Job NlCanisi 9:13  God, die zijn gramschap niet weerhoudt: Zelfs Ráhabs helpers moesten zich onder Hem krommen!
Job NlCanisi 9:14  Hoe zou ik Hem dan ter verantwoording roepen, Mijn woorden tegenover Hem vinden?
Job NlCanisi 9:15  Ik, die geen antwoord krijg, al heb ik ook recht, Maar mijn Rechter om genade moet smeken;
Job NlCanisi 9:16  En al gaf Hij mij antwoord, als ik riep, Dan geloof ik niet, dat Hij naar mij zou luisteren.
Job NlCanisi 9:17  Hij, die mij vertrapt om een kleinigheid En mijn smarten vermeerdert om niet;
Job NlCanisi 9:18  Hij, die mij niet op adem laat komen, Maar mij met bitter wee overstelpt.
Job NlCanisi 9:19  Gaat het om kracht: Hij is er, de Sterke! Gaat het om recht: Wie klaagt Hem aan?
Job NlCanisi 9:20  Al had ik ook recht, zijn mond veroordeelde mij; Al was ik onschuldig, Hij verklaarde mij schuldig!
Job NlCanisi 9:21  Ben ik onschuldig? Ik weet het zelf nu niet meer. Ik verfoei mijn bestaan: Het is mij allemaal één!
Job NlCanisi 9:22  Maar daarom roep ik het uit: Onschuldigen en schuldigen slaat Hij neer!
Job NlCanisi 9:23  Wanneer zijn gesel plotseling doodt, Lacht Hij met de vertwijfeling van de onschuldigen;
Job NlCanisi 9:24  Is het land aan bozen overgeleverd, Hij bindt nog een blinddoek op het gelaat van de rechters: Want zo Hij het niet doet, Wie doet het dan wel?
Job NlCanisi 9:25  Zo vliegen mijn dagen voorbij, Sneller nog dan een ijlbode; Zo vluchten ze weg, Zonder geluk te aanschouwen;
Job NlCanisi 9:26  Ze schieten heen als schepen van riet, Als een adelaar, die zich werpt op zijn prooi.
Job NlCanisi 9:27  Denk ik, ik wil mijn jammer vergeten, Weer vrolijk schijnen en blij,
Job NlCanisi 9:28  Dan ben ik weer bang voor al mijn smarten, Wetend, dat Gij mij niet voor onschuldig houdt.
Job NlCanisi 9:29  En wanneer ik dan toch schuldig moet zijn, Waarom doe ik mijn best, om niet?
Job NlCanisi 9:30  Al was ik mij nog zo schoon met sneeuw, En reinig mijn handen met zeep,
Job NlCanisi 9:31  Toch ploft Gij mij neer in het vuil, Zodat mijn kleren van mij walgen.
Job NlCanisi 9:32  Neen, Gij zijt geen mens, zoals ik, dien ik ter verantwoording roep, Zodat wij te zamen voor de rechtbank verschijnen!
Job NlCanisi 9:33  Ach, mocht er een scheidsrechter tussen ons zijn, Die zijn hand op ons beiden kon leggen;
Job NlCanisi 9:34  Die Gods roede van mij weg zou nemen, Zodat de schrik voor Hem mij niet deerde:
Job NlCanisi 9:35  Dan zou ik spreken zonder Hem te vrezen; Maar nu er geen is, neem ik het op voor mijzelf!
Chapter 10
Job NlCanisi 10:1  Ik walg nu toch van het leven, En laat dus de vrije loop aan mijn klagen; Ik spreek in de bitterheid van mijn ziel,
Job NlCanisi 10:2  En zeg tot God: Behandel mij niet als een schuldige; Laat mij weten, waarom Gij tegen mij strijdt!
Job NlCanisi 10:3  Brengt het U voordeel, dat Gij verdrukt, Dat Gij het werk uwer handen verwerpt, Maar de plannen der bozen begunstigt?
Job NlCanisi 10:4  Hebt Gij ogen van vlees, Ziet Gij, zoals mensen dat doen;
Job NlCanisi 10:5  Zijn uw dagen als die van een sterveling, Uw jaren als de levensduur van een mens:
Job NlCanisi 10:6  Dat Gij op zoek zijt naar mijn schuld, En naar mijn zonden blijft vorsen,
Job NlCanisi 10:7  Ofschoon Gij weet, dat ik niet schuldig ben, En niemand mij uit uw hand kan redden?
Job NlCanisi 10:8  Uw eigen handen hebben mij gevormd en gewrocht, En nu zoudt Gij me weer gaan vernielen?
Job NlCanisi 10:9  Bedenk toch, dat Gij mij als leem hebt gekneed: En Gij voert mij terug naar het stof?
Job NlCanisi 10:10  Hebt Gij me niet als melk laten vloeien, En als kaas laten stremmen;
Job NlCanisi 10:11  Mij niet bekleed met huid en met vlees, Met beenderen en spieren samengeweven?
Job NlCanisi 10:12  In uw goedheid hebt Gij mij het leven geschonken Uw zorg heeft mijn adem bewaakt,
Job NlCanisi 10:13  Maar dit was uw heimelijke toeleg daarbij, Ik weet, dat Gij dit hadt besloten:
Job NlCanisi 10:14  Als ik zondigde, mij in het oog te houden, En mij mijn misdaad niet te vergeven;
Job NlCanisi 10:15  Was ik schuldig: Wee mij! En was ik onschuldig, Toch zou ik mijn hoofd niet mogen verheffen, Zat van smaad en gedrenkt met ellende!
Job NlCanisi 10:16  Hief ik het op, Gij zoudt jacht op mij maken, als een luipaard, Mij telkens uw wondere macht laten voelen,
Job NlCanisi 10:17  Uw vijandschap jegens mij weer vernieuwen; Gij zoudt uw toorn op mij nog verdubbelen, Gij riept troepen en legers tegen mij op!
Job NlCanisi 10:18  Waarom hebt Gij mij dan uit de schoot laten komen, Gaf ik de geest niet, eer een oog mij aanschouwde?
Job NlCanisi 10:19  Dan was ik nu, als had ik nimmer bestaan, En was van de schoot naar het graf gedragen.
Job NlCanisi 10:20  Ach, mijn levensdagen zijn maar gering, Laat mij met rust, dat ik een weinig vreugde beleef,
Job NlCanisi 10:21  Eer ik heenga, vanwaar ik niet terugkom, Naar het land van duisternis en schaduw des doods;
Job NlCanisi 10:22  Naar het sombere land, waar wanorde heerst, De dag als een stikdonkere nacht!
Chapter 11
Job NlCanisi 11:1  Daarop nam Sofar van Naäma het woord, en sprak:
Job NlCanisi 11:2  Zo’n praatvaar zou onbeantwoord blijven, Zo’n held met de lippen in het gelijk gesteld;
Job NlCanisi 11:3  Uw zwetsen zou anderen tot zwijgen brengen, Uw onzinnig gebrabbel door niemand worden beschaamd?
Job NlCanisi 11:4  Gij zegt tot God: Mijn wandel is rein, Ik ben onberispelijk in uw oog!
Job NlCanisi 11:5  Wilde God maar eens spreken, Zijn lippen tegen u openen,
Job NlCanisi 11:6  U de geheimen der Wijsheid ontvouwen, Die zo moeilijk zijn te verstaan: Dan zoudt ge erkennen, dat God van u eist, Wat uw misdaad verdient.
Job NlCanisi 11:7  Zoudt ge de diepten Gods kunnen peilen, De alwetendheid van den Almachtige doorgronden?
Job NlCanisi 11:8  Zij is hoger nog dan de hemelen: Wat kunt ge beginnen; Dieper nog dan de onderwereld: Wat kunt ge begrijpen;
Job NlCanisi 11:9  Haar meetsnoer is langer dan de aarde, En breder nog dan de zee!
Job NlCanisi 11:10  Als hij iets laat passeren, het verborgen houdt, Of het ruchtbaar maakt: wie zal Hem weerhouden?
Job NlCanisi 11:11  Want Hij doorschouwt de bedriegelijke mensen; Hij kent het kwaad, het ontgaat Hem niet!
Job NlCanisi 11:12  Maar een leeghoofd zal dit eerst begrijpen, Als het jong van een ezel een mensenkind wordt!
Job NlCanisi 11:13  Maar wanneer gij er acht op wilt slaan, En tot Hem uw handen verheft,
Job NlCanisi 11:14  De misdaad uit uw hand verwijdert, En in uw tenten geen onrecht laat wonen:
Job NlCanisi 11:15  Dan heft ge smetteloos het hoofd omhoog, Dan staat ge vast, en behoeft niet te vrezen.
Job NlCanisi 11:16  Ja, dan zult ge de ellende vergeten, Er aan denken als aan water, dat voorbij is gestroomd;
Job NlCanisi 11:17  Dan rijst uw leven klaarder nog dan de middag, En uw duisternis zal als de morgen zijn;
Job NlCanisi 11:18  Dan zult ge vertrouwen, Want er is weer hoop! Dan gaat ge weer slapen onder veilige hoede,
Job NlCanisi 11:19  Dan legt ge u neer, en schrikt niemand u op; Dan dingen velen naar uw gunst,
Job NlCanisi 11:20  Terwijl de ogen der bozen versmachten: Want die blijven van iedere toevlucht verstoken, Hun enige hoop is hun laatste zucht!
Chapter 12
Job NlCanisi 12:2  Ja zeker, gij vertegenwoordigt het volk, En met u sterft de wijsheid uit!
Job NlCanisi 12:3  Ik heb evenveel verstand als gij Wie zou trouwens dit alles niet weten?
Job NlCanisi 12:4  Laat mij de spot zijn van mijn vriend; Ik roep Jahweh aan, Hij zal mij verhoren! Bespotting voor de deugd van de vromen,
Job NlCanisi 12:5  Verachting voor de beproefden: denkt het gelukskind, En een trap voor hen, wier voeten wankelen;
Job NlCanisi 12:6  Maar vrede voor de tenten der rovers, Onbezorgdheid voor hen, die God durven tarten, En die God naar hun hand willen zetten!
Job NlCanisi 12:7  Ondervraag slechts het vee: het zal het u leren; De vogels uit de lucht; zij vertellen het u;
Job NlCanisi 12:8  Of het kruipend gedierte op aarde: zij zullen het zeggen; De vissen der zee: zij lichten u in.
Job NlCanisi 12:9  Wie onder die allen, die het niet weet, Dat de hand van Jahweh dit wrocht!
Job NlCanisi 12:10  Hij, die iedere levende ziel in zijn hand heeft, En de adem van alle menselijk vlees!
Job NlCanisi 12:11  Of kan het oor geen woorden meer toetsen, Het gehemelte geen spijzen meer proeven;
Job NlCanisi 12:12  Is er geen wijsheid meer bij bejaarden, Op hoge leeftijd geen inzicht?
Job NlCanisi 12:13  Bij Hem is wijsheid en macht, Bij Hem beleid en verstand.
Job NlCanisi 12:14  Haalt Hij omver, men bouwt niet op, Dien Hij kerkert, doet men niet open.
Job NlCanisi 12:15  Houdt Hij de wateren tegen, ze drogen op; Laat Hij ze los, ze woelen het land om.
Job NlCanisi 12:16  Bij Hem is kracht en vernuft, Hem behoort de verleide met den verleider;
Job NlCanisi 12:17  Raadsheren laat Hij barrevoets gaan, En rechters maakt Hij tot dwazen;
Job NlCanisi 12:18  De boeien der koningen maakt Hij los, En legt een koord om hun eigen heup.
Job NlCanisi 12:19  De priesters laat Hij barrevoets gaan, En oude geslachten brengt Hij ten val;
Job NlCanisi 12:20  Aan vertrouwbare mannen ontneemt Hij de spraak, En ontrooft de grijsaards hun oordeel;
Job NlCanisi 12:21  Hij stort verachting over edelen uit, En rukt de gordel der machtigen los.
Job NlCanisi 12:23  Hij maakt naties groot, en richt ze ten gronde, Breidt volken uit, en stoot ze neer;
Job NlCanisi 12:24  Hij berooft de vorsten der aarde van hun verstand, En laat ze in de ongebaande wildernis dolen;
Job NlCanisi 12:25  Ze tasten in de duisternis rond, zonder licht, Ze waggelen als een dronken man.
Chapter 13
Job NlCanisi 13:1  Zie, dit alles heb ik met eigen ogen aanschouwd, Mijn oor heeft het gehoord en verstaan.
Job NlCanisi 13:2  Wat gij weet, weet ik even goed: Ik doe niet onder voor u.
Job NlCanisi 13:3  Daarom wil ik tot den Almachtige spreken, Mijn zaak bepleiten voor God!
Job NlCanisi 13:4  Want gij zijt leugensmeden, En kwakzalvers allemaal!
Job NlCanisi 13:5  Als gij er nu maar het zwijgen toe deedt, Rekende men het u als wijsheid aan.
Job NlCanisi 13:6  Luistert dus liever naar mijn pleit, En geeft acht op het pleidooi mijner lippen.
Job NlCanisi 13:7  Moogt gij leugens spreken, om God te believen, Ter wille van Hem onwaarheid zeggen;
Job NlCanisi 13:8  Moogt gij partijdig voor Hem zijn, Wanneer gij voor God denkt te pleiten?
Job NlCanisi 13:9  Loopt dit goed voor u af, wanneer Hij u in verhoor neemt; Of denkt gij Hem te bedriegen, zoals men mensen bedriegt?
Job NlCanisi 13:10  Ten zwaarste zal Hij u straffen, Zo gij partijdig zijt in het geniep.
Job NlCanisi 13:11  Zal zijn Majesteit u dan niet ontstellen, Zijn verschrikkingen u niet overvallen?
Job NlCanisi 13:12  Want uw uitspraken zijn spreuken van as, Uw betogen, betogen van leem!
Job NlCanisi 13:13  Zwijgt derhalve, en laat mij spreken; Laat er van komen wat wil!
Job NlCanisi 13:14  Ik pak mijn vlees tussen mijn tanden, En neem mijn leven in mijn hand.
Job NlCanisi 13:15  Wil Hij me doden, ik wacht Hem af; Maar ik verdedig mijn wandel voor Hem!
Job NlCanisi 13:16  Dit zal reeds een triomf voor mij zijn; Want de boze durft niet eens voor zijn aanschijn treden!
