Site uses cookies to provide basic functionality.

OK
Toggle notes
Chapter 1
Sira NlCanisi 1:1  De wijsheid van Jesus Sirach. Eerste afdeling. De wijsheid in de practijk van het leven. Eerste reeks. De wijsheid en onze plichten jegens God en mensen. Inleiding. Het zedelijk karakter van de wijsheid. Alle wijsheid komt van den Heer, En bij Hem blijft zij tot in eeuwigheid.
Sira NlCanisi 1:2  Het zand van de zee, de druppels van de regen, En de dagen der eeuwen, wie kan ze tellen?
Sira NlCanisi 1:3  De hoogte des hemels, de breedte der aarde, En de diepte van de oceanen, wie zal ze doorgronden?
Sira NlCanisi 1:4  Maar vóór alle dingen werd de wijsheid geschapen, En van eeuwigheid bestaat de verstandige kennis.
Sira NlCanisi 1:6  De wortel der wijsheid, wien werd ze geopenbaard, En haar raadsbesluiten, wie kan ze kennen?
Sira NlCanisi 1:8  Eén is er wijs, bovenmate vreeswekkend: De Heer, die op zijn troon is gezeten!
Sira NlCanisi 1:9  Hij heeft haar geschapen, gezien en geteld, Over al zijn werken haar uitgestort.
Sira NlCanisi 1:10  Zij toeft dus bij allen, naar gelang Hij ze gaf; Hij deelt haar mee aan wie Hem beminnen.
Sira NlCanisi 1:11  De vreze des Heren is eer en roem; Zij is blijdschap en een vreugdekrans.
Sira NlCanisi 1:12  De vreze des Heren verheugt het hart; Zij geeft blijdschap, vreugde en lengte van dagen.
Sira NlCanisi 1:13  Wie den Heer vreest, gaat het goed aan het einde; Op de dag van zijn dood zal hij genade vinden.
Sira NlCanisi 1:14  Het begin der wijsheid is den Heer te vrezen; Reeds vóór de geboorte wordt zij de vromen ingeschapen.
Sira NlCanisi 1:15  Bij de mensen heeft zij een eeuwige woonstee gevestigd, En zich toevertrouwd aan hun geslacht.
Sira NlCanisi 1:16  De volheid der wijsheid is den Heer te vrezen, En dronken maakt zij met haar vruchten.
Sira NlCanisi 1:17  Heel haar huis vult zij op met haar schatten, En haar voorraadschuren met haar vruchten.
Sira NlCanisi 1:18  De kroon der wijsheid is de vreze des Heren; Zij laat vrede bloeien en blakende welstand.
Sira NlCanisi 1:19  Zij doet kennis en verstandig inzicht stromen, En brengt, die haar trouw blijven, hoog in ere.
Sira NlCanisi 1:20  De wortel der wijsheid is den Heer te vrezen, En haar takken zijn lengte van dagen.
Sira NlCanisi 1:21  De vreze des Heren houdt de zonde verre; Wie daaraan vasthoudt, wendt de gramschap af.
Sira NlCanisi 1:22  Wie ten onrechte toornig wordt, krijgt geen gelijk; Want de onstuimigheid van zijn toorn brengt hem ten val.
Sira NlCanisi 1:23  Maar de lankmoedige wacht, tot zijn tijd is gekomen; En daarna wordt blijdschap zijn deel.
Sira NlCanisi 1:24  Tot het goede ogenblik houdt hij zijn woorden in; Daarom loven de lippen der braven zijn doorzicht.
Sira NlCanisi 1:25  In de schatten der wijsheid zijn wijze spreuken; Maar voor den zondaar is godsvrucht een gruwel.
Sira NlCanisi 1:26  Begeert ge dus wijsheid, onderhoud de geboden; En de Heer zal ze u schenken.
Sira NlCanisi 1:27  Want wijsheid en tucht zijn de vreze des Heren; Trouw en deemoed vinden zijn welbehagen.
Sira NlCanisi 1:28  Wees dus niet ongehoorzaam aan de vreze des Heren, En treed haar niet tegen met een weifelend hart.
Sira NlCanisi 1:29  Huichel ook niet tegenover de mensen, Maar geef acht op uw lippen;
Sira NlCanisi 1:30  Verhef u niet, opdat ge niet valt, En geen schande brengt over uzelf. Want de Heer zal uw geheimen onthullen, En in de kring der gemeente u doen vallen, Omdat ge niet wandelt naar de vreze des Heren, En uw hart vol bedrog is.
Chapter 2
Sira NlCanisi 2:1  Mijn zoon, zijt ge besloten, den Heer te dienen. Bereid u dan voor op beproeving.
Sira NlCanisi 2:2  Wees sterk en standvastig, En blijf kalm in tijd van tegenspoed;
Sira NlCanisi 2:3  Blijf Hem trouw en val niet af, Opdat ge groot moogt zijn bij uw einde.
Sira NlCanisi 2:4  Neem alles aan wat u overkomt; Blijf geduldig bij de verschillende rampen.
Sira NlCanisi 2:5  Want het goud wordt beproefd in het vuur, Godgevallige mensen in de oven van het lijden.
Sira NlCanisi 2:6  Blijf vertrouwen op Hem, Hij neemt u weer aan; Houd het rechte pad en blijf op Hem hopen.
Sira NlCanisi 2:7  Gij, die den Heer vreest, verbeidt zijn erbarmen, En wijkt niet af, opdat gij niet valt.
Sira NlCanisi 2:8  Gij, die den Heer vreest, blijft op Hem vertrouwen; En uw loon zal u niet ontgaan.
Sira NlCanisi 2:9  Gij, die den Heer vreest, hoopt op geluk. Op eeuwige vreugde en ontferming.
Sira NlCanisi 2:10  Schouwt naar de vroegere geslachten en ziet: Wie vertrouwde er op den Heer. en is te schande geworden; Wie volhardde in zijn vreze, en werd verlaten, Of wie riep Hem aan. en vond geen verhoring?
Sira NlCanisi 2:11  Want genadig is de Heer en barmhartig; Hij vergeeft de zonden en redt ten tijde van nood.
Sira NlCanisi 2:12  Maar wee de weifelende harten en slappe handen; Wee den zondaar, die op twee wegen gaat.
Sira NlCanisi 2:13  Wee het bange hart, dat geen vertrouwen meer heeft, En daarom geen beschutting zal vinden.
Sira NlCanisi 2:14  Wee u, die het geduld hebt verloren; Want wat zult gij doen, als de Heer komt met bezoeking?
Sira NlCanisi 2:15  Die den Heer vrezen, onderhouden zijn geboden; En die Hem lief hebben, bewaren zijn wegen.
Sira NlCanisi 2:16  Die den Heer vrezen, zoeken zijn welbehagen; En die Hem beminnen, zijn vol van zijn Wet.
Sira NlCanisi 2:17  Die den Heer vrezen, houden hun harten bereid, En vernederen zich voor zijn aanschijn.
Sira NlCanisi 2:18  Vallen we dus liever in de handen des Heren, Dan in de handen der mensen; Want zo groot zijn heerlijkheid is, Zo groot is ook zijn ontferming!