Job NlCanisi 13:17  Luistert dus goed naar mijn woord, Leent het oor aan mijn rede.
Job NlCanisi 13:18  Zie, ik heb mijn pleit gereed, Ik ben mij bewust van mijn recht!
Job NlCanisi 13:19  Wie brengt er iets tegen mij in? Ik zou aanstonds zwijgen en sterven.
Job NlCanisi 13:20  Twee dingen moet Gij mij echter besparen, Dan verschuil ik mij niet voor uw aanschijn:
Job NlCanisi 13:21  Neem uw hand van mij weg, En verbijster mij niet door uw verschrikking.
Job NlCanisi 13:22  Daag mij dus uit, en ik zal antwoorden; Of laat mij spreken, en antwoord Gij:
Job NlCanisi 13:23  Hoeveel fouten en zonden heb ik bedreven, Noem mij mijn misdaden en zonden op!
Job NlCanisi 13:24  Waarom verbergt Gij uw aanschijn, En beschouwt Gij mij als uw vijand?
Job NlCanisi 13:25  Wilt gij een weggewaaid blad nog verschrikken, Een verdorde halm nog vervolgen:
Job NlCanisi 13:26  Dat Gij zo’n bitter lot mij bestemt, En de fouten wreekt van mijn jeugd;
Job NlCanisi 13:27  Mijn voeten steekt in een blok, al mijn gangen bewaakt, En mijn voetzolen bespiedt?
Chapter 14
Job NlCanisi 14:1  De mens, geboren uit een vrouw, Leeft korte tijd en vol ellende;
Job NlCanisi 14:2  Hij ontluikt en verwelkt als een bloem, Vliedt heen als een schaduw, en houdt geen stand:
Job NlCanisi 14:3  En op zo een vestigt Gij uw oog, En daagt Gij voor uw gericht!
Job NlCanisi 14:5  Maarwanneer dus zijn dagen zijn vastgesteld, Het getal zijner maanden door U is bepaald, Gij hem zijn grens hebt gesteld, die hij niet overschrijdt:
Job NlCanisi 14:6  Wend dan uw blik van Hem af, en laat hem met rust, Tot hij zijn dagtaak als een huurling volbracht heeft!
Job NlCanisi 14:7  Ja, voor een boom is er hoop, als hij wordt omgehakt: Hij loopt weer uit, en zijn loten houden niet op.
Job NlCanisi 14:8  Al is ook zijn wortel in de bodem verouderd, Afgestorven zijn tronk in het stof:
Job NlCanisi 14:9  Hij bot weer uit, zodra hij het water maar ruikt, Schiet takken als een jonge plant.
Job NlCanisi 14:10  Maar sterft een mens, ontzield blijft hij liggen Geeft hij de geest, hij is er niet meer.
Job NlCanisi 14:11  Zoals water wegvloeit uit de zee, De rivier leegloopt en uitdroogt:
Job NlCanisi 14:12  Zo legt de mens zich neer, en staat niet meer op En wordt niet wakker uit zijn slaap. 14:12b Zolang de hemel bestaat, ontwaken zij niet!
Job NlCanisi 14:13  Ach, als Gij mij in het dodenrijk mocht verschuilen, Mij verbergen, tot uw toorn is bedaard, Mij een tijdstip bepalen, en dan aan mij denken,
Job NlCanisi 14:14  Den mens na zijn dood deedt herleven: Dan zou ik al de dagen van mijn harde dienst blijven wachten, Tot mijn aflossing komt!
Job NlCanisi 14:15  Hoe zou ik dan antwoorden, als Gij riept Als Gij het werk uwer handen verlangend kwaamt zoeken!
Job NlCanisi 14:16  Terwijl Gij thans mijn schreden telt, Zoudt Gij niet langer op mijn zonden meer loeren,
Job NlCanisi 14:17  Maar in een buidel mijn overtreding verzegelen, En mijn fouten bedekken!
Job NlCanisi 14:18  Maar zoals een berg ineenstort, Een rots van haar plaats wordt gerukt,
Job NlCanisi 14:19  Het water de stenen uitholt, Een stortregen de aardbodem wegspoelt: Zo slaat Gij de hoop der mensen de bodem in,
Job NlCanisi 14:20  Gij slaat hem neer, hij gaat heen voor altijd; Gij verbleekt zijn gelaat, en zendt hem weg.
Job NlCanisi 14:21  Zijn zonen mogen worden geëerd: hij ziet het niet; Tot schande komen: hij bemerkt het niet.
Job NlCanisi 14:22  Slechts over zijn eigen lichaam voelt hij smart, Blijft over zijn eigen ziel in droefheid gedompeld!
Chapter 15
Job NlCanisi 15:2  Antwoordt een wijze met bluf, En blaast hij zich op met oostenwind;
Job NlCanisi 15:3  Verdedigt hij zich met beuzelpraat En met holle frasen?
Job NlCanisi 15:4  Gij breekt zowaar de godsvrucht af, En verstoort de overpeinzing voor het aanschijn van God.
Job NlCanisi 15:5  Daar uw schuldig geweten uw mond onderricht, En gij de taal van bedriegers kiest,
Job NlCanisi 15:6  Is het uw eigen mond, die u vonnist: niet ik, Zijn het uw eigen lippen, die tegen u getuigen.
Job NlCanisi 15:7  Zijt gij als eerste der mensen geboren, Nog vóór de heuvelen ter wereld gebracht;
Job NlCanisi 15:8  Luistert ge toe in de raad van God, En hebt ge beslag op de Wijsheid gelegd?
Job NlCanisi 15:9  Wat weet gij, wat wij niet weten, Wat begrijpt gij, wat wij niet verstaan?
Job NlCanisi 15:10  Ook onder ons zijn bejaarden en grijsaards, Ouder van dagen nog dan uw vader!
Job NlCanisi 15:11  Zijn soms voor ú de vertroostingen Gods te gering, Het woord, met zachtheid tot u gesproken?
Job NlCanisi 15:12  Hoe sleept uw hartstocht u mee, En hoe rollen uw ogen:
Job NlCanisi 15:13  Dat ge uw wrevel tegen God durft keren, En zulke woorden aan uw mond laat ontglippen!
Job NlCanisi 15:14  Wat is een mens, dat hij rein zou zijn, Rechtschapen, die uit een vrouw is geboren?
Job NlCanisi 15:15  Zie, zelfs op zijn Heiligen kan Hij niet bouwen, En de hemel is niet rein in zijn oog;
Job NlCanisi 15:16  Hoeveel minder de mens, afschuwelijk, bedorven, Die de ongerechtigheid als water drinkt!
Job NlCanisi 15:17  Ik zal het u tonen, luister naar mij; Wat ik gezien heb, u gaan vertellen.
Job NlCanisi 15:18  Het is hetzelfde, wat de wijzen verkonden, En wat hun vaderen hun niet hadden verborgen,
Job NlCanisi 15:19  Aan wie alleen het land was geschonken, En bij wie nog geen vreemde was binnengedrongen
Job NlCanisi 15:20  De goddeloze verkeert heel zijn leven in angst, De tyran al de jaren, die voor hem zijn bedongen;
Job NlCanisi 15:21  Schrikgeluiden treffen zijn oren, In volle vrede stormt de plunderaar op hem af.
Job NlCanisi 15:22  Hij hoopt niet eens, aan de duisternis te ontsnappen, En is bestemd voor het zwaard;
Job NlCanisi 15:23  Hij wordt als een aas voor de gieren geworpen, En weet, dat sombere dagen hem wachten.
Job NlCanisi 15:24  Benauwdheid en angst grijpt hem aan, Als een koning ten aanval gereed:
Job NlCanisi 15:25  Want hij heeft zijn hand tegen God opgeheven, Den Almachtige durven trotseren;
Job NlCanisi 15:26  Is met trotse nek op Hem afgestormd, Met zijn zwaar beslagen rondas!
Job NlCanisi 15:27  Omdat hij zijn gelaat met vet heeft bedekt, En een vetlaag gelegd op zijn lenden:
Job NlCanisi 15:28  Daarom vestigt hij zich in verwoeste steden, In onbewoonbare huizen, die tot puin zijn vervallen;
Job NlCanisi 15:29  Hij blijft niet rijk, En zijn vermogen houdt geen stand;
Job NlCanisi 15:30  Zijn schaduw breidt zich niet uit op de grond, En hij ontsnapt de duisternis niet; Het vuur zal zijn loten verschroeien, De wind zijn bloesem verwaaien!
Job NlCanisi 15:31  Laat hem niet op zijn gestalte vertrouwen, Hij komt bedrogen uit, ze is enkel schijn.
Job NlCanisi 15:32  Zijn ranken verdorren vóór de tijd, En zijn twijgen groenen niet meer;
Job NlCanisi 15:33  Hij is als de wijnstok, die zijn druiven laat vallen, En als de olijf, die zijn bloesem verliest!
Job NlCanisi 15:34  Ja, de bent der goddelozen is onvruchtbaar, En het vuur verteert de tenten der omkoperij;
Job NlCanisi 15:35  Ze gaan zwanger van ellende, en baren onheil, Hun schoot draagt ontgoocheling!
Chapter 16
Job NlCanisi 16:2  Zulke beweringen heb ik nu al meer dan genoeg gehoord; Gij zijt allemaal onuitstaanbare troosters!
Job NlCanisi 16:3  Komt er dan nooit een eind aan die bluf, Wat prikkelt u toch, om te praten?
Job NlCanisi 16:4  Ik zou juist eender als gij kunnen spreken, Waart gij in mijn plaats; Mooie woorden tegen u kunnen zeggen, Het hoofd over u kunnen schudden;
Job NlCanisi 16:5  U met de mond kunnen troosten, En met de lippen beklagen.
Job NlCanisi 16:6  Als ik spreek, wordt mijn leed er niet door verminderd; Maar wat komt er van mij, als ik zwijg?
Job NlCanisi 16:7  De kwaadwillige zou mij aanstonds weerloos maken En heel zijn bent greep mij aan;
Job NlCanisi 16:8  Mijn lasteraar zou tegen mij getuigen, Tegen mij optreden, mij aanklagen;
Job NlCanisi 16:9  Zijn toorn verscheurt en bestookt mij, Hij knerst de tanden tegen mij! Mijn tegenstanders zouden mij met hun ogen doorboren,
Job NlCanisi 16:10  Hun monden tegen mij opensperren, Smadelijk mij op de wangen slaan, Als één man tegen mij optrekken!
Job NlCanisi 16:11  Want God levert mij aan deugnieten over, En werpt mij in de handen der bozen;
Job NlCanisi 16:12  Ik leefde in vrede: Hij heeft me gebroken, Bij de nek gegrepen en neergesmakt; Hij heeft mij tot zijn doelwit gemaakt,
Job NlCanisi 16:13  Zijn pijlen snorren om mij heen; Meedogenloos doorboort Hij mijn nieren, En stort mijn gal over de bodem uit.
Job NlCanisi 16:14  Hij schiet mij de ene bres na de andere, Als een krijgsheld stormt Hij op mij los;
Job NlCanisi 16:15  Ik heb een rouwkleed over mijn huid genaaid, Mijn hoorn in het stof laten zakken;
Job NlCanisi 16:16  Mijn gelaat is rood van het wenen, En over mijn wimpers ligt de schaduw des doods.
Job NlCanisi 16:17  Maar omdat er geen geweld aan mijn handen kleeft, Klinkt mijn rein gebed naar omhoog:
Job NlCanisi 16:18  Aarde, houd mijn bloed niet bedekt En smoor mijn jammerklacht niet!
Job NlCanisi 16:19  Maar nog leeft mijn Getuige in de hemel, Mijn pleitbezorger in den hoge!
Job NlCanisi 16:20  Mijn jammeren dringt door tot God, Mijn oog stort tranen voor zijn aanschijn.
Job NlCanisi 16:21  O, mocht er een scheidsrechter zijn tussen den mens en God, Als tussen den mens en zijn naaste!
Job NlCanisi 16:22  Want luttel zijn de jaren, die mij nog resten, Eer ik de weg bewandel, waarlangs men niet terugkeert.
Chapter 17
Job NlCanisi 17:1  Mijn geest gebroken, mijn dagen geblust, Mij rest slechts het graf!
Job NlCanisi 17:2  Ben ik niet het mikpunt van spot, Verkwijnt niet mijn oog door de bittere verwijten?
Job NlCanisi 17:3  Stel Uzelf bij U tot borg voor mijl; Wie anders zou voor mij handslag geven?
Job NlCanisi 17:4  Want hùn hart hebt Gij voor inzicht gesloten, En daarom steken zij de hand niet uit;
Job NlCanisi 17:5  Men beklaagt het lot van zijn vrienden Terwijl de ogen versmachten van de eigen kinderen;
Job NlCanisi 17:6  Men heeft mij tot spreekwoord gemaakt bij de mensen, Ik ben een, wien men in het aangezicht spuwt!
Job NlCanisi 17:7  Mijn oog is dof van verdriet, Mijn leden zijn tot een schaduw vervluchtigd!
Job NlCanisi 17:8  De braven ontstellen ervan, De onschuldige is jaloers op den boze:
Job NlCanisi 17:9  Moet de rechtvaardige toch zijn weg maar bewandelen, Wie rein van handen is, zijn kracht nog verdubbelen?
Job NlCanisi 17:10  En daarom, hoe gij u allen wendt of keert, Een wijze vind ik onder u niet;
Job NlCanisi 17:11  Mijn levensdagen zijn voorbij, Mijn plannen, mijn hartewensen vernield!
Job NlCanisi 17:12  Men maakt een dag van de nacht, Van duisternis het morgenlicht!
Job NlCanisi 17:13  Kan ik nog hopen? Het dodenrijk is mijn huis, In de duisternis heb ik mijn leger gespreid;
Job NlCanisi 17:14  Tot het graf geroepen: Gij zijt mijn vader, Tot de wormen: Gij zijt mijn moeder en zusters!
Job NlCanisi 17:15  Waar is mijn hoop, Mijn geluk, wie kan het ontdekken:
Job NlCanisi 17:16  Zullen ze met mij in het dodenrijk dalen, Zinken wij samen neer in het stof?
Chapter 18
Job NlCanisi 18:2  Wanneer maakt gij eindelijk eens een eind aan uw praten, Wordt gij verstandig, en laat ons aan het woord;
Job NlCanisi 18:3  Waarom worden wij als vee beschouwd, En zijn wij zo dom in uw ogen?
Job NlCanisi 18:4  Gij, die in uw woede uzelf verscheurt: Zou om uwentwil de aarde worden ontvolkt, Een rots van haar plaats verwijderd, Een berg van zijn grondslag gerukt?
Job NlCanisi 18:5  Waarachtig, het licht van den boze dooft uit, De vlam van zijn vuur blijft niet schijnen;
Job NlCanisi 18:6  Het licht wordt donker in zijn tent, De lamp gaat boven hem uit.
Job NlCanisi 18:7  Zijn krachtige tred wordt verlamd, Zijn eigen beleid doet hem struikelen;
Job NlCanisi 18:8  Want door zijn eigen voeten wordt hij in het net gedreven, En wandelt hij over de mazen.
Job NlCanisi 18:9  Een klem grijpt zijn hiel, een net houdt hem vast.
Job NlCanisi 18:10  Zijn strik ligt in de grond verborgen, een val op zijn pad;
Job NlCanisi 18:11  Verschrikkingen beangstigen hem van alle kant, En vervolgen hem, stap voor stap.
Job NlCanisi 18:12  Het onheil hongert naar hem, De rampspoed staat aan zijn zijde gereed;
Job NlCanisi 18:13  Zijn huid wordt door ziekte verteerd, De eersteling van de dood slokt zijn leden op.
Job NlCanisi 18:14  Hij wordt uit zijn tent gerukt, waar hij zich veilig waande, En zij sleept hem naar den vorst der verschrikking
Job NlCanisi 18:15  Zij woont in zijn tent, die hem niet langer behoort, En over zijn woning wordt zwavel gestrooid.
Job NlCanisi 18:16  Van onderen verdorren zijn wortels, Van boven verwelken zijn twijgen;
Job NlCanisi 18:17  Zijn gedachtenis verdwijnt uit het land, Zelfs in de steppe heeft hij geen naam.
Job NlCanisi 18:18  Men stoot hem uit het licht de duisternis in, Men jaagt hem uit de wereld weg;
Job NlCanisi 18:19  Hij heeft onder zijn volk geen kroost, geen geslacht, In zijn woonplaats geen, die hem rest.
Job NlCanisi 18:20  Over zijn lot staat het Westen ontsteld, En het Oosten siddert er van:
Job NlCanisi 18:21  Waarachtig, zo gaat het met het verblijf van den boze, Met de woonplaats van hem, die God miskent!
Chapter 19
Job NlCanisi 19:2  Hoe lang nog blijft gij mij krenken, En mij onder woorden verpletteren?
Job NlCanisi 19:3  Tien keer beschimpt gij mij reeds, En kwelt gij mij schaamteloos.
Job NlCanisi 19:4  Zelfs al had ik mij werkelijk misdragen, Dan raakt het wangedrag mij alleen;
Job NlCanisi 19:5  Gij mist het recht, een grote mond tegen mij op te zetten, Mijn schande mij te verwijten!
Job NlCanisi 19:6  Erkent toch eindelijk, dat God mij kastijdt, En mij in zijn net heeft verstrikt!
Job NlCanisi 19:7  Zie, ik roep: "Geweld!" maar vind geen verhoring, Ik roep om hulp: mij geschiedt geen recht!
Job NlCanisi 19:8  Hij heeft mijn weg versperd: ik kan niet voorbij, En duisternis op mijn paden gelegd;
Job NlCanisi 19:9  Mijn eer heeft Hij mij ontroofd, De kroon mij van het hoofd gerukt.
Job NlCanisi 19:10  Hij heeft mij van alle kant ondermijnd: en daar ga ik heen; Mijn hoop ontworteld als een boom,
Job NlCanisi 19:11  Zijn gramschap tegen mij laten woeden, Mij als zijn vijand behandeld.
Job NlCanisi 19:12  Als één man rukken zijn benden aan, En banen hun weg naar mij heen; Ze legeren zich rond mijn tent, Ze zijn zonder genade!
Job NlCanisi 19:13  Mijn broeders houden zich verre van mij, Mijn bekenden zijn vreemden voor mij;
Job NlCanisi 19:14  Mijn verwanten verdwenen, Mijn gasten zijn mij vergeten.
Job NlCanisi 19:15  Mijn slavinnen zien mij aan voor een vreemde, Ik ben een onbekende voor haar;
Job NlCanisi 19:16  Ik roep mijn slaaf: hij geeft mij geen antwoord, Zelfs al smeek ik er om.
Job NlCanisi 19:17  Mijn vrouw walgt van mijn adem, En ik stink voor mijn zonen;
Job NlCanisi 19:18  Zelfs de kinderen minachten mij, En brutaliseren mij, als ik optreed.
Job NlCanisi 19:19  Al mijn getrouwen verafschuwen mij, Die ik liefhad, keren zich van mij af;
Job NlCanisi 19:20  Mijn vlees teert weg in mijn huid Met mijn tanden knaag ik mijn beenderen af.
Job NlCanisi 19:21  Erbarming, erbarming: gij tenminste, mijn vrienden, Want de hand van God heeft mij geraakt;
Job NlCanisi 19:22  Waarom mij als een hert vervolgen, Nooit verzadigd aan mijn vlees!
Job NlCanisi 19:23  O, werden mijn woorden opgeschreven, Opgetekend in een boek,
Job NlCanisi 19:24  Met een stift van ijzer en lood Voor eeuwig op een rots gegrift:
Job NlCanisi 19:25  Ik weet, dat mijn Verlosser leeft, En ten leste op de aarde verschijnt;
Job NlCanisi 19:26  Dat ik mij zal oprichten achter mijn huid, En van mijn vlees uit, God zal aanschouwen!
Job NlCanisi 19:27  Ja, ik zal Hem aanschouwen, Mijn ogen zullen Hem zien, maar niet meer als vijand; Mijn nieren smachten in mijn schoot,
Job NlCanisi 19:28  En wanneer gij dan zegt: Hoe vervolgen we hem, Welk voorwendsel zullen we tegen hem vinden;
Job NlCanisi 19:29  Ducht dan het zwaard voor uzelf, Want dan zal de Gramschap de bozen verdelgen! Om te weten, of er gerechtigheid is!
Chapter 20
Job NlCanisi 20:2  Mijn inzicht dwingt mij tot antwoord, Omdat het in mij stormt,
Job NlCanisi 20:3  Nu ik een grievend verwijt moet horen, En domme bluf mij antwoord geeft.
Job NlCanisi 20:4  Weet ge dan niet, dat van de vroegste tijd af, Sinds de mens op de aarde werd geplaatst,
Job NlCanisi 20:5  Het gejuich van den boze slechts korte tijd duurt, De vreugde van den goddeloze een ogenblik?
Job NlCanisi 20:6  Al verheft zijn gestalte zich hemelhoog, En reikt zijn hoofd tot de wolken:
Job NlCanisi 20:7  Als zijn eigen drek verdwijnt hij voor immer, Die hem zagen, roepen: Waar is hij?
Job NlCanisi 20:8  Spoorloos vervluchtigt hij als een droom, Wordt weggevaagd als een nachtgezicht;
Job NlCanisi 20:9  Het oog, dat hem zag, bespeurt hem niet langer, De plaats, waar hij woonde, aanschouwt hem niet meer.
Job NlCanisi 20:10  Zijn zonen bedelen bij armen, Zijn kinderen geven zijn rijkdom af;
Job NlCanisi 20:11  En al is zijn gebeente vol jeugdige kracht, Het legt zich neer bij hem in het graf.
Job NlCanisi 20:12  Hoe zoet het slechte in zijn mond mag smaken, Hoe hij het onder zijn tong ook verbergt,
Job NlCanisi 20:13  Hoe hij het smekt en niet doorslikt, En het tegen zijn gehemelte houdt:
Job NlCanisi 20:14  Toch verschaalt zijn spijs in zijn ingewanden, Wordt in zijn binnenste adderengif;
Job NlCanisi 20:15  Hij slokt schatten in, maar braakt ze uit, God drijft ze weer uit zijn buik.
Job NlCanisi 20:16  Adderengif moet hij drinken, Een slangentong zal hem doden;
Job NlCanisi 20:17  Hij zal geen beken van olie genieten, Geen stromen van honing en boter.
Job NlCanisi 20:18  Zijn winst geeft hij terug, en slokt ze niet door, Verheugt zich niet in de vrucht van zijn handel;
Job NlCanisi 20:19  Want hij heeft de armen verdrukt en verlaten, Hun huis geroofd, niet gebouwd.
Job NlCanisi 20:20  Omdat hij voor zijn buik geen verzadiging vond, Niets aan zijn eetlust ontsnapte,
Job NlCanisi 20:21  En niets aan zijn vraatzucht ontging: Daarom houdt zijn voorspoed geen stand!
Job NlCanisi 20:22  Op het toppunt van zijn geluk wordt het hem bang, Wordt hij door al de slagen van rampspoed getroffen;
Job NlCanisi 20:23  Terwijl hij zijn buik vult, laat God zijn ziedende toorn op hem los, Laat schichten regenen op zijn ingewanden.
Job NlCanisi 20:24  Als hij vlucht voor de ijzeren wapenrusting, Doorboort hem de koperen boog,
Job NlCanisi 20:25  Puilt de schicht uit zijn rug, De bliksemende pijl uit zijn gal. Dan overvalt hem de doodschrik,
Job NlCanisi 20:26  De diepste duisternis houdt hem omvangen; Een vuur verslindt hem, dat niet is ontstoken, Vreet weg wat nog leeft in zijn tent.
Job NlCanisi 20:27  De hemelen openbaren zijn schuld, En de aarde staat tegen hem op;
Job NlCanisi 20:28  Een stortvloed spoelt zijn woning weg, Een vloedgolf op de dag van zijn toorn!
Job NlCanisi 20:29  Dit is het lot van den boze, door God hem bedeeld, Het erfdeel, dat de Godheid hem toewijst!
Chapter 21
Job NlCanisi 21:2  Luistert aandachtig naar wat ik ga zeggen; En dat uw troost zich daartoe bepale!
Job NlCanisi 21:3  Laat mij uitspreken op mijn beurt, Wanneer ik klaar ben, kunt ge spotten!
Job NlCanisi 21:4  Heb ik me soms over mensen beklaagd, Of heb ik geen grond, om mismoedig te zijn?
Job NlCanisi 21:5  Ziet mij aan, en staat verstomd, En legt uw hand op de mond!
Job NlCanisi 21:6  Wanneer ik er aan denk, sta ik verbijsterd, En huivert mijn vlees:
Job NlCanisi 21:7  "Waarom blijven de bozen in leven Worden zij oud en groeien in kracht?"
Job NlCanisi 21:8  Hun kroost gedijt voor hun aanschijn, Hun geslacht houdt stand voor hun ogen;
Job NlCanisi 21:9  Hun huizen zijn veilig en zonder vrees, Gods roede valt er niet op neer.
Job NlCanisi 21:10  Hun stier bespringt en bevrucht, Hun koeien kalven en hebben geen misdracht;
Job NlCanisi 21:11  Als een kudde laten ze hun jongens naar buiten, En hun kinderen springen rond.
Job NlCanisi 21:12  Ze zingen bij pauken en citer, Vermaken zich bij de tonen der fluit;
Job NlCanisi 21:13  Ze slijten hun dagen in weelde, En dalen in vrede ten grave.
Job NlCanisi 21:14  Toch zeggen ze tot God: Blijf verre van ons, We willen uw wegen niet kennen!
Job NlCanisi 21:15  Wat is de Almachtige, dat we Hem zouden dienen; Wat baat het ons, te smeken tot Hem?
Job NlCanisi 21:16  Ligt hun geluk niet in hun eigen hand, Bemoeit Hij Zich wel met de plannen der bozen?
Job NlCanisi 21:17  Hoe dikwijls gaat de lamp der bozen wel uit, En stort er rampspoed op hen neer? Hoe dikwijls vernielt Hij de slechten in zijn toorn, Grijpen de weeën hen aan in zijn gramschap;
Job NlCanisi 21:18  Worden zij als stro voor de wind, Als kaf, opgejaagd door de storm?
Job NlCanisi 21:19  Gij zegt: God wreekt zijn misdaad op zijn kinderen, En zal hem zo zijn wraak laten voelen!
Job NlCanisi 21:20  Maar zijn eigen ogen moesten zijn rampspoed aanschouwen, Zelf moest hij de toorn van den Almachtige drinken!
Job NlCanisi 21:21  Want wat bekommert hij zich om zijn gezin na zijn dood, Wanneer het getal zijner maanden ten einde is?
Job NlCanisi 21:22  Zou men soms God de les willen lezen, Hij, die de hemelingen richt?
Job NlCanisi 21:23  En de een gaat dood, geheel voldaan, Volkomen gelukkig en rustig,
Job NlCanisi 21:24  Zijn lenden vol vet, Het merg in zijn beenderen nog fris.
Job NlCanisi 21:25  De ander sterft met een verbitterd gemoed, Zonder ooit het geluk te hebben gesmaakt!
Job NlCanisi 21:26  Tezamen liggen ze neer in het stof, Door de wormen bedekt!
Job NlCanisi 21:27  Zeker, ik ken uw gedachten, En de bedenkingen, die gij tegen mij aanvoert;
Job NlCanisi 21:28  Gij zegt: "Waar is het huis van den tyran, Waar de tent, waar de bozen in wonen?"
Job NlCanisi 21:29  Hebt gij de reizigers dan nooit ondervraagd, Of aanvaardt gij hun getuigenis niet:
Job NlCanisi 21:30  "De boze blijft gespaard op de dag van verderf, En ontsnapt op de dag van de gramschap!"
Job NlCanisi 21:31  Wie houdt hem zijn wandel voor ogen, Wie zet hem betaald wat hij deed?
Job NlCanisi 21:32  Hij wordt ten grave gedragen, En een tombe houdt er de wacht.
Job NlCanisi 21:33  Zacht ligt hij neer Op de kluiten in het dal; Heel de wereld trekt achter hem aan, Talloos velen lopen uit voor zijn stoet.
Job NlCanisi 21:34  Wat is uw vertroosting dus schraal, Uw antwoord anders dan leugens!
Chapter 22
Job NlCanisi 22:2  Handelt de mens soms ten bate van God? Neen, ten eigen bate is men wijs.
Job NlCanisi 22:3  Heeft de Almachtige er voordeel van, als ge vroom zijt, Of profijt, zo ge onberispelijk leeft?