Chapter 3
Sira NlCanisi 3:1  Kinderen, luistert naar het woord van uw vader, En handelt er naar, opdat het u wel ga.
Sira NlCanisi 3:2  Want de Heer heeft den vader gesteld over de kinderen, En het recht van de moeder over haar zonen vastgelegd.
Sira NlCanisi 3:3  Wie zijn vader eerbiedigt, krijgt vergiffenis van zonden,
Sira NlCanisi 3:4  En wie zijn moeder eert, verzamelt zich schatten.
Sira NlCanisi 3:5  Wie zijn vader acht, beleeft vreugde aan zijn kinderen; En wanneer hij bidt, zal hij worden verhoord.
Sira NlCanisi 3:6  Wie zijn vader eert, zal lang blijven leven, En wie den Heer gehoorzaamt, verkwikt zijn moeder.
Sira NlCanisi 3:7  Wie den Heer vreest, eert zijn vader en moeder, En dient zijn ouders als zijn meesters.
Sira NlCanisi 3:8  Mijn zoon, geef eer aan uw vader, in woord en daad, Opdat u niets overkome dan zegen.
Sira NlCanisi 3:9  De zegen van vader bevestigt de wortel, De vloek van moeder rukt de aanplanting uit.
Sira NlCanisi 3:10  Ga niet groot op de schande van uw vader; Want dat is voor u geen eer.
Sira NlCanisi 3:11  De roem van een man is de eer van zijn vader, Zijn grootste smaad de schande van zijn moeder.
Sira NlCanisi 3:12  Mijn zoon, kom op voor de eer van uw vader, En verwaarloos ze niet al de dagen uws levens.
Sira NlCanisi 3:13  Als zijn geest verzwakt, wees dan toegevend; Veracht hem nooit, zolang hij leeft.
Sira NlCanisi 3:14  De weldaad, aan vader bewezen, wordt nimmer vergeten, Maar als een offer voor de zonde u toegerekend.
Sira NlCanisi 3:15  Op de dag van nood zal ze u worden herdacht, Als hitte op rijp smelt ze uw zonde weg.
Sira NlCanisi 3:16  Maar wie zijn vader veracht, is een booswicht; En wie zijn moeder vervloekt, beledigt zijn Schepper.
Sira NlCanisi 3:17  Mijn zoon, als ge rijk zijt, wandel in deemoed, En ge wordt meer bemind dan wie geschenken geeft.
Sira NlCanisi 3:18  Verneder uzelf voor al het grote der wereld; Dan zult ge barmhartigheid vinden bij God.
Sira NlCanisi 3:20  Want groot is Gods barmhartigheid, Aan de nederigen openbaart Hij zijn raadsbesluit.
Sira NlCanisi 3:21  Streef niet naar wat u te boven gaat, En tracht het verborgene niet te doorgronden.
Sira NlCanisi 3:22  Denk alleen aan wat bereikbaar voor u is; Want wat verborgen is, hebt ge niet nodig.
Sira NlCanisi 3:23  Verdiep u niet in wat u te boven gaat, Want te veel werd u reeds te zien gegeven;
Sira NlCanisi 3:24  Eindeloos immers zijn de gedachten der mensen, En boze voorstellingen misleiden.
Sira NlCanisi 3:25  Waar geen oogappel is, helpt geen licht; En wie geen verstand heeft, hem baat geen wijsheid.
Sira NlCanisi 3:26  Met een vermetel hart loopt het slecht af; Maar wie het goede bemint, zal er wel bij varen. Een hart, dat twee wegen gaat, kent geen geluk; Want door zijn boosheid vindt het er zijn verderf.
Sira NlCanisi 3:27  Een vermetel hart zal veel pijn moeten lijden, Want in zijn verstoktheid stapelt het zonde op zonde.
Sira NlCanisi 3:28  Loop niet om artsenij voor de wonde van den verwaande; Er is toch geen genezing, want zijn planting is slecht.
Sira NlCanisi 3:29  Een verstandig hart begrijpt de spreuken der wijzen. En een oplettend oor verneemt de wijsheid graag. Wie verstandig en wijs is, houdt zich ver van de zonde, En legt zich op werken van gerechtigheid toe.
Sira NlCanisi 3:30  Zoals vlammend vuur wordt geblust met water, Zo wist gerechtigheid de zonde uit.
Sira NlCanisi 3:31  Wie goed doet, gaat het goed in het leven; En mocht hij soms wankelen, dan vindt hij een steun.
Chapter 4
Sira NlCanisi 4:1  Mijn zoon, spot niet met het leven van den arme, En laat de ogen van den bedrukte niet versmachten.
Sira NlCanisi 4:2  Stel een hongerig mens niet teleur, En verberg u niet voor een gebroken hart.
Sira NlCanisi 4:3  Verbitter het gemoed van den arme niet, En wil hem uw gave niet weigeren.
Sira NlCanisi 4:6  Want als de bedroefde roept in zijn zielesmart, Dan hoort zijn Schepper naar zijn schreien.
Sira NlCanisi 4:7  Maak u bemind bij de gemeente, En buig uw hoofd voor de groten der stad;
Sira NlCanisi 4:8  Maar neig ook uw oor tot den arme, En beantwoord vriendelijk zijn groet.
Sira NlCanisi 4:9  Help den bedrukte tegen zijn verdrukkers; Wees niet bang, om rechtvaardig vonnis te vellen.
Sira NlCanisi 4:10  Wees voor de wezen als een vader, Voor de weduwen als een man; God noemt u dan zijn zoon En redt u in zijn liefde van het verderf.
Sira NlCanisi 4:11  Tweede reeks. De wijsheid en de gevaren, die ons bedreigen. Inleiding. De zegeningen der wijsheid. De wijsheid onderricht haar kinderen, En waarschuwt allen, die haar zoeken.
Sira NlCanisi 4:12  Wie haar beminnen, beminnen het leven, En die haar zoeken, vinden welbehagen bij God.
Sira NlCanisi 4:13  Wie haar vasthouden, vinden glorie bij Jahweh, En wonen in de zegen van God;
Sira NlCanisi 4:14  Wie haar dienen, dienen den Heilige, Wie haar beminnen, worden door God bemind.
Sira NlCanisi 4:15  Wie naar mij luistert, oordeelt rechtvaardig, Wie naar mij hoort, zal wonen in mijn huis;
Sira NlCanisi 4:16  Wie mij vertrouwt, zal mij beërven, En zijn geslacht zal mij blijven bezitten.
Sira NlCanisi 4:17  Want omzichtig ga ik met hem om, En stel hem in het begin op de proef; Vrees en angst slinger ik op hem neer, En toets hem eerst door beproeving. Maar als zijn hart van mij is vervuld,
Sira NlCanisi 4:18  Maak ik hem gelukkig, en ontsluier hem mijn geheimen.
Sira NlCanisi 4:19  Doch valt hij van mij af, dan verwerp ik hem, En lever hem over aan verdelgers.