Job NlCanisi 22:4  Bestraft Hij u soms om uw godsvrucht, Daagt Hij u daarom voor het gerecht?
Job NlCanisi 22:5  Is het niet om uw grote boosheid, Om uw fouten, zonder eind?
Job NlCanisi 22:6  Ja, zonder noodzaak neemt ge pand van uw broeders, En trekt de berooiden de kleren uit;
Job NlCanisi 22:7  Den dorstige geeft ge geen water, Den hongerige onthoudt ge zijn brood.
Job NlCanisi 22:8  Den man met de vuist moet het land toebehoren, En de gunsteling moet het bewonen;
Job NlCanisi 22:9  Maar de weduwen zendt ge zonder iets heen, De armen der wezen slaat ge stuk!
Job NlCanisi 22:10  En daarom zijt ge van strikken omringd, Plotseling verbijsterd van schrik;
Job NlCanisi 22:11  Is uw licht verduisterd, zodat ge niet ziet, Slaat de stortvloed over u heen!
Job NlCanisi 22:12  Woont God niet hoog in de hemel? Zie eens, hoe hoog de sterren staan!
Job NlCanisi 22:13  Maar gij besluit er uit: Wat kan God weten, Of richten door de wolken heen?
Job NlCanisi 22:14  Het zwerk is een sluier voor Hem, zodat Hij niet ziet, Hij wandelt rond op het hemelgewelf.
Job NlCanisi 22:15  Wilt ge de weg van vroeger bewandelen Die de boosdoeners hebben betreden:
Job NlCanisi 22:16  Die vóór hun tijd zijn weggesleurd, Toen de vloed hun grondvesten wegspoelde?
Job NlCanisi 22:17  Die tot God durfden zeggen: Weg van ons! Wat kan de Almachtige ons doen?
Job NlCanisi 22:18  Hij had hun huizen met voorspoed gevuld, En Zich niet met de plannen der bozen bemoeid.
Job NlCanisi 22:19  De vromen zien het met vreugde, De onschuldige drijft de spot met hen:
Job NlCanisi 22:20  "Waarachtig, hun have vernield, Hun overvloed door het vuur verteerd!"
Job NlCanisi 22:21  Verzoen u met Hem, dan leeft ge in vrede, Dan wordt uw rijkdom weer groot;
Job NlCanisi 22:22  Neem de onderrichting aan uit zijn mond, En bewaar zijn woord in uw hart.
Job NlCanisi 22:23  Wanneer ge vol ootmoed u tot den Almachtige bekeert, De ongerechtigheid uit uw tent verwijdert:
Job NlCanisi 22:24  Dan zult ge het goud als stof gaan schatten, Het Ofirgoud als kiezel der beken.
Job NlCanisi 22:25  Want de Almachtige zal het fijnste goud voor u zijn, En stapels van zilver;
Job NlCanisi 22:26  Dan zult ge u in den Almachtige verlustigen, En uw aanschijn verheffen tot God.
Job NlCanisi 22:27  Dan zult ge Hem roepen: Hij zal u verhoren, En ge zult Hem dankoffers brengen;
Job NlCanisi 22:28  Onderneemt ge iets, het komt tot stand, En het licht zal uw wegen bestralen!
Job NlCanisi 22:29  Want Hij vernedert de trots, Maar redt, wie de ogen neerslaat;
Job NlCanisi 22:30  Hij verlost den onschuldige: Door de reinheid uwer handen wordt ook gij dus verlost!
Chapter 23
Job NlCanisi 23:2  Al weer heet mijn klagen verzet: Maar zijn hand dwingt mij tot zuchten!
Job NlCanisi 23:3  Ach, dat ik Hem vinden kon, En voor zijn troon kon verschijnen!
Job NlCanisi 23:4  Dan zette ik Hem mijn zaak uiteen, En vulde mijn mond met bewijzen;
Job NlCanisi 23:5  Dan kende ik de woorden, waarmee Hij mij antwoordt, Vernam ik, wat Hij mij zegt.
Job NlCanisi 23:6  Zou Hij zijn macht in het geding moeten brengen? Neen, als Hij slechts naar mij hoorde!
Job NlCanisi 23:7  Dan zou Hij bemerken dat er bij Hem een onschuldige pleit, En ik was voorgoed van mijn Rechter bevrijd!
Job NlCanisi 23:8  Maar ga ik naar het oosten, Hij is er niet, Of naar het westen, ik bespeur Hem niet;
Job NlCanisi 23:9  Ik zoek Hem ten noorden, ik vind Hem niet, Wend mij naar het zuiden, ik zie Hem niet.
Job NlCanisi 23:10  Het is, omdat Hij mijn wandel kent Omdat ik als goud te voorschijn zou treden, als Hij mij toetst:
Job NlCanisi 23:11  Want mijn voet bleef steeds in zijn spoor, Ik hield zijn pad, en verliet het nooit!
Job NlCanisi 23:12  Van het bevel zijner lippen week ik niet af, Het woord van zijn mond heb ik in mijn boezem bewaard:
Job NlCanisi 23:13  Maar wil Hij iets, wie kan Hem beletten, Begeert Hij iets, Hij voert het uit!
Job NlCanisi 23:14  Ja, Hij volbrengt, wat Hij over mij heeft besloten, Met al het andere, wat Hij heeft beschikt:
Job NlCanisi 23:15  En daarom ben ik voor Hem zo bang, Sidder ik, als ik aan Hem denk.
Job NlCanisi 23:16  Het is God, die mijn hart murw heeft geslagen, De Almachtige, die mij verschrikt;
Job NlCanisi 23:17  Neen, niet door de duisternis ben ik ontsteld Niet door het donker, dat mijn gelaat bedekt!
Chapter 24
Job NlCanisi 24:1  Job antwoordde, en sprak Waarom zijn er door den Almachtige dan geen tijden bepaald, En aanschouwen zij, die Hem kennen, zijn dagen niet?
Job NlCanisi 24:2  Waarom verzetten dan de bozen de grensstenen, En beroven zij kudde en herder?
Job NlCanisi 24:3  Ze voeren den ezel der wezen weg, En leggen beslag op het rund van de weduwe;
Job NlCanisi 24:4  De berooiden worden van de weg gedrongen, De armen in het land moeten zich allen verbergen;
Job NlCanisi 24:5  Als wilde ezels in de woestijn Trekken ze uit, om te zwoegen. Ze zoeken tot de avond naar buit, Maar geen brood voor hun kinderen!
Job NlCanisi 24:6  Ze roven des nachts de oogst van het veld, En zoeken de wijngaard der rijken af.
Job NlCanisi 24:7  Naakt overnachten zij, zonder kleed, En zonder dekking tegen de kou;
Job NlCanisi 24:8  Ze worden nat door de stortvloed der bergen, Drukken zich tegen de rotsen, omdat de schuilplaats ontbreekt
Job NlCanisi 24:9  Ze rukken den wees van de moederborst af En nemen den zuigeling der armen tot pand.
Job NlCanisi 24:10  Naakt lopen ze rond, ongekleed, Zelf hongerig, moeten ze schoven torsen;
Job NlCanisi 24:11  Ze persen de olie tussen twee stenen, Treden de perskuip, maar lijden dorst.
Job NlCanisi 24:12  Uit de stad stijgt het kermen der stervenden op, En roept de ziel der gewonden om hulp; Maar God luistert niet naar hun smeken, Hùn schenkt Hij geen aandacht!
Job NlCanisi 24:13  En schuwen het licht; Ze kennen zijn wegen niet, En blijven niet op zijn paden.
Job NlCanisi 24:14  Eer het licht wordt, maakt zich de moordenaar op, Om armen en berooiden te doden; En terwijl het nog nacht is, Sluipt hij rond als een dief.
Job NlCanisi 24:15  Het oog van den overspeler maakt van de schemering gebruik; Hij denkt: Geen oog, dat mij ziet; Hij slaat zich een sluier voor het gezicht,
Job NlCanisi 24:16  En breekt in het donker de huizen in. Maar zij sluiten zich op overdag, En willen van het daglicht niet weten;
Job NlCanisi 24:17  Voor hen allen is de morgen als de schaduw des doods, Zodra het licht wordt, overvalt hen de doodschrik!
Job NlCanisi 24:18  Die anderen vluchten weg voor de dag Zijn erfdeel ligt vervloekt in het land, Geen druiventreder trekt naar zijn wijnberg;
Job NlCanisi 24:19  Zoals droogte en hitte het sneeuwwater slurpen, Zo slurpt de onderwereld den zondaar op.
Job NlCanisi 24:20  Door de moederschoot wordt hij vergeten, De wormen smullen van hem; Zijn naam wordt niet langer herdacht, Zijn ongerechtigheid geknakt als een boom.
Job NlCanisi 24:21  Hij mishandelt de onvruchtbare, haar die niet baart, En behandelt de weduwe niet goed:
Job NlCanisi 24:22  Maar Hij, die tyrannen verplettert, Zal het wreken door zijn kracht!
Job NlCanisi 24:23  Hij is van zijn leven niet zeker, Gebroken de steun, waarop hij zich stut, En op zijn wegen ellende:
Job NlCanisi 24:24  Een korte tijd rijst hij omhoog, dan is hij niet meer. Hij verdort als een kwijnende plant, Verlept als de top van een aar!
Job NlCanisi 24:25  Is het niet waar, wie overtuigt mij van leugen, En wie ontzenuwt mijn betoog?
Chapter 25
Job NlCanisi 25:2  Hem is de macht en de schrik, Hem, die vrede gebiedt in zijn hoge hemel!
Job NlCanisi 25:3  Zijn soms zijn legioenen te tellen, Tegen wien staan zijn troepen niet op!
Job NlCanisi 25:4  Hoe kan dan een mens tegen God in zijn recht zijn, Of rein, die uit een vrouw is geboren?
Job NlCanisi 25:5  Zie, zelfs de maan is niet helder, De sterren zijn niet rein in zijn ogen:
Job NlCanisi 25:6  Hoeveel minder een mens, een aas, Een mensenkind, een worm!
Chapter 26
Job NlCanisi 26:2  Hoe goed weet ge den zwakke te helpen, De krachteloze arm te stutten?
Job NlCanisi 26:3  Hoe weet ge den onwetende raad te geven, En wat wijze lessen spreidt ge ten toon?
Job NlCanisi 26:4  Met wiens hulp hebt ge uw woord gesproken Wiens geest is van u uitgegaan?
Job NlCanisi 26:5  De schimmen beven onder de aarde De wateren sidderen met die erin wonen;
Job NlCanisi 26:6  Het dodenrijk ligt naakt voor zijn oog, De onderwereld zonder bedekking.
Job NlCanisi 26:7  Hij spant het Noorden over de baaierd, Hangt de aarde boven het niet;
Job NlCanisi 26:8  Hij knevelt de wateren in zijn zwerk, De wolken bersten niet onder haar last;
Job NlCanisi 26:9  Hij bedekt het gelaat der volle maan, En spreidt er zijn nevel over uit.
Job NlCanisi 26:10  Hij trekt een kring langs de waterspiegel, Waar het licht aan de duisternis grenst;
Job NlCanisi 26:11  De zuilen van de hemel staan te waggelen, Rillen van angst voor zijn donderende stem.
Job NlCanisi 26:12  Hij zwiept de zee door zijn kracht, Ranselt Ráhab door zijn beleid;
Job NlCanisi 26:13  Zijn adem blaast de hemel schoon, Zijn hand doorboort de vluchtende Slang!
Job NlCanisi 26:14  Is dit nog enkel de zoom van zijn wegen Hoe weinig verstaan wij ervan, En wie begrijpt dan de kracht van zijn donder?
Chapter 27
Job NlCanisi 27:2  Zo waar God leeft, die mij gerechtigheid weigert, De Almachtige, die mijn leven verbittert:
Job NlCanisi 27:3  Zolang er nog een zucht in mij is, En Gods adem in mijn neus
Job NlCanisi 27:4  Zullen mijn lippen geen valsheid spreken, En zint mijn tong geen bedrog!
Job NlCanisi 27:5  Ik denk er niet aan, u gelijk te geven, Tot mijn laatste snik houd ik mijn onschuld vol;
Job NlCanisi 27:6  Ik houd vast aan mijn vroomheid, en geef ze niet op, Mijn hart schaamt zich over geen van mijn dagen!
Job NlCanisi 27:7  Moge het mijn vijand vergaan als den boze, Mijn hater als den goddeloze!
Job NlCanisi 27:8  Wat hoopt de boze, als hij bidt, Als hij zijn ziel tot de Godheid verheft?
Job NlCanisi 27:9  Zal God zijn schreien horen, Wanneer de rampspoed hem treft;
Job NlCanisi 27:10  Kan hij zich in den Almachtige verlustigen, Ten allen tijde roepen tot God?
Job NlCanisi 27:11  Daarna nam Sofar van Naäma het woord, en sprak: Ik zal u Gods werken leren kennen, De plannen van den Almachtige u niet verzwijgen:
Job NlCanisi 27:12  Zie, gij hebt het allen zelf aanschouwd: Waarom zo’n ijdele raad gegeven?
Job NlCanisi 27:13  Dit is, naar Gods bestel, het lot van den boze, Het deel der tyrannen, door den Almachtige hun toegewezen.
Job NlCanisi 27:14  Krijgt hij veel zonen, ze zijn bestemd voor het zwaard, En zijn kroost lijdt gebrek;
Job NlCanisi 27:15  Die hem overblijven, worden door de pest ten grave gesleept, En zijn weduwen bedrijven geen rouw.
Job NlCanisi 27:16  Al hoopt hij zilver op als stof, En stapelt kleren op als slijk,
Job NlCanisi 27:17  Hij stapelt ze op, maar de vrome bekleedt er zich mee, En de onschuldige erft zijn geld.
Job NlCanisi 27:18  Hij trekt zijn woning op als een spin, Aan de hut gelijk, die wachters bouwen;
Job NlCanisi 27:19  Rijk legt hij zich neer: het is de laatste maal, Hij opent zijn ogen: hij is er niet meer.
Job NlCanisi 27:20  Verschrikkingen grijpen hem aan overdag, En ‘s nachts sleurt een stormwind hem weg;
Job NlCanisi 27:21  De oostenwind neemt hem op: daar gaat hij heen, Hij vaagt hem weg van zijn plaats.