Sira NlCanisi 4:20  Mijn zoon, benut de tijd en vrees het kwaad; Dan behoeft ge u niet over uzelf te schamen.
Sira NlCanisi 4:21  Want er is een schaamte, die tot zonde voert, Maar ook een schaamte, die eer brengt en genade.
Sira NlCanisi 4:22  Wees niet toegevend voor uzelf; Dan komt ge niet ten val tot eigen verderf.
Sira NlCanisi 4:23  Houd op zijn tijd het woord niet achter, En uw wijsheid niet verborgen;
Sira NlCanisi 4:24  Want in het spreken leert men de wijsheid kennen, Het inzicht in het antwoord van de tong.
Sira NlCanisi 4:25  Strijd niet tegen de waarheid, Erken met schaamte uw ongelijk.
Sira NlCanisi 4:26  Schaam u niet, terug te keren van het kwaad, En roei niet op tegen de stroom.
Sira NlCanisi 4:27  Onderwerp u niet aan een dwaas, Maar verzet u niet tegen de overheid.
Sira NlCanisi 4:28  Strijd voor de deugd tot aan de dood, En Jahweh zal strijden voor u.
Sira NlCanisi 4:29  Wees geen zwetser met de tong, En slap en traag in uw daden;
Sira NlCanisi 4:30  Wees thuis niet als een leeuw, En schuw en bang voor uw knechten.
Sira NlCanisi 4:31  Uw hand zij niet open om te krijgen, En gesloten, als ze moet geven.
Chapter 5
Sira NlCanisi 5:1  Verlaat u niet op uw rijkdom; Denk niet: “Ik ben machtig genoeg.”
Sira NlCanisi 5:2  " Verlaat u niet op uw schatten, Om uw lusten na te jagen; Loop uw hart en uw ogen niet na, Om toe te geven aan kwade begeerten.
Sira NlCanisi 5:3  Zeg niet: “Wie kan er tegen mijn rijkdom aan;” Want Jahweh wreekt de vervolgden.
Sira NlCanisi 5:4  Denk niet: Ik heb gezondigd, maar Hij doet mij niets; Want Hij is een lankmoedige God.
Sira NlCanisi 5:5  Reken niet vast op vergiffenis, Om zonde op zonde te stapelen,
Sira NlCanisi 5:6  En te zeggen: Groot is zijn ontferming; Hij vergeeft mij al mijn zonden wel. Want bij Hem is barmhartigheid, maar ook toorn, En zijn gramschap rust op de bozen.
Sira NlCanisi 5:7  Toef dus niet, om tot Hem terug te keren, En stel het niet uit van dag tot dag; Want plotseling breekt zijn gramschap los, Op de dag der vergelding wordt ge verpletterd.
Sira NlCanisi 5:8  Stel geen vertrouwen op bedriegelijke schatten, Want zij baten u niet op de dag van de wraak.
Sira NlCanisi 5:9  Ga niet wannen bij iedere wind, En wandel niet langs iedere weg;
Sira NlCanisi 5:10  Houd aan uw overtuiging vast, En blijf bij uw woord.
Sira NlCanisi 5:11  Wees prompt om te luisteren, En geef antwoord met geduld.
Sira NlCanisi 5:12  Hebt ge iets te zeggen, geef dan antwoord; Zo niet, houd de hand op uw mond.
Sira NlCanisi 5:13  Eer en schande liggen in de hand van den zwetser, En 's mensen tong is zijn val.
Sira NlCanisi 5:14  Ge moogt niet dubbelhartig heten, Of met uw tong den naaste lasteren; Want voor den dief is schande weggelegd, En bittere smaad voor de dubbele tong.
Chapter 6
Sira NlCanisi 6:1  En word niet hun vijand in plaats van hun vriend. Verguizing en schande erft de lasteraar, Evenals de slechtaard met dubbele tong.
Sira NlCanisi 6:2  Laat u niet door uw hartstocht beheersen, Want hij graast uw kracht af als een stier;
Sira NlCanisi 6:3  Hij vreet uw blad, rukt af uw vruchten, En laat u achter als een dorre boom.
Sira NlCanisi 6:4  Want onbeheerstheid brengt verderf over wie er aan toegeeft, En verschaft leedvermaak aan den vijand;
Sira NlCanisi 6:5  Maar zachte woorden maken vele vrienden, En vriendelijke lippen worden gaarne gegroet.
Sira NlCanisi 6:6  Leef met vele mensen op goede voet, Maar uw vertrouweling zij slechts één uit duizend.
Sira NlCanisi 6:7  Wint ge een vriend, doe het door beproeving, En stel niet te gauw in hem uw vertrouwen.
Sira NlCanisi 6:8  Want soms is men vriend, zolang het uitkomt, Maar blijft het niet bij tegenspoed;
Sira NlCanisi 6:9  Menig vriend verkeert dan in vijand, En legt de twist tot uw schande uit.
Sira NlCanisi 6:10  Vriend is hij, als hij uw tafel deelt; Maar men vindt hem niet in tijd van nood.
Sira NlCanisi 6:11  Gaat het u goed, hij is het met u eens; Maar gaat het u slecht, hij gaat van u heen.
Sira NlCanisi 6:12  Als het ongeluk u treft, keert hij zich van u af, En houdt zich voor u verborgen.
Sira NlCanisi 6:13  Houd u dus ver van uw vijand, Maar wees voorzichtig met uw vrienden.
Sira NlCanisi 6:14  Een trouwe vriend is een sterke burcht; Wie er een vindt, ontdekt een vermogen.
Sira NlCanisi 6:15  Voor een trouwen vriend bestaat geen prijs, Zijn waarde is niet te betalen.
Sira NlCanisi 6:16  Een trouwe vriend is een buidel des levens; Wie God vreest, zal hem bekomen.
Sira NlCanisi 6:17  Wie den Heer vreest, is trouw in de vriendschap; Want zoals men zelf is, zo is ook de vriend.
Sira NlCanisi 6:18  Derde reeks. De wijsheid en onze maatschappelijke plichten. Inleiding. Aansporing tot beoefening der wijsheid. Mijn zoon, streef van uw jeugd af naar tucht, En tot in ouderdom zult ge wijsheid vinden.
Sira NlCanisi 6:19  Nader tot haar als een ploeger en maaier, En wacht dan op haar rijke oogst; Want in haar dienst behoeft ge maar weinig te zwoegen, Om weldra haar vruchten te eten.
Sira NlCanisi 6:20  Hinderlijk is ze slechts voor den dwaas, En de onverstandige kan haar niet dragen;
Sira NlCanisi 6:21  Zij drukt op hem als een zware steen, Hij zal niet aarzelen, haar af te werpen.
Sira NlCanisi 6:22  Want de tucht is, zoals het woord het zegt; Daarom is ze slechts weinigen welkom.
Sira NlCanisi 6:23  Mijn zoon, luister, en aanvaard mijn les; Versmaad mijn raadgeving niet.
Sira NlCanisi 6:24  Steek uw voeten in haar boeien, En uw hals in haar gareel;
Sira NlCanisi 6:25  Zet uw schouder er onder en draag ze, En laat haar banden u niet verdrieten.