Job NlCanisi 27:22  Zonder erbarmen slingert God zijn pijlen op hem af, Zodat hij voor zijn slagen moet vluchten;
Job NlCanisi 27:23  Men klapt over hem in de handen, En fluit hem uit zijn woonplaats na.
Chapter 28
Job NlCanisi 28:1  Zeker, er is een plaats, waaruit het zilver komt, Een oord, waar het goud wordt gewassen,
Job NlCanisi 28:2  Het ijzer uit de bodem gehaald, De steen tot koper gesmolten;
Job NlCanisi 28:3  Waar men in de uiterste duisternis doordringt, En de diepste plekken doorvorst. In de rotsen, duister en somber.
Job NlCanisi 28:4  Worden schachten gehakt door een volk, dat er niet hoort, Dat door de wandelaars wordt vergeten, Daar ver van de mensen hangt en zweeft;
Job NlCanisi 28:5  En de aarde, waaruit het brood ontspruit, Wordt in haar ingewanden omgewoeld als door vuur.
Job NlCanisi 28:6  Haar rotsen zijn de plaats van saffier, Haar stof bevat goud;
Job NlCanisi 28:7  De arend kent er de weg niet heen, Het valkenoog bespeurt hem niet;
Job NlCanisi 28:8  De roofdieren betreden hem niet, De luipaard gaat er niet heen.
Job NlCanisi 28:9  De mens slaat zijn hand aan de harde steen, Woelt de bergen om van hun grondslag af,
Job NlCanisi 28:10  Breekt gangen in de rotsen uit, Niets kostbaars ontsnapt aan zijn oog;
Job NlCanisi 28:11  Hij zoekt de bronnen der stromen af, En brengt wat verborgen lag aan het licht.
Job NlCanisi 28:12  Maar de wijsheid, waar is zij te vinden, En waar is het oord van het inzicht?
Job NlCanisi 28:13  De mens kent er de weg niet heen, In het land der levenden bevindt ze zich niet.
Job NlCanisi 28:14  De afgrond roept: In mij is ze niet! De zee herhaalt: Ze is niet bij mij!
Job NlCanisi 28:15  Zij wordt niet gekocht voor het fijnste goud, Geen zilver gewogen, om haar te betalen;
Job NlCanisi 28:16  Zij wordt niet geschat tegen goud van Ofir, Tegen kostbare onyx, noch saffier;
Job NlCanisi 28:17  Geen goud, geen glaswerk kan haar evenaren, Geen gouden vaas is haar prijs.
Job NlCanisi 28:18  Paarlen en kristal zijn naast haar niet in tel, Het vinden der wijsheid gaat dat van koralen te boven;
Job NlCanisi 28:19  Topaas van Koesj kan het niet bij haar halen, Het zuiverst goud weegt niet tegen haar op.
Job NlCanisi 28:20  De wijsheid, waar komt zij vandaan; Het inzicht, waar is zijn plaats?
Job NlCanisi 28:21  Zij ligt verborgen voor het oog van al wat leeft, Verscholen voor de vogels in de lucht;
Job NlCanisi 28:22  De onderwereld en dood roepen uit: Onze oren hebben enkel van haar bij geruchte gehoord.
Job NlCanisi 28:23  Het is God, die de weg naar haar kent, Hij alleen weet, waar zij toeft.
Job NlCanisi 28:24  Want Hij blikte tot aan de grenzen der aarde, Zag al wat onder de hemel bestond:
Job NlCanisi 28:25  Toen Hij het gewicht van de wind bepaalde, De maat voor het water bestemde;
Job NlCanisi 28:26  Toen Hij de regen zijn wet gaf, En de donder zijn weg.
Job NlCanisi 28:27  Toen aanschouwde Hij haar en verkondigde haar, Kende Hij haar en doorgrondde haar;
Job NlCanisi 28:28  Maar Hij sprak tot den mens: Zie, de vreze des Heren is wijsheid, En het kwade te mijden is inzicht!
Chapter 29
Job NlCanisi 29:2  Ach, was ik als in vroeger maanden, In de tijd, toen God mij behoedde,
Job NlCanisi 29:3  Toen Hij zijn lamp boven mijn hoofd liet stralen, En ik bij zijn licht door de duisternis ging;
Job NlCanisi 29:4  Zoals ik was in mijn beste dagen Toen God mijn tent nog beschutte!
Job NlCanisi 29:5  Toen de Almachtige nog met mij was, Mijn kinderen mij nog omringden;
Job NlCanisi 29:6  Toen mijn voeten zich baadden in boter, De rots, waar ik stond, beken olie liet stromen;
Job NlCanisi 29:7  Als ik uitging naar de poort van de stad, En op het plein mijn zetel liet zetten:
Job NlCanisi 29:8  Trokken de jongemannen zich terug, zodra ze mij zagen, Rezen de grijsaards op en bleven staan,
Job NlCanisi 29:9  Staakten de edelen hun gesprek En legden de hand op hun mond.
Job NlCanisi 29:10  De stem der leiders verstomde, Hun tong kleefde aan hun gehemelte vast;
Job NlCanisi 29:11  Toen het oor, dat het hoorde, mij gelukkig prees En het oog, dat het zag, mij bijval schonk!
Job NlCanisi 29:12  Want ik hielp den arme, die om bijstand riep, Den wees, die geen helper meer had;
Job NlCanisi 29:13  Dien de ondergang dreigde, zegende mij, Het hart der weduwe vrolijkte ik op;
Job NlCanisi 29:14  Rechtschapenheid trok ik aan als een kleed, Mijn gerechtigheid als een mantel en kroon.
Job NlCanisi 29:15  Ik was de ogen voor blinden, De voeten voor kreupelen;
Job NlCanisi 29:16  Voor armen was ik een vader, Voor onbekenden onderzocht ik het pleit.
Job NlCanisi 29:17  Maar den boosdoener brak ik de tanden, En rukte hem de prooi uit zijn kaken.
Job NlCanisi 29:18  Ik dacht bij mijzelf: Oud zal ik sterven Mijn dagen zullen talrijk zijn als het zand;
Job NlCanisi 29:19  Mijn wortel zal openstaan voor het water, De dauw op mijn takken vernachten;
Job NlCanisi 29:20  Mijn eer blijft steeds nieuw, Mijn boog wint aan jeugdige kracht in mijn hand!
Job NlCanisi 29:21  Ze luisterden zwijgend naar mij En wachtten mijn beslissing af;
Job NlCanisi 29:22  Had ik uitgesproken, dan nam niemand het woord, Maar mijn rede druppelde op hen neer.
Job NlCanisi 29:23  Ze verlangden naar mij als naar regen, Met open mond als naar een late bui.
Job NlCanisi 29:24  Lachte ik hun toe, ze durfden het niet geloven, En vingen het stralen van mijn aangezicht op.
Job NlCanisi 29:25  Bezocht ik hen, ik zat bovenaan, Troonde als een vorst bij zijn troepen, als een die treurenden troost.
Chapter 30
Job NlCanisi 30:1  Maar thans lachen jongere mensen mij uit, Lieden, wier vaders te min voor mij waren, Om ze bij mijn herdershonden te zetten;
Job NlCanisi 30:2  Wier sterke hand mij zelfs niet kan dienen, Daar al hun kracht verloren ging,
Job NlCanisi 30:3  Door gebrek en honger is uitgeput. Lieden, die de stronken afknagen in de woestijn, In het land der steppe en wildernis;
Job NlCanisi 30:4  Die zilte kruiden van de struiken plukken, En zich voeden met de wortels der brem;
Job NlCanisi 30:5  Die uit de samenleving zijn weggejaagd, En die men naschreeuwt als dieven.
Job NlCanisi 30:6  Lieden, die in de krochten van afgronden wonen, In aardholen en rotsen;
Job NlCanisi 30:7  Die balken tussen de struiken, Samenhokken onder de netels;
Job NlCanisi 30:8  Die als een dwaas en naamloos broed Weggezweept zijn uit het land.
Job NlCanisi 30:9  En thans ben ik hun spotlied geworden, En de stof voor hun praat.
Job NlCanisi 30:10  Vol afschuw blijven ze op een afstand staan, En ontzien zich niet, mij in het gezicht te spuwen.
Job NlCanisi 30:11  Zij mishandelen mij, nu ze hun teugel hebben losgerukt Hun breidel hebben afgeworpen.
Job NlCanisi 30:12  Aan mijn rechterhand verheft zich dat broed, Mijn voeten stoten hen weg; Ze banen tegen mij hun onheilspaden,
Job NlCanisi 30:13  En vernielen mijn weg, om mij te verderven. Ze trekken op, er is niemand, die hen weerhoudt,
Job NlCanisi 30:14  Als door een wijde bres rukken ze aan. Onder de puinhopen kwam ze aangerold
Job NlCanisi 30:15  Keerde zich tegen mij de verschrikking; Als een stormwind waaide mijn aanzien weg, Mijn geluk dreef voorbij als een wolk.
Job NlCanisi 30:16  En thans stort zich mijn ziel in mij uit, Grijpen de dagen van rampspoed mij aan!
Job NlCanisi 30:17  Des nachts wordt mijn gebeente doorboord, En nemen mijn knagende pijnen geen rust;
Job NlCanisi 30:18  Door het grote geweld is mijn vlees ontredderd, Het knelt mij als de kraag van mijn kleed.
Job NlCanisi 30:19  God heeft mij in de modder geworpen, Ik zie er uit als stof en as.
Job NlCanisi 30:20  Ik roep tot U, maar Gij antwoordt niet; Ik sta overeind, maar Gij let niet op mij.
Job NlCanisi 30:21  Gij zijt wreed tegen mij, Met uw krachtige hand bestookt Gij mij;
Job NlCanisi 30:22  Gij heft mij op, jaagt mij voort op de wind, Een noodweer lost mij in water op.
Job NlCanisi 30:23  Ja, ik weet, Gij leidt mij ten dode, Naar de verzamelplaats van al wat leeft.
Job NlCanisi 30:24  Maar steekt een drenkeling de hand niet uit, Roept men in zijn ellende niet om hulp?
Job NlCanisi 30:25  Heb ik zelf niet geweend over den zwaar beproefde, Was ik over den arme niet zielsbedroefd?
Job NlCanisi 30:26  Ja, ik hoopte op geluk, maar het onheil kwam; Ik verwachtte het licht, maar het duister viel in.
Job NlCanisi 30:27  Mijn binnenste kookt, en komt niet tot rust, Dagen van jammer treden mij tegen.
Job NlCanisi 30:28  Zwart loop ik rond, maar niet van de zon; Sta ik op in de gemeente, ik roep om hulp!
Job NlCanisi 30:29  Ik ben een broer van de jakhalzen, Een makker der struisen;
Job NlCanisi 30:30  Mijn huid is zwart, en laat van mij los, Mijn beenderen branden van koorts;
Job NlCanisi 30:31  Mijn citer is voor rouwklacht gestemd, Mijn fluit voor geween!.
Chapter 31
Job NlCanisi 31:1  Toch had ik een verbond met mijn ogen gesloten, Om niet te kijken naar een maagd.
Job NlCanisi 31:2  Want wat is het lot, door God in den hoge beschikt, Het erfdeel door den Almachtige daarboven bepaald?
Job NlCanisi 31:3  Het is de ondergang voor den ongerechte, Voor den boosdoener onheil!
Job NlCanisi 31:4  Slaat Hij mijn wegen niet gade, En telt Hij al mijn schreden niet?
Job NlCanisi 31:5  Ben ik ooit met leugens omgegaan, Of heeft zich mijn voet gerept tot bedrog?
Job NlCanisi 31:6  God wege mij slechts op een eerlijke schaal, En Hij zal mijn onschuld moeten erkennen!
Job NlCanisi 31:7  Indien mijn tred is afgeweken Van het rechte pad; Mijn hart mijn ogen achterna is gelopen, Of smetten aan mijn handen kleven:
Job NlCanisi 31:8  Dan moge ik zaaien, een ander het eten, En wat ik geplant heb, worde uitgerukt!
Job NlCanisi 31:9  Indien mijn hart is verleid door een vrouw, Ik geloerd heb aan de deur van mijn naaste:
Job NlCanisi 31:10  Dan moge mijn vrouw voor een ander malen, En mogen anderen haar bezitten;
Job NlCanisi 31:11  Want dat zou een schanddaad zijn, En een halszaak voor het gerecht!
Job NlCanisi 31:12  Dan brande een vuur tot het dodenrijk En vertere heel mijn bezit!
Job NlCanisi 31:13  Indien ik het recht van mijn slaaf heb verkracht, Of van mijn slavin, met mij in geschil:
Job NlCanisi 31:14  Wat zou ik doen, als God Zich verhief, Wat Hem antwoorden, als Hij de zaak onderzocht?
Job NlCanisi 31:15  Heeft Hij, die mij in de moederschoot schiep, ook hen niet gemaakt, Heeft niet Een en Dezelfde ons in haar lichaam gevormd?
Job NlCanisi 31:16  Heb ik ooit een arme een bede geweigerd, De ogen van een weduwe laten versmachten;
Job NlCanisi 31:17  Heb ik ooit alleen mijn brood genuttigd, En de wees daarvan niet mee laten eten?
Job NlCanisi 31:18  Neen, van kindsbeen af bracht ik hem groot als een vader, Van de moederschoot af ben ik haar leidsman geweest.
Job NlCanisi 31:19  Heb ik ooit een zwerver zonder kleding gezien, Of een arme zonder bedekking;
Job NlCanisi 31:20  Hebben zijn lendenen mij niet moeten zegenen, Werd hij niet verwarmd door de wol mijner schapen?
Job NlCanisi 31:21  Indien ik mijn hand tegen een rechtschapene ophief, Omdat ik bemerkte, dat men mij in de poort ondersteunde:
Job NlCanisi 31:22  Dan valle mijn schouder uit het gewricht, Worde mijn arm uit het gelid gerukt;
Job NlCanisi 31:23  Dan treffe mij de verschrikking van God, En ik houde geen stand voor zijn Majesteit!
Job NlCanisi 31:24  Indien ik op goud mijn vertrouwen heb gesteld, Het fijnste goud mijn hoop heb genoemd;
Job NlCanisi 31:25  Mij verheugd heb ik in de macht van mijn rijkdom, En in de geweldige winst van mijn hand:
Job NlCanisi 31:26  Indien ik heb opgestaard naar de stralende zon, Naar de glanzende maan, die haar weg vervolgde,
Job NlCanisi 31:27  Zodat mijn hart in het geheim werd verleid, En mijn hand mijn mond heeft gekust
Job NlCanisi 31:28  Ook dat zou een halszaak voor het gerecht zijn geweest, Omdat ik God in den hoge had verloochend!