Sira NlCanisi 6:26  Nader tot haar met heel uw ziel, En houd haar wegen met al uw kracht.
Sira NlCanisi 6:27  Vraag en vors; zoek en ge zult vinden; En hebt ge haar vast, laat ze niet weer los.
Sira NlCanisi 6:28  Want tenslotte vindt ge er rust, En wordt zij voor u een genot.
Sira NlCanisi 6:29  Haar net wordt u dan een sterke burcht, En haar boeien een kleed van brokaat;
Sira NlCanisi 6:30  Haar juk wordt een sieraad van goud, Haar banden purperen snoeren.
Sira NlCanisi 6:31  Dan trekt zij u een feestkleed aan, En siert u met een heerlijke kroon.
Sira NlCanisi 6:32  Mijn zoon, als ge er lust in hebt, wordt ge wijs, En verstandig, als ge uw hart er op zet;
Sira NlCanisi 6:33  Als ge komt om te luisteren En uw oor open zet, wordt ge wijs.
Sira NlCanisi 6:35  Luister dus graag naar iedere onderrichting, En laat geen wijze spreuk u ontgaan.
Sira NlCanisi 6:36  Zie wie er wijs is, en ga dien bezoeken; Uw voet verslijte zijn drempel.
Sira NlCanisi 6:37  Uw gedachte blijve bij de vreze des Allerhoogsten, En uw peinzen bij zijn geboden; Dan zal Hij uw hart verstandig maken En u wijsheid geven, zoveel ge begeert.
Chapter 7
Sira NlCanisi 7:3  Zaai geen wind tegen uw broeder, Want zevenvoudig zoudt ge hem maaien.
Sira NlCanisi 7:4  Vraag van God geen heerschappij, Noch een erezetel van den koning;
Sira NlCanisi 7:5  Reken uzelf niet rechtvaardig voor God, En speel voor den koning niet den wijze.
Sira NlCanisi 7:6  Streef er niet naar, een ambt te bekleden, Zo ge de overmoed niet kunt breken; Anders gaat ge wellicht voor een machtige op zij, En laadt ge een smet op uw eerlijkheid.
Sira NlCanisi 7:7  Bezondig u niet in de bijeenkomst aan de poort, En breng u niet ten val in de gemeente;
Sira NlCanisi 7:8  Waag het niet, uw fout te herhalen, Want reeds de eerste maal blijft ge niet ongestraft.
Sira NlCanisi 7:9  Denk niet: Hij zal wel neerzien op mijn vele gaven; Als ik den Allerhoogste maar offer, neemt Hij mij aan.
Sira NlCanisi 7:10  Wil uw gebeden niet verkorten, En stel de gerechtigheid niet uit.
Sira NlCanisi 7:11  Zie nooit minachtend op een ongelukkige neer; Bedenk, dat er Eén is, die verheft en vernedert.
Sira NlCanisi 7:12  Beraam geen misdaad tegen uw broeder, Noch tegen een vriend of tegen een buur.
Sira NlCanisi 7:13  Schep geen behagen in leugen op leugen; Want daarop vertrouwen brengt geen zegen.
Sira NlCanisi 7:14  Wees geen prater in de bijeenkomst der groten, En gebruik niet veel woorden, als gebidt.
Sira NlCanisi 7:15  Wees niet afkerig van moeilijke arbeid, Noch van de landbouw, door God zo gewild.
Sira NlCanisi 7:16  Schat u niet hoger dan uw medeburgers; Bedenk, dat de toorn niet zal uitblijven.
Sira NlCanisi 7:17  Verneder uw hoogmoed, zo diep gij kunt; Want het einde van den mens is de worm. Zeg niet te gauw: Wat is dat een ramp! Laat het over aan God, en aanvaard zijn beschikking.
Sira NlCanisi 7:18  Ga een vriend niet verruilen voor geld, Of een trouwen broeder voor goud van Ofir.
Sira NlCanisi 7:19  Een verstandige vrouw moet ge niet verachten; Want bevallige schoonheid gaat boven paarlen.
Sira NlCanisi 7:20  Wees niet hard voor een slaaf, die trouw voor u werkt, Noch voor een knecht, die u vol toewijding dient;
Sira NlCanisi 7:21  Bemin een verstandigen slaaf als uzelf, En weiger hem de vrijheid niet.
Sira NlCanisi 7:22  Draag ook zorg voor uw vee, En doe het niet weg, zolang het van nut is.
Sira NlCanisi 7:23  Hebt ge zonen: houd ze in tucht, En neem voor hen vrouwen, als ze nog jong zijn.
Sira NlCanisi 7:24  Hebt ge dochters: draag dan zorg voor haar reinheid; Ga niet uitgelaten met ze om.
Sira NlCanisi 7:25  Huw uw dochter uit en uw taak is volbracht; Maar geef haar ten huwelijk aan een verstandig man.
Sira NlCanisi 7:26  Hebt ge een vrouw, verstoot haar niet; En huw niet een, die gescheiden is.
Sira NlCanisi 7:27  Eer uw vader met heel uw hart, En vergeet nooit de smarten van uw moeder.
Sira NlCanisi 7:28  Bedenk, dat ge aan hen het bestaan hebt te danken; Wat kunt ge hun geven, voor wat zij gaven aan u?
Sira NlCanisi 7:29  Heb vreze voor God, met heel uw hart, En eerbied voor zijn priesters;
Sira NlCanisi 7:30  Bemin uw Schepper met heel uw kracht, En laat zijn dienaars niet in de steek.
Sira NlCanisi 7:31  Eer God en eerbiedig den priester, En geef hem zijn aandeel, zoals het u is voorgeschreven: Het brood, de zoenoffers, en de hefoffers, De reinigingsoffers en de heilige tienden.
Sira NlCanisi 7:32  Reik echter ook den arme uw hand, Opdat uw zegen volkomen zij.
Sira NlCanisi 7:33  Geef aan alle levenden uw gaven, En weiger ook de doden uw liefde niet.
Sira NlCanisi 7:34  Houd u niet ver van die wenen, Maar treur met hen, die bedroefd zijn;
Sira NlCanisi 7:35  Trek uw hart niet af van den zieke, En ge zult door hem worden bemind.
Sira NlCanisi 7:36  Bij al uw handelen denk aan het einde, En in eeuwigheid zult ge niet zondigen.
Chapter 8
Sira NlCanisi 8:1  Begin geen twist met een grote; Waarom zoudt ge u tegen hem keren? Strijd niet met iemand, die sterker is; Waarom in zijn handen vallen?
Sira NlCanisi 8:2  Twist niet met iemand die rijk is; Hij zou een prijs voor u betalen, om u te verderven. Want het goud heeft velen overmoedig gemaakt, Zelfs het hart van vorsten verleid.
Sira NlCanisi 8:3  Strijd niet tegen een grote mond; Want het is hout werpen op het vuur.
Sira NlCanisi 8:4  Heb geen omgang met een dwaas; Anders gaan hoogstaande lieden u verachten.