Job NlCanisi 31:29  Heb ik mij in het ongeluk van mijn vijand verheugd, Of gejubeld, omdat onheil hem trof;
Job NlCanisi 31:30  Heb ik mijn gehemelte niet verboden te zondigen, En door een verwensing zijn leven te eisen;
Job NlCanisi 31:31  Hebben mijn tentgenoten niet gezegd: Wie verzadigt zich niet aan het vlees van zijn vijand?
Job NlCanisi 31:32  De zwerver behoefde niet buiten te overnachten Voor den reiziger heb ik de deuren geopend.
Job NlCanisi 31:33  Indien ik mijn misdaad voor de mensen bedekt heb, In mijn boezem mijn schuld heb verborgen,
Job NlCanisi 31:34  Omdat ik de grote menigte vreesde, En bang was voor de verachting der geslachten: Dan moge ik verstommen, en de deur niet meer uitgaan,
Job NlCanisi 31:35  Wie zou er dan nog naar mij horen! Zie hier mijn handtekening! De Almachtige antwoorde mij; Mijn beschuldiger schrijve zijn aanklacht neer!
Job NlCanisi 31:36  Waarachtig, ik wil ze op mijn schouder nemen Er mij als met een krans mee omhangen;
Job NlCanisi 31:37  Ik zal Hem mijn schreden een voor een tonen, En voor zijn aanschijn treden als een vorst!
Job NlCanisi 31:38  Indien mijn akker tegen mij klaagde Zijn voren gezamenlijk weenden;
Job NlCanisi 31:39  Indien ik zijn vrucht heb genoten, zonder te betalen, En zijn bezitter liet zuchten:
Job NlCanisi 31:40  Dan mogen doornen opschieten inplaats van tarwe, En stinkend onkruid inplaats van gerst! Hier eindigen de woorden van Job.
Chapter 32
Job NlCanisi 32:1  Toen deze drie mannen het hadden opgegeven, Job te antwoorden, omdat hij zich in hun ogen gerechtvaardigd had,
Job NlCanisi 32:2  ontbrandde de toorn van Elihoe den zoon van Barakel, den Boeziet, uit het geslacht van Ram. Tegen Job ontbrandde zijn toorn, omdat hij zich tegenover God in het gelijk had gesteld;
Job NlCanisi 32:3  tegen zijn drie vrienden ontbrandde zijn toorn, omdat zij het juiste antwoord niet hadden gevonden, en daardoor God hadden beschuldigd.
Job NlCanisi 32:4  Zolang zij met Job spraken, had Elihoe gewacht, omdat zij ouder waren dan hij.
Job NlCanisi 32:5  Maar nu Elihoe bemerkte, dat er uit de mond van de drie mannen geen antwoord meer kwam, ontbrandde zijn toorn.
Job NlCanisi 32:6  En Elihoe, de zoon van Barakel, den Boeziet, nam het woord en sprak: Ik ben jong van dagen, En gij zijt bejaard; Daarom was ik beschroomd en bevreesd, U mijn mening te zeggen.
Job NlCanisi 32:7  Ik dacht: Laat de ouderdom spreken, De hoge leeftijd de wijsheid verkonden!
Job NlCanisi 32:8  Maar het is Gods geest in den mens, De adem van den Almachtige, die hem inzicht verleent;
Job NlCanisi 32:9  Het zijn dus niet de bejaarden, die wijs zijn, Niet de grijsaards, die weten wat recht is.
Job NlCanisi 32:10  Daarom zeg ik: Luistert naar mij; Ik zal u verkonden, wat ik weet.
Job NlCanisi 32:11  Zie, ik heb gewacht op wat gij zoudt zeggen, En geluisterd naar uw betoog; Tot gij de juiste woorden zoudt vinden,
Job NlCanisi 32:12  Heb ik u al mijn aandacht gewijd. Maar zie, niemand van u heeft Job weerlegd, Niemand zijn betoog beantwoord!
Job NlCanisi 32:13  Zegt nu niet: We zijn op de wijsheid gestuit God, geen mens kan hem verslaan!
Job NlCanisi 32:14  Tegen mij heeft hij nog geen bewijzen gebracht, En met de uwen weerleg ik hem niet.
Job NlCanisi 32:15  Zij zijn verslagen, weten niets meer te zeggen, De woorden laten hen in de steek.
Job NlCanisi 32:16  Ik heb gewacht, maar zij spreken niet, Ze staan daar, en hebben geen antwoord meer;
Job NlCanisi 32:17  Nu wil ik antwoorden op mijn beurt, Wil ik verkonden, wat ik weet!
Job NlCanisi 32:18  Want ik ben geladen met woorden, En de geest in mijn binnenste prest mij er toe.
Job NlCanisi 32:19  Zie, mijn geest is als wijn, die niet kan gisten, En die nieuwe zakken doet bersten;
Job NlCanisi 32:20  Ik moet spreken, om wat lucht te krijgen, Mijn lippen openen, en antwoord geven.
Job NlCanisi 32:21  Ik wil niemand naar de ogen zien, En niemand vleien, wie het ook is;
Job NlCanisi 32:22  Want ik heb geen verstand van vleierij: Mijn Schepper rukte mij dan aanstonds weg!
Chapter 33
Job NlCanisi 33:1  Luister nu, Job, naar mijn rede, En leen het oor aan heel mijn betoog.
Job NlCanisi 33:2  Zie, ik heb mijn mond geopend, Mijn tong in mijn gehemelte spreekt;
Job NlCanisi 33:3  Mijn hart stort woorden van wijsheid uit, Mijn lippen verkonden duidelijke taal!
Job NlCanisi 33:4  De geest van God heeft mij gemaakt, De adem van den Almachtige mij het leven geschonken;
Job NlCanisi 33:5  Antwoord mij dus, zo ge kunt; Houd u gereed, stel u tegen mij op!
Job NlCanisi 33:6  Ik ben dus voor God aan u gelijk, Ook ik ben gekneed uit leem:
Job NlCanisi 33:7  Dus behoeft u geen vrees voor mij te verschrikken Mijn hand niet zwaar u te drukken.
Job NlCanisi 33:8  Ge hebt voor mijn eigen oren verklaard, En ik heb uw woorden verstaan:
Job NlCanisi 33:9  "Ik ben rein, zonder zonde, Ik ben zuiver, op mij rust geen schuld!"
Job NlCanisi 33:10  "Toch vindt Hij klachten tegen mij, En behandelt mij als zijn vijand;
Job NlCanisi 33:11  Hij steekt mijn voeten in het blok, Bespiedt al mijn gangen.
Job NlCanisi 33:12  Zie, als ik roep, antwoordt Hij niet Want God is groter dan een mens!"
Job NlCanisi 33:13  Hoe hebt ge Hem durven verwijten, Dat Hij op geen van uw woorden antwoord geeft?
Job NlCanisi 33:14  Het is, omdat God slechts eenmaal spreekt, En het geen tweede keer herhaalt:
Job NlCanisi 33:15  In een droom, in een nachtelijk visioen In de sluimering op de sponde.
Job NlCanisi 33:16  Dan opent Hij het oor van de mensen, En verschrikt hen door zijn visioenen,
Job NlCanisi 33:17  Om den mens van trots te weerhouden, Den man voor hoogmoed te behoeden;
Job NlCanisi 33:18  Om zo zijn ziel voor de groeve te bewaren, Zijn leven voor de gang naar het graf.
Job NlCanisi 33:19  Dan kastijdt Hij hem door smart op zijn sponde, Door een koorts in zijn beenderen zonder eind,
Job NlCanisi 33:20  Zodat zijn leven van het brood gaat walgen, Zijn ziel van de begeerlijkste spijs;
Job NlCanisi 33:21  Zijn vlees slinkt zienderogen weg, Zijn gebeente, eens onzichtbaar, ligt bloot.
Job NlCanisi 33:22  Maar zelfs als zijn ziel het graf al nabij is, Zijn leven het oord van de doden: Zo hij besluit in zijn hart, zich tot God te keren En hij zijn dwaasheid erkent:
Job NlCanisi 33:23  Dan treedt er voor hem een engel op, Een tolk, een uit de duizend. Dan wijst hij den mens op zijn plicht,
Job NlCanisi 33:24  Ontfermt zich zijner, en spreekt: Laat hem toch niet in de groeve dalen, Ik heb zijn losprijs gevonden
Job NlCanisi 33:25  Zijn vlees worde frisser dan in zijn jeugd, Hij kere tot zijn jonkheid terug!
Job NlCanisi 33:26  Dan laat God Zich verbidden; genadig neemt Hij hem aan, Doet hem zijn aanschijn met jubel aanschouwen, En schenkt den mens zijn gerechtigheid terug.
Job NlCanisi 33:27  Dan juicht hij het uit voor de mensen, en zegt: Ik heb gezondigd, het recht verdraaid, Maar Hij heeft het niet op mij gewroken!
Job NlCanisi 33:28  Zo behoedt Hij zijn ziel voor de gang naar het graf, En verlustigt zijn leven zich in het licht!
Job NlCanisi 33:29  Zie, dit alles doet God Tweemaal, driemaal met een mens:
Job NlCanisi 33:30  Hij brengt zijn leven terug van het graf, En bestraalt hem met het levenslicht!
Job NlCanisi 33:31  Luister dus, Job, en hoor naar mij; Zwijg stil, en laat het spreken aan mij.
Job NlCanisi 33:32  Hebt ge dan iets te zeggen, antwoord mij; Spreek dan, want ik geef u gaarne gelijk.
Job NlCanisi 33:33  Zo niet, luister naar mij, En zwijg, ik zal u wijsheid leren!
Chapter 34
Job NlCanisi 34:2  Gij wijzen, hoort naar mijn rede; Verstandigen, luistert naar mij:
Job NlCanisi 34:3  Want het oor toetst de woorden, Zoals het gehemelte spijzen keurt.
Job NlCanisi 34:4  We moeten zelf onderzoeken, wat recht is, Onder elkander beslissen wat goed is.
Job NlCanisi 34:5  Want Job heeft gezegd: Ik ben rechtschapen, Maar God onthoudt mij mijn recht;
Job NlCanisi 34:6  Ondanks mijn recht moet ik lijden, Mijn wonde is ongeneeslijk, al ben ik niet schuldig!
Job NlCanisi 34:7  Is er wel iemand als Job, Die godslastering als water drinkt,
Job NlCanisi 34:8  Die het gezelschap van boosdoeners opzoekt En met slechte lieden omgang heeft?
Job NlCanisi 34:9  Want hij zegt: Wat baat het den mens, In God zijn behagen te stellen!
Job NlCanisi 34:10  Verstandige lieden, hoort dus naar mij: Onmogelijk; God doet geen kwaad, de Almachtige geen onrecht;
Job NlCanisi 34:11  Want Hij vergeldt de mensen hun daden, Behandelt iedereen naar zijn gedrag!
Job NlCanisi 34:12  Waarachtig, God kan geen onrecht begaan, De Almachtige het recht niet verkrachten!
Job NlCanisi 34:13  Wie heeft de aarde onder zijn leiding gesteld Wie Hem met de hele wereld belast?
Job NlCanisi 34:14  Trekt Hij hun geest tot Zich terug, Neemt Hij tot Zich hun levensadem,
Job NlCanisi 34:15  Dan sterft onmiddellijk alle vlees, Keert de mens terug tot stof!
Job NlCanisi 34:16  Zijt ge verstandig, luister hiernaar, En leen het oor aan mijn rede:
Job NlCanisi 34:17  Kan Hij, die het recht zou haten, besturen; Kan de Alrechtvaardige onrecht bedrijven?
Job NlCanisi 34:18  Hij, die tot den koning zegt: Belial Tot de edelen: Booswicht;
Job NlCanisi 34:19  Die vorsten niet voortrekt, Den arme niet achterstelt bij den rijke. Neen, ze zijn allen het werk zijner handen,
Job NlCanisi 34:20  En sterven plotseling, midden in de nacht; Rijken worden opgeschrikt, en gaan heen, Machtigen verdwijnen, al steekt men er de hand niet naar uit.
Job NlCanisi 34:21  Want zijn ogen zijn op de wegen der mensen gericht, En Hij ziet al hun schreden;
Job NlCanisi 34:22  Er bestaat geen duister of donker, Waarin de boosdoeners zich kunnen verbergen.
Job NlCanisi 34:23  Neen, geen vaste tijd voor den mens, Om voor God ten gericht te verschijnen;
Job NlCanisi 34:24  Hij verplettert den machtige zonder verhoor, En stelt anderen voor hem in de plaats.
Job NlCanisi 34:25  Hij geeft dus acht op hun daden, Hij stort ze omver in de nacht;
Job NlCanisi 34:26  Ze worden verbrijzeld tot straf voor hun boosheid, Hij tuchtigt ze op de plaats, waar allen het zien.
Job NlCanisi 34:27  Want van Hem zijn ze afgeweken, En hebben op geen van zijn paden gelet;
Job NlCanisi 34:28  Ze hebben het kermen der armen tot Hem doen komen, Zodat Hij het klagen der ellendigen hoort.
Job NlCanisi 34:29  Hield Hij Zich stil, wie zou ze beschuldigen Bedekte Hij zijn gelaat, wie wees hen terecht? Neen, Hij houdt volk en eenling in het oog,
Job NlCanisi 34:31  Maar als de boze tot God zegt: Ik heb gedwaald, Doch ik wil niet meer zondigen;
Job NlCanisi 34:32  Onderricht mij, totdat ik tot inzicht kom; Heb ik misdaan, ik doe het niet meer!
Job NlCanisi 34:33  Moet Hij, volgens u, het dan toch maar vergelden, Omdat gij zijn gerechtigheid anders misprijst? Gij hebt te beslissen, niet ik; Spreek dus uit, wat ge meent!
Job NlCanisi 34:34  Verstandige mensen zullen mij zeggen, Met den wijzen man, die mij hoort:
Job NlCanisi 34:35  Job heeft niet verstandig gesproken, Zijn rede getuigt niet van inzicht.
Job NlCanisi 34:36  Waarachtig, Job zal ten einde toe worden beproefd, Om zijn antwoorden, boosdoeners waardig;
Job NlCanisi 34:37  Want hij heeft bij zijn zonde de misdaad gevoegd, Ons te honen, en tegen God een grote mond op te zetten!