Sira NlCanisi 8:5  Maar veracht niemand, die zich van zijn zonde bekeert; Bedenk, dat wij allen schuldig zijn.
Sira NlCanisi 8:6  Spot nooit met iemand om zijn ouderdom, Want ook wij worden oud.
Sira NlCanisi 8:7  Wees niet verheugd over iemands dood; Bedenk, dat wij allen eens sterven.
Sira NlCanisi 8:8  Versmaad de raad der wijzen niet, Maar houd u bezig met hun spreuken; Van hen toch kunt ge wijsheid leren, Om sterk te staan tegenover vorsten.
Sira NlCanisi 8:9  Veracht de verhalen der ouden niet, Die zij hoorden van hun vaderen; Van hen toch kunt ge wijsheid leren, Om antwoord te geven in tijd van nood.
Sira NlCanisi 8:10  Kom niet te dicht bij de kolen der zondaars; Anders wordt ge verbrand door hun gloed.
Sira NlCanisi 8:11  Loop niet weg voor den spotter; Laat hem niet zitten als iemand, die u een hinderlaag legt.
Sira NlCanisi 8:12  Geef niet te leen aan iemand, die machtiger is, En als ge het doet, beschouw het dan als verloren.
Sira NlCanisi 8:13  Blijf geen borg boven uw vermogen; Maar blijft ge borg, reken dan op betalen.
Sira NlCanisi 8:14  Begin geen proces met een rechter; Want hij kan uitspraak doen, zoals hij wil.
Sira NlCanisi 8:15  Ga niet op reis met een waaghals; Ge zoudt grote ongelukken kunnen belopen. Want hij doet, wat hem invalt, En ge gaat door zijn dwaasheid te gronde.
Sira NlCanisi 8:16  Begin geen strijd met een driftkop, En rijd niet met hem de woestijn in; Want bloed heeft voor hem geen waarde, En hij brengt u om, zonder dat iemand u redt.
Sira NlCanisi 8:17  Pleeg geen overleg met een dwaas; Hij kan uw plannen toch niet geheim houden.
Sira NlCanisi 8:18  Doe in andermans bijzijn niet wat geheim moet blijven; Want ge weet niet, wat hij zal doen.
Sira NlCanisi 8:19  Leg uw hart niet bloot aan iedereen, Maar stoot ook vriendelijkheid niet af.
Chapter 9
Sira NlCanisi 9:1  Wees niet achterdochtig op de vrouw aan uw boezem; Ge leert haar maar kwaad tot uw eigen nadeel.
Sira NlCanisi 9:2  Lever u niet over aan uw vrouw, En laat haar niet over u heersen.
Sira NlCanisi 9:3  Onderhoud geen betrekking met andere vrouwen, Om niet in haar strikken te vallen.
Sira NlCanisi 9:4  Leg het niet aan met zangeressen; Anders zetten zij u in vlam met haar mond.
Sira NlCanisi 9:5  Blik niet begerig naar jonge meisjes; Anders beloopt ge nog straf.
Sira NlCanisi 9:6  Geef u niet af met slechte vrouwen; Want zij brengen uw erfgoed er door.
Sira NlCanisi 9:7  Spied niet rond in de straten der stad, En slenter niet over haar pleinen.
Sira NlCanisi 9:8  Wend uw blik af van een mooie vrouw, En kijk niet naar schoonheid, die u niet toekomt. Door vrouwenschoonheid kwamen velen ten val; Want de hartstocht vlamt op als een vuur.
Sira NlCanisi 9:9  Eet niet samen met andermans vrouw, En zit niet dronken met haar aan, Opdat het hart zich niet tot haar neige, En gij ten grave zoudt dalen in bloed.
Sira NlCanisi 9:10  Laat een ouden vriend niet gaan, Want een nieuwe is niet zo aanhankelijk. Als nieuwe wijn is een nieuwe vriend; Eerst als hij oud is, kunt ge hem drinken.
Sira NlCanisi 9:11  Wees niet jaloers op een zondaar, Want ge weet niet, welk lot hem nog treft.
Sira NlCanisi 9:12  Benijd den trotsaard niet, al gaat het hem goed; Bedenk, dat hij niet tot de dood ongestraft blijft.
Sira NlCanisi 9:13  Houd u ver van den man, die macht heeft te doden, Dan hoeft geen vrees voor de dood u te kwellen; Maar moet ge hem naderen, doe niets verkeerds, Opdat hij u niet het leven beneemt. Weet, dat ge loopt temidden van strikken,
Sira NlCanisi 9:14  Geef uw naaste antwoord naar best vermogen, Maar win zelf raad bij de wijzen in.
Sira NlCanisi 9:15  Pleeg overleg met verstandige mensen, Maar ieder besluit zij naar Jahweh's Wet.
Sira NlCanisi 9:16  Eet met rechtschapen mannen uw brood, En in de vreze Gods zij uw roem.
Sira NlCanisi 9:17  In vaardige handen is de kunst goed bewaard; Wie het volk bestuurt, moet wijs zijn van inzicht.
Sira NlCanisi 9:18  Een praatvaar is gevreesd in de stad, Een woord uit zijn mond is niet gewild.
Chapter 10
Sira NlCanisi 10:1  Een verstandig vorst houdt zijn volk in tucht, En het bestuur van een wijze is welgeordend.
Sira NlCanisi 10:2  Zoals de vorst van een volk, zo ook zijn beambten; En zoals het hoofd van een stad, zo ook haar bewoners.
Sira NlCanisi 10:3  Een onbesuisd koning brengt verderf over de stad, Maar de wijsheid van haar vorst brengt de stad tot bloei.
Sira NlCanisi 10:4  In de hand van God rust het bestuur van de wereld; In iedere tijd geeft Hij haar den geschikten man.
Sira NlCanisi 10:5  In de hand van God ligt ieders gezag; Hij verleent den bestuurder zijn aanzien.
Sira NlCanisi 10:6  Verdruk den naaste niet met geweld, En bewandel niet de weg van de hoogmoed.
Sira NlCanisi 10:7  Hoogmoed is gehaat bij God en de mensen, Bij beiden nog erger dan verdrukking.
Sira NlCanisi 10:8  De heerschappij ging over van volk op volk, Ter oorzake van verdrukking en hoogmoed.
Sira NlCanisi 10:9  Wat durft stof en as zich verheffen, Wiens lichaam reeds bij zijn leven verteert.
Sira NlCanisi 10:10  Een lichte ziekte: de dokter lacht; Heden nog koning: komt hij morgen ten val.
Sira NlCanisi 10:11  En sterft de mens, hij krijgt als zijn deel ontbinding en maden, ongedierte en wormen.
Sira NlCanisi 10:12  De trots begint, als de mens tot macht komt; Dan keert zijn hart zich af van zijn Schepper.
Sira NlCanisi 10:13  Want de hoogmoed is een vergaarbak van zonde, Een bron, waaruit ongerechtigheid opborrelt. Daarom zal God dat hart met kwelling vervullen, En hem slaan tot vernietiging toe.
Sira NlCanisi 10:14  De troon der hovaardigen stort God omver; Hij zet de deemoedigen in hun plaats.
Sira NlCanisi 10:16  De sporen der trotsen wist God uit, En hun stronk houwt Hij af tot de grond;
Sira NlCanisi 10:17  Hij rukt ze uit het land en drijft ze weg, En doet hun gedachtenis van de aarde verdwijnen.
Sira NlCanisi 10:18  Want hoogmoed past niet aan den mens, Verwaten trots niet aan het kind van de vrouw.
Sira NlCanisi 10:19  Welk mensengeslacht staat hoog in ere? Dat geslacht is in ere, dat God vreest. Welk mensengeslacht is zonder eer? Dat geslacht is veracht, dat de geboden overtreedt.
Sira NlCanisi 10:20  Zoals een vorst geëerd is in de kring van zijn broeders, Zo is een godvrezende geëerd in Gods ogen;
Sira NlCanisi 10:22  Bijwoner, vreemdeling, buitenlander of arme: Hun aller roem is de vreze Gods.
Sira NlCanisi 10:23  Veracht dus geen arme, die rechtschapen is, En eer geen zondaar, wie het ook zij.
Sira NlCanisi 10:24  Prins, vorst en rechter staan in ere, Maar geen is er groter, dan wie God vreest.
Sira NlCanisi 10:25  Een verstandige slaaf wordt door vrijen gediend, En geen wijze, die er om mort.
Sira NlCanisi 10:26  Wees niet eigenwijs, dat gij slechts werkt, als het u lust, En poch niet ten tijde van nood;
Sira NlCanisi 10:27  Beter wie werkt en van alles genoeg heeft, Dan wie pocht, maar niets heeft te eten.
Sira NlCanisi 10:28  Mijn zoon, houd in alle ootmoed uzelf in ere, En bezorg u de achting, zoals het behoort.
Sira NlCanisi 10:29  Wie zal hem rechtvaardigen, die zichzelf veroordeelt; Wie hem eren, die zichzelf onteert?.
Sira NlCanisi 10:30  Soms worden armen geëerd om hun wijsheid, Terwijl anderen in ere zijn om hun bezit.
Sira NlCanisi 10:31  Werd zo'n arme eens rijk, hoeveel groter zijn eer; Werd zo'n rijke eens arm, hoeveel groter zijn schande!
Chapter 11
Sira NlCanisi 11:1  De wijsheid van een arme verheft zijn hoofd, En geeft hem een plaats onder de vorsten.
Sira NlCanisi 11:2  Wil dus niemand prijzen om zijn schone gestalte, En niemand minachten om zijn uiterlijk.
Sira NlCanisi 11:3  De bij is maar nietig onder al wat er vliegt, Maar wat zij voortbrengt, overtreft al het andere.
Sira NlCanisi 11:4  Spot dus niet met het kleed van een stakker, En lach niet om iemand in kwade doen; Want wonderbaar zijn de werken des Heren, En zijn beschikkingen zijn voor de mensen verborgen.
Sira NlCanisi 11:5  Misdeelden bestegen dikwijls de troon, En aan wien niemand dacht, verwierf de kroon;
Sira NlCanisi 11:6  Maar vele aanzienlijken kwamen ten val, En machtigen vielen het ongeluk ten prooi.
Sira NlCanisi 11:7  Verwerp dus niet, eer ge hebt onderzocht: Eerst onderzoeken en dan verwerpen!
Sira NlCanisi 11:8  Mijn zoon, geef geen antwoord, vóór ge hebt geluisterd, En val den spreker niet in de rede;
Sira NlCanisi 11:9  Gaat de zaak u niet aan, twist er niet om, En bemoei u niet met de ruzie der bozen.
Sira NlCanisi 11:10  Mijn zoon, waarom zoudt ge uw zaken vermeerderen; Want niet zonder schade breidt ge ze uit. Hoe meer ge u haast, hoe minder ge slaagt; En hoe meer ge zoekt, hoe minder ge vindt.
Sira NlCanisi 11:11  Soms tobt men zich af, men zwoegt en men ijlt, En toch bereikt men geen doel.
Sira NlCanisi 11:12  Daarnaast staat een tobber, een stakker, Zonder kracht, en door en door arm;
Sira NlCanisi 11:13  Maar Jahweh ziet genadig hem aan, En schudt het stof en het vuil van hem af; Hij richt zijn hoofd op en heft hem omhoog, En velen staren met verbazing hem aan.
Sira NlCanisi 11:14  Goed en kwaad, leven en dood, Armoe en rijkdom komen van Jahweh!.
Sira NlCanisi 11:16  In duisternis dwalen is het lot van de zondaars, Wie kwaad doen, bij hen blijft het kwaad;
Sira NlCanisi 11:17  Maar zegen des Heren blijft het deel der gerechten, Zijn genade geeft hun altijd geluk.
Sira NlCanisi 11:18  Soms wordt iemand rijk door heel veel zwoegen, En dit is het loon, dat hij krijgt:
Sira NlCanisi 11:19  Eens denkt hij: Rust wil ik vinden; Nu ga ik genieten van mijn bezit. Maar hij weet niet, wat hem gaat overkomen; Hij laat het anderen achter, en sterft.
Sira NlCanisi 11:20  Mijn zoon, volbreng standvastig uw plicht, Zodat ge vergrijst in uw werk.
Sira NlCanisi 11:21  Verwonder u niet over de zondaars; Vertrouw op Jahweh en wacht op zijn licht! Want gemakkelijk is het in de ogen van Jahweh, Plotseling den arme rijk te maken.
Sira NlCanisi 11:22  De zegen Gods is het loon van den rechtvaardige; Te zijner tijd ontluikt zijn hoop.
Sira NlCanisi 11:23  Denk niet: Wat heb ik nog nodig; Ik doe, wat ik wil; wat wens ik nog meer?
Sira NlCanisi 11:24  Denk niet: Ik heb toch genoeg; Welk ongeluk kan mij nog treffen?
Sira NlCanisi 11:25  Op de dag van geluk vergeet men het ongeluk; Op de dag van ongeluk denkt men niet meer aan geluk.
Sira NlCanisi 11:26  Want gemakkelijk is het voor Jahweh, Den mens nog op zijn sterfdag zijn gedrag te vergelden.
Sira NlCanisi 11:27  De tijd van ongeluk doet de vreugde vergeten, En 's mensen einde openbaart, wat hij is.
Sira NlCanisi 11:28  Vóór de dood dus niemand gelukkig prijzen, Eerst aan zijn einde erkent men den mens.
Sira NlCanisi 11:29  Haal niet iedereen in uw huis; Want vaak wordt een misdaad gepleegd door zwervers.
Sira NlCanisi 11:30  Als een lokvogel in een kooi is het hart van den trotse, Als een spion, die het zwakke punt verkent;
Sira NlCanisi 11:31  Door laster verdraait hij het goede tot kwaad, En sticht hij tweespalt onder uw vrienden.
Sira NlCanisi 11:32  Zoals uit een vonk veel vlammen laaien, Zo loert het Belialskind op bloed.
Sira NlCanisi 11:33  Ontwijk dus den kwade, want kwaad brengt hij voort; Waarom zoudt ge een blijvende smet op u laden?