Chapter 35
Job NlCanisi 35:2  Houdt ge dit voor behoorlijk, Noemt ge dit "mijn rechtvaardiging voor God",
Job NlCanisi 35:3  Als ge vraagt: Wat baat het mij, Wat voordeel heb ik, als ik niet zondig?
Job NlCanisi 35:4  Ik zal u antwoord geven op uw vraag, En aan uw vrienden met u.
Job NlCanisi 35:5  Blik naar de hemel op, en zie, Aanschouw de wolken, hoog boven u uit!
Job NlCanisi 35:6  Wanneer ge zondigt, wat deert het Hem; Zijn uw misdrijven talrijk, wat doet het Hem;
Job NlCanisi 35:7  Zijt ge rechtschapen, wat schenkt ge Hem, Of wat ontvangt Hij van u?
Job NlCanisi 35:8  Uw boosheid raakt enkel den mens, als gij, Uw gerechtigheid het mensenkind!
Job NlCanisi 35:9  Men klaagt wel over allerhande verdrukking En jammert onder de macht der tyrannen,
Job NlCanisi 35:10  Maar men zegt niet: Waar is God, die ons schiep, Die ons visioenen geeft in de nacht,
Job NlCanisi 35:11  Die ons onderricht door de dieren der aarde Door de vogels in de lucht ons wijsheid leert.
Job NlCanisi 35:12  Zo roept men wel, maar Hij antwoordt niet, Om de hoogmoed der bozen.
Job NlCanisi 35:13  Maar als God niet luistert naar ijdel geroep, De Almachtige er geen aandacht aan schenkt,
Job NlCanisi 35:14  Hoeveel te minder, als ge beweert, dat ge Hem niet bespeurt, Dat ge een proces met Hem aangaat, en gij op Hem wacht;
Job NlCanisi 35:15  Of zelfs, dat zijn gramschap niet straft, En dat Hij niet eens de misdaad kent!
Job NlCanisi 35:16  Job opent zijn mond tot ijdel gezwets, Spreekt grote woorden in onverstand.
Chapter 36
Job NlCanisi 36:1  Vierde rede: mag de mens God ter verantwoording roepen? Elihoe vervolgde, en sprak:
Job NlCanisi 36:2  Heb nog een weinig geduld, en ik zal u onderrichten, Want er valt nog genoeg ten gunste van de Godheid te zeggen;
Job NlCanisi 36:3  Ik wil mijn kennis tot het uiterste voeren, Om mijn Schepper te rechtvaardigen.
Job NlCanisi 36:4  Neen, mijn woorden liegen niet: Ge hebt met iemand te doen, die het eerlijk meent.
Job NlCanisi 36:5  Ja, God is groot: Hij veracht den rechtschapene niet;
Job NlCanisi 36:6  Machtig: Hij laat den boze niet leven! Hij verschaft aan de verdrukten hun recht,
Job NlCanisi 36:7  Van de rechtvaardigen wendt Hij zijn ogen niet af; Hij zet ze bij koningen op de troon, Hoog plaatst Hij hun zetel voor eeuwig!
Job NlCanisi 36:8  Maar worden zij in boeien geklonken, In koorden van ellende gevangen,
Job NlCanisi 36:9  Dan brengt Hij hun daardoor hun gedrag onder het oog, En hun zonden uit hoogmoed ontstaan;
Job NlCanisi 36:10  Zo opent Hij hun oor ter belering, En vermaant ze, zich van hun ongerechtigheid te bekeren.
Job NlCanisi 36:11  Wanneer ze dan luisteren, en Hem weer dienen, Dan slijten ze hun dagen in geluk, Hun jaren in weelde;
Job NlCanisi 36:12  Maar wanneer ze niet willen horen, Dan gaan ze heen naar het graf, En komen om door onverstand.
Job NlCanisi 36:13  En de verstokten, die er toornig om worden, En niet smeken, als Hij ze bindt:
Job NlCanisi 36:14  Zij sterven al in hun jeugd, Hun leven vliedt heen in de jonge jaren.
Job NlCanisi 36:15  Hij redt dus den ellendige door zijn ellende, En opent zijn oor door zijn nood!
Job NlCanisi 36:16  Zo trekt Hij ook u uit de muil van ellende Inplaats daarvan zal het onbekrompen overvloed zijn, En het genot van een dis, met vette spijzen beladen.
Job NlCanisi 36:17  Maar oordeelt gij geheel als een boze zijn gericht zal u treffen,
Job NlCanisi 36:18  Pas dus op, dat de wrevel u geen straf komt brengen, Waarvan de grootste losprijs u niet zou ontslaan;
Job NlCanisi 36:19  Uw smeken tot Hem in de nood niets bereiken Al doet ge het ook uit al uw kracht.
Job NlCanisi 36:20  Laat de dwaasheid u toch niet bedriegen Om u te verheffen met hen, die wijs willen zijn;
Job NlCanisi 36:21  Wacht u ervoor, u tot de zonde te wenden, Want hierdoor juist werdt gij door ellende bezocht!
Job NlCanisi 36:22  Zie, God is groot door zijn kracht: Wie is heerser als Hij?
Job NlCanisi 36:23  Wie schrijft Hem zijn weg voor, Wie zegt: Gij handelt verkeerd?
Job NlCanisi 36:24  Denk er aan, dat ook gij zijn daden verheft, Die de stervelingen moeten bezingen,
Job NlCanisi 36:25  Die iedere mens moet overwegen, Ieder mensenkind van verre beschouwt.
Job NlCanisi 36:26  Zie, God is groot: wij begrijpen Hem niet, Het getal van zijn jaren is zelfs niet te schatten!
Job NlCanisi 36:27  Hij trekt uit de zee de druppels omhoog, Vervluchtigt de regen tot zijn nevel,
Job NlCanisi 36:28  Die de wolken naar beneden doet stromen, En op alle mensen doet storten;
Job NlCanisi 36:29  Wie begrijpt de sprei van de wolken En de gedaante van zijn tent?
Job NlCanisi 36:30  Zie, Hij spreidt zijn nevel uit over de zee, En houdt haar kolken bedekt.
Job NlCanisi 36:31  Want daarmee spijst Hij de volken En geeft Hij voedsel in overvloed.
Job NlCanisi 36:32  In zijn handen verbergt Hij de bliksem, En zendt hem af op zijn doel;
Job NlCanisi 36:33  Zijn strijdkreet kondigt Hem aan, Zijn woede ontketent de storm!
Chapter 37
Job NlCanisi 37:1  Ja, hierover siddert mijn hart, En springt op van zijn plaats.
Job NlCanisi 37:2  Hoort, hoort het bulderen van zijn stem, Het gebrom, dat komt uit zijn mond.
Job NlCanisi 37:3  Langs heel de hemel slingert Hij zijn bliksem, En tot de grenzen der aarde.
Job NlCanisi 37:4  Zijn stem gromt achter Hem aan, Hij dondert met zijn machtige kreet; Hij houdt de bliksem niet terug, Wanneer zijn stem zich laat horen.
Job NlCanisi 37:5  Maar ook wonderen wrocht God door zijn stem, Doet grote, onbegrijpelijke dingen!
Job NlCanisi 37:6  Hij spreekt tot de sneeuw: Val op aarde neer; Tot de regenstromen: Weest hevig!
Job NlCanisi 37:7  Dan sluit Hij alle mensen op, Opdat ieder sterveling zijn werk erkent;
Job NlCanisi 37:8  Ook de dieren zoeken hun schuilplaats op, En leggen zich neer in hun holen.
Job NlCanisi 37:9  Uit zijn kamer komt de wervelwind, Uit zijn voorraadschuren de koude;
Job NlCanisi 37:10  Door de adem Gods wordt het ijs gestolten, De watervlakte in boeien gelegd;
Job NlCanisi 37:11  Het zwerk belaadt Hij met dampen, En spreidt zijn lichtende wolken uit.
Job NlCanisi 37:12  Ze zweven naar alle kanten rond, En gaan, zoals Hij het beschikt, Om te volbrengen, wat Hij hun gebiedt, Op de oppervlakte der aarde:
Job NlCanisi 37:13  Is het tot straf, ze volbrengen zijn wil; Is het tot zegen, ze voeren hem uit.
Job NlCanisi 37:14  Job, schenk er uw aandacht aan, Houd op, en let op Gods wonderen!
Job NlCanisi 37:15  Begrijpt ge, hoe God ze gebiedt, En het licht van zijn wolken doet flitsen;
Job NlCanisi 37:16  Begrijpt ge iets van het zweven der wolken, Van de wonderwerken van den Alwetende?
Job NlCanisi 37:17  Gij, wiens kleren te warm zijn, Als de aarde amechtig van de zuidenwind ligt:
Job NlCanisi 37:18  Kunt gij, evenals Hij, het zwerk tot een uitspansel strijken, Vast als een spiegel van gegoten metaal?
Job NlCanisi 37:19  Laat mij weten, wat wij Hem zullen zeggen, Wij, die door de duisternis hulpeloos staan!
Job NlCanisi 37:20  Zal deze wijken wanneer ik het zeg; Worden weggevaagd, als de mens het beveelt?
Job NlCanisi 37:21  Neen, thans aanschouwt men geen licht, Het is door de wolken verduisterd; Maar een wind steekt op, en bezemt ze weg:
Job NlCanisi 37:22  En uit het Noorden breekt de goudglans door! God is van ontzagwekkende luister omringd:
Job NlCanisi 37:23  Wij dringen dus niet tot den Almachtige door! Hij is groot in kracht en gerechtigheid; Hij is de Heer van het recht, die nimmer verdrukt!
Job NlCanisi 37:24  Daarom moeten de mensen Hem vrezen, Doorgronden Hem al de wijzen niet!
Chapter 38
Job NlCanisi 38:1  Nu nam Jahweh het woord, en sprak tot Job in de storm:
Job NlCanisi 38:2  Wie zijt gij, die de Voorzienigheid duister maakt Door woorden zonder verstand?
Job NlCanisi 38:3  Omgord uw lenden als een man, Ik zal u vragen stellen, gij moogt Mij leren!
Job NlCanisi 38:4  Waar waart ge, toen Ik de aarde grondde: Vertel het, zo ge er iets van weet!
Job NlCanisi 38:5  Wie heeft haar grootte bepaald: gij weet het zo goed; Wie het meetsnoer over haar gespannen?
Job NlCanisi 38:6  Waarop zijn haar zuilen geplaatst, Of wie heeft haar hoeksteen gelegd:
Job NlCanisi 38:7  Onder het gejuich van het koor der morgensterren, Het jubelen van de zonen Gods?
Job NlCanisi 38:8  Wie heeft de zee achter deuren gesloten, Toen zij bruisend uit de moederschoot kwam;
Job NlCanisi 38:9  Toen Ik haar de wolken gaf als een kleed, De nevel als haar windsels;
Job NlCanisi 38:10  Toen Ik haar grenzen heb gesteld, Slagboom en grendels haar gaf;
Job NlCanisi 38:11  Toen Ik sprak: Ge komt tot hier en niet verder, Hier wordt de trots van uw golven gebroken!
Job NlCanisi 38:12  Hebt gij ooit in uw leven de morgen ontboden, De dageraad zijn plaats bestemd,
Job NlCanisi 38:13  Om de zomen der aarde te bezetten En er vlammen uit te schudden?
Job NlCanisi 38:14  Zij flonkert als een kostbare zegelsteen, Wordt bontgeverfd als een kleed,
Job NlCanisi 38:15  Totdat de stralen hun licht wordt ontnomen, Hun opgeheven arm wordt gebroken.
Job NlCanisi 38:16  Zijt ge doorgedrongen tot de bronnen der zee, Hebt ge de bodem van de Oceaan bewandeld;
Job NlCanisi 38:17  Zijn u de poorten des doods getoond, De wachters der duisternis u verschenen;
Job NlCanisi 38:18  Hebt ge de breedten der aarde omvat: Zeg op, wanneer ge dit allemaal weet!
Job NlCanisi 38:19  Waar is de weg naar de woning van het licht, En waar heeft de duisternis haar verblijf,
Job NlCanisi 38:20  Zodat gij ze naar hun plaats kunt brengen, En hun de paden naar huis kunt leren?
Job NlCanisi 38:21  Ge weet het toch, want toen werdt ge geboren, Het getal van uw jaren is immers zo groot!
Job NlCanisi 38:22  Zijt ge doorgedrongen tot de schuren der sneeuw, Hebt ge de opslagplaatsen van de hagel aanschouwd,
Job NlCanisi 38:23  Die Ik heb opgespaard voor de tijd van benauwing, Voor de dag van aanval en strijd?
Job NlCanisi 38:24  Waar is de weg, waar de kou zich verspreidt, Waar de oostenwind over de aarde giert?
Job NlCanisi 38:25  Wie heeft voor de stortvloed kanalen gegraven, En paden voor de donderwolken,
Job NlCanisi 38:26  Om regen te geven op onbewoond land, Op steppen, waar zich geen mens bevindt;
Job NlCanisi 38:27  Om woestijn en wildernis te verzadigen, Uit de dorre grond het gras te doen spruiten?
Job NlCanisi 38:28  Heeft de regen een vader, Of wie heeft de druppels van de dauw verwekt;
Job NlCanisi 38:29  Uit wiens schoot is het ijs te voorschijn gekomen, Wie heeft het rijp in de lucht gebaard?
Job NlCanisi 38:30  De wateren worden hard als steen, De vlakte van de Afgrond sluit zich aaneen!
Job NlCanisi 38:31  Kunt gij de banden der Plejaden knopen, Of de boeien van de Orion slaken;
Job NlCanisi 38:32  Kunt gij de maan op tijd naar buiten doen treden, Leidt gij de Beer met zijn jongen?
Job NlCanisi 38:33  Schrijft gij de hemel de wetten voor, Stelt gij zijn macht over de aarde vast;
Job NlCanisi 38:34  Verheft gij uw stem tot de wolken, Gehoorzaamt ù de watervloed?
Job NlCanisi 38:35  Zendt gij de bliksems uit, en ze gaan; Zeggen ze tot u: Hier zijn we terug?
Job NlCanisi 38:36  Wie heeft inzicht aan den reiger gegeven Verstand geschonken aan den haan;
Job NlCanisi 38:37  Wie telt met wijsheid de wolken af, En giet de zakken van de hemel leeg:
Job NlCanisi 38:38  Wanneer de bodem hard is als ijzer, De kluiten aan elkander kleven?
Job NlCanisi 38:39  Jaagt gij een prooi voor de leeuwin, Stilt gij de honger der welpen,
Job NlCanisi 38:40  Wanneer ze in hun holen liggen, Of loeren tussen de struiken?
Job NlCanisi 38:41  Wie geeft ze tegen de avond haar buit, Wanneer haar jongen tot de Godheid roepen, En zonder voedsel rond blijven snuffelen, Op zoek naar spijs?
Chapter 39
Job NlCanisi 39:1  Kent gij de tijd, waarop de gemzen springen, Neemt gij het jongen der hinden waar;
Job NlCanisi 39:2  Telt gij de maanden van haar dracht, Bepaalt gij de dag, dat zij werpen?
Job NlCanisi 39:3  Ze krommen zich, drijven haar jongen uit, En haar weeën zijn heen;
Job NlCanisi 39:4  Haar jongen worden sterk, groeien op in de steppe, Lopen weg, en keren niet tot haar terug!
Job NlCanisi 39:5  Wie heeft den woudezel in vrijheid gelaten, Wie dien wilde de boeien geslaakt,
Job NlCanisi 39:6  Hem, wien Ik de woestijn tot woning gaf, De zilte steppe tot verblijf;
Job NlCanisi 39:7  Die spot met het lawaai van de stad, Die zich niet stoort aan het razen der drijvers;
Job NlCanisi 39:8  Die de bergen als zijn weide doorsnuffelt, En naar al wat groen is, neust.
Job NlCanisi 39:9  Wil de woudos ù dienen, Aan ùw krib overnachten;
Job NlCanisi 39:10  Slaat gij een touw om zijn nek, Egt hij de voren achter ú?
Job NlCanisi 39:11  Vertrouwt ge op hem om zijn geweldige kracht, Laat ge aan hem uw arbeid over;
Job NlCanisi 39:12  Rekent ge op hem, om uw oogst te gaan halen, En uw graan op uw dorsvloer te brengen?
Job NlCanisi 39:13  Vrolijk klapwiekt de struis, De moeder van kostbare veren en pennen,
Job NlCanisi 39:14  Maar die haar eieren stopt in de grond, En ze uitbroeien laat op het zand.
Job NlCanisi 39:15  Ze vergeet, dat een voet ze vertrappen kan, Dat de wilde beesten ze kunnen verpletteren;
Job NlCanisi 39:16  Ze is hard voor haar jongen, alsof het de hare niet zijn, Het deert haar niet, al is haar moeite vergeefs:
Job NlCanisi 39:17  Want God heeft haar de wijsheid onthouden, Geen verstand haar geschonken.
Job NlCanisi 39:18  Toch rent ze weg, zodra de boogschutters komen, En spot met het paard en zijn ruiter!
Job NlCanisi 39:19  Geeft gij het paard zijn heldenmoed, Hebt gij zijn nek met kracht bekleed;
Job NlCanisi 39:20  Laat gij als een sprinkhaan het springen, Laat gij het hinniken, geweldig en fier?
Job NlCanisi 39:21  Het draaft door het dal, het juicht in zijn kracht, En stormt op de wapenen aan;
Job NlCanisi 39:22  Het spot met angst, wordt nimmer vervaard, En deinst niet terug voor het zwaard.
Job NlCanisi 39:23  Boven op zijn rug rammelt de koker met pijlen, Bliksemt de lans en de speer;
Job NlCanisi 39:24  Ongeduldig, onstuimig verslindt het de bodem, Niet meer te temmen, als de bazuinen weerschallen.
Job NlCanisi 39:25  Bij iedere trompetstoot roept het: Hoera! Van verre reeds snuift het de strijd, De donderende stem van de leiders, Het schreeuwen der krijgers!
Job NlCanisi 39:26  Stijgt de sperwer op door uw beleid, En slaat hij zijn vleugels uit naar het zuiden?
Job NlCanisi 39:27  Neemt op uw bevel de gier zijn vlucht, En bouwt hij zijn nest in de hoogte?
Job NlCanisi 39:28  Hij woont en nestelt op rotsen, Op steile en ontoegankelijke klippen;
Job NlCanisi 39:29  Van daar beloert hij zijn prooi, Uit de verte spieden zijn ogen.
Job NlCanisi 39:30  Zijn jongen slurpen bloed, Waar lijken liggen, hij is er terstond!
Job NlCanisi 39:32  Zal nu de bediller van den Almachtige zwijgen; Of weet de vitter op God hier nog antwoord op?
Job NlCanisi 39:34  Ik ben lichtzinnig geweest: Wat zou ik hierop kunnen zeggen; Ik leg mijn hand op mijn mond.
Job NlCanisi 39:35  Ik heb eens gesproken, maar doe het niet weer; Tweemaal, maar ik begin niet opnieuw!
Chapter 40
Job NlCanisi 40:1  Maar Jahweh vervolgde, en sprak tot Job in de storm
Job NlCanisi 40:2  Omgord uw lenden als een man, Ik zal u vragen stellen, gij moogt Mij leren!
Job NlCanisi 40:3  Wilt ge ook nu nog mijn gerechtigheid loochenen, Mij in het ongelijk stellen, om gelijk te hebben?
Job NlCanisi 40:4  Hebt ge dan een arm, zoals God, Kunt ge donderen met een stem als de zijne?
Job NlCanisi 40:5  Tooi u dan eens met grootheid en luister, Bekleed u met glorie en majesteit!
Job NlCanisi 40:6  Stort eens uw toorn in stromen uit, En verneder, wat trots is, met uw blik;
Job NlCanisi 40:7  Zie op alle hoogmoedigen neer, en trap ze ineen, Verpletter de bozen terstond;
Job NlCanisi 40:8  Stop ze allen weg in de grond, Zet ze gevangen in het verborgen oord:
Job NlCanisi 40:9  Dan zal Ik de eerste zijn, die u prijst, Omdat het uw rechterhand is, die u helpt!
Job NlCanisi 40:10  Maar zie, daar staat het Nijlpaard, dat Ik heb geschapen, Het vreet gras als een rund.
Job NlCanisi 40:11  Zie eens, wat kracht in zijn lenden, Wat sterkte in de spieren van zijn buik!
Job NlCanisi 40:12  Hij spant zijn staart als een ceder, De spieren van zijn dijen tot een bundel;
Job NlCanisi 40:13  Zijn schonken zijn koperen buizen, Zijn knoken als ijzeren staven.
Job NlCanisi 40:14  Hij is het meesterwerk van God Gemaakt, om over zijn buurtschap te heersen!
Job NlCanisi 40:15  Ja, de bergen brengen hem schatting, Met al het wild, dat daar speelt;
Job NlCanisi 40:16  Onder de lotus vleit hij zich neer, Verscholen in riet en moeras;
Job NlCanisi 40:17  Lotusstruiken beschutten hem met hun schaduw, De waterwilgen staan om hem heen;
Job NlCanisi 40:18  Al raast de stroom, hij is niet bang, Onverschrokken, al stijgt de Jordaan tot zijn muil.
Job NlCanisi 40:19  Wie durft hem bij zijn ogen grijpen, Zijn neus met harpoenen doorboren!
Job NlCanisi 40:20  Vangt gij den Krokodil met de angel, Bindt ge hem de tong met koorden vast;
Job NlCanisi 40:21  Steekt ge hem een stok door de neus, Haalt ge een ring door zijn kaken;
Job NlCanisi 40:22  Zal hij heel veel tot u smeken, Of lieve woordjes tot u richten?
Job NlCanisi 40:23  Zal hij een contract met u sluiten, En neemt ge hem voorgoed in uw dienst;
Job NlCanisi 40:24  Kunt ge met hem als met een vogeltje spelen, Bindt ge hem voor uw dochtertjes vast;
Job NlCanisi 40:25  Kunnen uw makkers hem verhandelen, En onder de venters verdelen?
Job NlCanisi 40:26  Kunt ge zijn huid met spiesen beplanten, Zijn kop met een vissersharpoen?
Job NlCanisi 40:27  Probeer eens, de hand op hem te leggen, Maar denk aan de strijd; ge doet het zeker niet weer,
Job NlCanisi 40:28  Want uw hoop komt vast bedrogen uit! Reeds bij zijn aanblik wordt men neergeslagen
Chapter 41
Job NlCanisi 41:1  Er is niemand vermetel genoeg, hem te wekken. Wie houdt voor hem stand,
Job NlCanisi 41:2  Wie treedt tegen hem op, en blijft ongedeerd: Onder de ganse hemel Is er niet één!
Job NlCanisi 41:3  Ik wil niet zwijgen over zijn leden, Maar spreken over zijn nooit geëvenaarde kracht.
Job NlCanisi 41:4  Wie heeft ooit zijn kleed opgelicht, Is doorgedrongen tussen zijn dubbel kuras?
Job NlCanisi 41:5  Wie opent de dubbele deur van zijn muil; Rondom zijn tanden verschrikking!
Job NlCanisi 41:6  Zijn rug is als rijen van schilden, Die als een muur van steen hem omsluiten
Job NlCanisi 41:7  Het een ligt vlak naast het ander, Geen tocht kan er door;
Job NlCanisi 41:8  Ze grijpen aan elkander vast, En sluiten onscheidbaar aaneen.
Job NlCanisi 41:9  Door zijn niezen danst het licht, Zijn ogen zijn als de wimpers van het morgenrood;
Job NlCanisi 41:10  Uit zijn muil steken toortsen, En schieten vuurvonken uit;
Job NlCanisi 41:11  Er stijgt rook uit zijn neusgaten op, Als uit een dampende en ziedende ketel.
Job NlCanisi 41:12  Zijn adem zet kolen in vuur, Uit zijn bek stijgen vlammen omhoog;
Job NlCanisi 41:13  In zijn nek zetelt kracht, Ontsteltenis danst voor hem uit;
Job NlCanisi 41:14  Zijn vleeskwabben sluiten stevig aaneen, Onbeweeglijk aan hem vastgegoten;
Job NlCanisi 41:15  Zijn hart is vast als een kei, Hecht als een onderste molensteen:
Job NlCanisi 41:16  Voor zijn majesteit sidderen de baren Trekken de golven der zee zich terug.
Job NlCanisi 41:17  Het zwaard, dat hem treft, is er niet tegen bestand, Geen lans, geen speer en geen schicht.
Job NlCanisi 41:18  Hij rekent het ijzer voor stro, Voor vermolmd hout het koper;
Job NlCanisi 41:19  Geen pijlen jagen hem op de vlucht, Slingerstenen zijn hem maar kaf;
Job NlCanisi 41:20  Een werpspies schijnt hem een riet, Hij lacht om het suizen der knots.
Job NlCanisi 41:21  Onder zijn buik zitten puntige scherven, Als een dorsslee krabt hij ermee op het slijk;
Job NlCanisi 41:22  Hij doet de afgrond koken als een ketel, Verandert de zee in een wierookpan;
Job NlCanisi 41:23  Achter hem aan een lichtend spoor, Als had de afgrond zilveren lokken.
Job NlCanisi 41:24  Zijns gelijke is er op aarde niet; Geschapen, om niemand te vrezen;
Job NlCanisi 41:25  Op al wat trots is, ziet hij neer, Hij is koning over alle verscheurende beesten!
Chapter 42
Job NlCanisi 42:2  Ik weet, dat Gij alles vermoogt, En geen uwer plannen wordt verijdeld.
Job NlCanisi 42:3  Ja, wie zou de Voorzienigheid duister maken Door woorden zonder verstand? Ik heb dus zonder inzicht gesproken, Over dingen, te wonderbaar voor mijn begrip!
Job NlCanisi 42:4  Ach, luister toch, als ik spreek; En leer mij, als ik U vragen stel!
Job NlCanisi 42:5  Door horen zeggen heb ik van U vernomen, Maar thans heeft mijn eigen oog U aanschouwd:
Job NlCanisi 42:6  Daarom herroep ik, wat ik gezegd heb, En doe ik boete in stof en as!
Job NlCanisi 42:7  Toen Jahweh tot Job dit betoog had gehouden, sprak Hij tot Elifaz van Teman: Mijn gramschap is tegen u en uw beide vrienden ontstoken, omdat gij over Mij de waarheid niet hebt gezegd, evenals mijn dienaar Job.
Job NlCanisi 42:8  Neemt daarom zeven stieren en zeven rammen, en gaat ermee naar mijn dienaar Job; draagt ze voor u als een brandoffer op, en laat mijn dienaar Job voor u bidden. Dan zal Ik terwille van hem u niet straffen voor de dwaasheid, dat gij over Mij de waarheid niet hebt gezegd, evenals mijn dienaar Job.
Job NlCanisi 42:9  Elifaz van Teman, Bildad van Sjóeach en Sofar van Naäma gingen dus heen, en deden wat Jahweh hun bevolen had. En Jahweh was Job terwille.
Job NlCanisi 42:10  Nadat Job dus voor zijn vrienden gebeden had, herstelde hem Jahweh niet alleen in zijn vroegere staat, maar schonk hem het dubbele van wat hij vroeger bezat.
Job NlCanisi 42:11  Nu kwamen al zijn broers en zusters, en al zijn vroegere kennissen naar hem toe, en hielden maaltijd met hem in zijn huis; zij beklaagden hem en troostten hem over al het leed, dat Jahweh over hem had gebracht, en gaven hem allen een gouden munt en een gouden ring ten geschenke.
Job NlCanisi 42:12  En Jahweh zegende het verder leven van Job nog meer dan het vroegere: hij kreeg veertienduizend schapen en zesduizend kamelen, duizend koppel runderen en duizend ezelinnen.
Job NlCanisi 42:13  Ook kreeg hij twee maal zeven zonen en drie dochters;
Job NlCanisi 42:14  de eerste noemde hij Jemima, de tweede Kesia en de derde Kéren-Happoek.
Job NlCanisi 42:15  In heel het land werden geen vrouwen gevonden, zo schoon als de dochters van Job; haar vader gaf haar een erfdeel evenals aan haar broers
Job NlCanisi 42:16  Daarna leefde Job nog honderd veertig jaar, en mocht niet alleen zijn kinderen aanschouwen, maar ook zijn kleinkinderen tot in het vierde geslacht. En Job stierf oud en hoogbejaard.