Sira NlCanisi 11:34  Ga niet om met den boze, want hij bederft uw gedrag, En maakt u afkerig van uw plicht.
Chapter 12
Sira NlCanisi 12:1  Als ge wel doet, let dan op aan wien, Opdat ge van uw weldadigheid loon moogt verwachten.
Sira NlCanisi 12:2  Doe wel aan den rechtvaardige: dan wordt ge beloond; Zo niet door hem, dan tenminste door Jahweh.
Sira NlCanisi 12:3  Maar de weldoener van bozen wordt niet beloond; Hij doet er immers geen goed werk mee.
Sira NlCanisi 12:5  Verkwik den kleine, en geef niet aan den trotse. Geef hem geen wapens in de hand: Hij zou er mee tegen u strijden;
Sira NlCanisi 12:6  Want ook God haat de bozen, En oefent vergelding aan de slechten.
Sira NlCanisi 12:7  Dubbel treft u de boze ten tijde van nood, Voor al het goede, dat ge hem deedt.
Sira NlCanisi 12:8  Een vriend kan men niet erkennen bij voorspoed; Maar bij ongeluk verbergt de vijand zich niet.
Sira NlCanisi 12:9  Als het goed gaat, is ook de vijand een vriend; Maar bij ongeluk gaat de vriend zelfs lopen.
Sira NlCanisi 12:10  Vertrouw dus nooit op een vijand, Want als ijzerroest zit hij vol boosheid;
Sira NlCanisi 12:11  Al luistert hij naar u nog zo gedwee, Blijf zorgvuldig voor hem op uw hoede. Wees voor hem als iemand, die een spiegel poetst, Begrijp, dat men nooit zeker is tegen roest.
Sira NlCanisi 12:12  Geef hem geen plaats aan uw zijde; Anders jaagt hij u op en neemt uw plaats in beslag. Zet hem niet aan uw rechterhand, Opdat hij niet uw zetel bezet; Dan zoudt ge ten slotte mijn woord begrijpen, En moeten instemmen met mijn klachten.
Sira NlCanisi 12:13  Wie beklaagt een slangenbezweerder, die wordt gebeten, Of allen, die zich bij wilde beesten wagen?
Sira NlCanisi 12:14  Evenmin hem, die met een hoogmoedige omgaat, En zich in diens zonde verstrikt.
Sira NlCanisi 12:15  Een tijdlang blijft hij, zonder zich te doen kennen, Maar als ge gaat wankelen, houdt hij het niet uit.
Sira NlCanisi 12:16  Met zijn lippen is de vijand wel vriendelijk, Maar in zijn hart graaft hij diepe kuilen;
Sira NlCanisi 12:17  Met zijn ogen weet de vijand te wenen, Maar ziet hij de kans, hij wordt niet zat van uw bloed.
Sira NlCanisi 12:18  Treft u een ongeluk, dan is hij aanwezig, Als wilde hij helpen, maar hij belaagt uw hiel; Dan schudt hij het hoofd en klapt in de handen, En vertrekt zijn gezicht tot een grijns.
Chapter 13
Sira NlCanisi 13:1  Wie pek aanraakt, aan zijn hand blijft het kleven; Wie met een spotter omgaat, krijgt zijn manieren.
Sira NlCanisi 13:2  Wilt ge dragen, wat te zwaar voor u is? Waarom dan omgang hebben met wie rijker is dan gij? Kan de pot wel samengaan met de ketel? Stoten ze tegen elkander, de pot zal breken.
Sira NlCanisi 13:3  Doet de rijke onrecht, hij beroemt er zich op; De arme moet nog smeken, als hij verdrukt wordt.
Sira NlCanisi 13:4  Zo ge hem van dienst zijt, buit hij u uit; Als ge er bij neervalt, spaart hij u niet.
Sira NlCanisi 13:5  Zo lang ge hebt, doet hij vriendelijk met u, Maar maakt u arm zonder enige spijt.
Sira NlCanisi 13:6  Heeft hij u nodig, dan is hij verknocht, Schertst met u, en doet erg vertrouwelijk;
Sira NlCanisi 13:7  Totdat hij geslaagd is. drijft hij zijn spel met u, Tweemaal, driemaal kleedt hij u uit. Ziet hij u later, dan loopt hij u voorbij, En schudt zijn hoofd over u.
Sira NlCanisi 13:8  Geef dus acht, word niet te overmoedig; Word niet gelijk aan mensen zonder verstand.
Sira NlCanisi 13:9  Nadert er een prins, houd u op een afstand, Met des te groter aandrang zal hij u ontbieden;
Sira NlCanisi 13:10  Dring u niet op, anders wijst men u terug, Blijf ook niet te ver, anders wordt ge vergeten.
Sira NlCanisi 13:11  Ga niet te vrijpostig met hem om, En vertrouw niet te veel op zijn praten; Want hij praat zo veel, om u te beproeven, Hij schertst met u en hoort u uit.
Sira NlCanisi 13:12  Meedogenloos drijft hij met iemand de spot, Onbarmhartig legt hij lagen voor velen.
Sira NlCanisi 13:13  Wees dus gewaarschuwd en blijf op uw hoede; Ga niet om met mensen van geweld.
Sira NlCanisi 13:15  Zoals ieder wezen zijns gelijke bemint, Evenzo de mens dengene, die op hem gelijkt.
Sira NlCanisi 13:16  Ieder wezen sluit zich aan bij zijn soort, Zo moet ook de mens slechts omgaan met zijns gelijke.
Sira NlCanisi 13:17  Sluit de wolf zich soms aan bij het lam? Evenmin de boze bij den rechtvaardige.
Sira NlCanisi 13:18  Is er wel vrede tussen hyena en hond? Evenmin is er vrede tussen rijk en arm.
Sira NlCanisi 13:19  De ezel der steppe is een prooi voor den leeuw, Zo zijn de armen de kudde der rijken.
Sira NlCanisi 13:20  Zoals de trotse de ootmoed veracht, Zo minacht de rijke den arme.
Sira NlCanisi 13:21  Wankelt de rijke, hij wordt gesteund door een vriend; Maar wankelt de arme, men stuurt hem van den een naar den ander.
Sira NlCanisi 13:22  Als de rijke spreekt, heeft hij vele handlangers, En zijn lelijke woorden noemt men nog mooi. Maar spreekt de arme, dan lacht men hem uit; Al spreekt hij verstandig, hij vindt geen gehoor.
Sira NlCanisi 13:23  Als de rijke spreekt, zwijgen allen stil, En hemelhoog verheft men zijn onzin. Maar spreekt een arme, dan zegt men: “Wie is dat?” Begaat hij een vergissing, dan stoot men hem neer.
Sira NlCanisi 13:24  Goed is de rijkdom, als hij is zonder zonde; Maar slecht is de armoe, die voortkomt uit kwaad.
Sira NlCanisi 13:25  's Mensen hart verandert zijn gelaat, Hetzij ten goede of ten kwade;
Sira NlCanisi 13:26  Een blij gelaat is het teken van een goed geweten, In eenzaamheid peinzen het teken van zinnen op kwaad.
Chapter 14
Sira NlCanisi 14:1  Gelukkig de mens dus, wiens mond hem niet aanklaagt, En wiens hart geen beschuldiging tegen hem uit;
Sira NlCanisi 14:2  Gelukkig de mens, wiens geweten geen verwijten doet, Want zijn hoop zal nimmer vergaan!
Sira NlCanisi 14:3  Een gierig mens heeft niets aan rijkdom, En een vrek is met goud niet gebaat.
Sira NlCanisi 14:4  Wie zich zelf te kort doet, spaart voor anderen, En vreemden genieten van zijn goed.
Sira NlCanisi 14:5  Wie zichzelf niets gunt, is voor niemand goed; Maar ook zelf geniet hij niet van zijn bezit.
Sira NlCanisi 14:6  Wie slecht is voor zichzelf, geen slechter dan hij; Maar hij wordt ook beloond voor zijn slechtheid!
Sira NlCanisi 14:7  Doet hij soms goed, het is bij vergissing; Want tenslotte komt zijn ondeugd uit.
Sira NlCanisi 14:8  Slecht is de mens met hebzuchtige blik; Hij wendt het gelaat af en bekommert zich om niemand,
Sira NlCanisi 14:9  Het oog van den vrek heeft aan zijn bezit niet genoeg, En het afgunstig oog mergelt hem uit.
Sira NlCanisi 14:10  Het gierig oog ziet uit naar spijzen, Want niets staat er op zijn tafel; Maar een goed mens heeft spijs genoeg, Zelfs uit een droge bron stroomt water op tafel.
Sira NlCanisi 14:11  Mijn zoon, zo ge wat hebt, doe uzelf dan te goed, En geniet ervan naar vermogen;
Sira NlCanisi 14:12  Denk er aan, dat de dood niet draalt, Dat de tijd, die u rest, u niet wordt gemeld.
Sira NlCanisi 14:13  Voordat ge sterft, doe wel aan uw naaste, Geef hem, zoveel ge maar kunt;
Sira NlCanisi 14:14  Maar ontzeg ook uzelf geen gelukkige dag, Laat uw deel van het genot u niet ontsnappen.
Sira NlCanisi 14:15  Moet ge niet uw bezit aan anderen achterlaten; Zullen zij uw vermogen niet verdelen door het lot?
Sira NlCanisi 14:16  Geef dus uw naaste, en vertroetel uzelf, Want in het dodenrijk is geen vreugde meer te vinden;
Sira NlCanisi 14:17  Alle vlees wordt oud als een kleed, Want van ouds luidt de wet: Het moet sterven!
Sira NlCanisi 14:18  Zoals de bloesem ontspruit aan de groene boom, En het ene verwelkt, als het andere ontluikt, Zo ook het geslacht van vlees en bloed: Het ene sterft uit, het andere komt op;
Sira NlCanisi 14:19  Al zijn werken zullen vergaan, Want het werk van zijn handen komt achter hem aan.
Sira NlCanisi 14:20  Vierde reeks. De wijsheid en de zonde der mensen. Inleiding. De vruchten der wijsheid. Gelukkig de mens, die bedacht is op wijsheid, En naarstig zich toelegt op inzicht;
Sira NlCanisi 14:21  Die zijn hart er op zet, haar wegen te kennen, En inzicht te krijgen in haar geheimen;
Sira NlCanisi 14:22  Die haar achtervolgt, als was hij een verspieder, En al haar wegen beloert;
Sira NlCanisi 14:23  Die door haar venster naar binnen gluurt, En luistervink speelt aan haar deur;
Sira NlCanisi 14:24  Die rond haar huis zijn verblijfplaats zoekt, En zijn tentpin in haar muren drijft;
Sira NlCanisi 14:25  Die aan haar zijde zijn tent opslaat, En daar een goede woning vindt;
Sira NlCanisi 14:26  Die zijn nest in haar lover bouwt, En op haar takken verpoost;
Sira NlCanisi 14:27  Die in haar schaduw zich tegen de hitte beschut, En een schuilhoek vindt om te wonen.
Chapter 15
Sira NlCanisi 15:1  Wie Jahweh vreest, zal dit alles doen, En wie de Wet nastreeft, zal haar vinden;
Sira NlCanisi 15:2  Zij treedt als een moeder hem tegemoet, En ontvangt hem als de vrouw zijner jeugd.
Sira NlCanisi 15:3  Dan spijst zij hem met het brood der wijsheid, En laaft hem met het water der kennis;
Sira NlCanisi 15:4  Hij kan op haar steunen zonder te wankelen, Op haar vertrouwen, en nooit tevergeefs.
Sira NlCanisi 15:5  Zij zal hem verheffen boven zijn makkers, Zijn mond ontsluiten in de vergadering.
Sira NlCanisi 15:6  Vreugde en blijdschap zal hij vinden, En eeuwige roem doet zij hem erven.
Sira NlCanisi 15:7  Maar zondaars verkrijgen haar nooit, En trotsaards zijn voor haar blind;
Sira NlCanisi 15:8  Van spotters houdt zij zich verre, En leugenaars gedenken haar niet.
Sira NlCanisi 15:9  In de mond van den zondaar past haar lof niet, Want hij heeft haar van God niet verkregen;
Sira NlCanisi 15:10  Maar de mond van den wijze verkondigt haar lof, Want wie haar bezit, kan haar aan anderen leren.
Sira NlCanisi 15:11  Denk niet: Mijn zonde komt van God; Want wat Hij haat, dat kan Hij niet doen.
Sira NlCanisi 15:12  Zeg toch niet: Hij heeft mij doen vallen; Want Hij heeft den zondaar niet nodig.
Sira NlCanisi 15:13  Jahweh haat alle zonde en kwaad, En die hem vrezen, bewaart Hij er voor.
Sira NlCanisi 15:14  Sinds God den mens schiep in de aanvang, Heeft Hij hem overgelaten aan zijn eigen verstand.
Sira NlCanisi 15:15  Als ge wilt, kunt ge de geboden bewaren. Als ge wijs zijt, volbrengt ge zijn wil.
Sira NlCanisi 15:16  Vóór u zijn neergelegd water en vuur; Steek uit uw hand naar wat ge verkiest.
Sira NlCanisi 15:17  Vóór den mens ligt de keus tussen leven en dood; Wat hij verlangt, dat wordt hem gegeven.
Sira NlCanisi 15:18  Onmetelijk is de wijsheid van Jahweh; Sterk is zijn kracht en alles doorschouwt Hij.
Sira NlCanisi 15:19  De ogen van God zien neer op zijn werken, En Hij kent alle daden der mensen;
Sira NlCanisi 15:20  Hij heeft den mens niet bevolen te zondigen, En daarom zegent Hij zondaars niet.
Chapter 16
Sira NlCanisi 16:1  Verblijd u niet om de schoonheid van knapen, die niet deugen, En verheug u niet over goddeloze kinderen;
Sira NlCanisi 16:2  Al gedijen ze ook, schep er geen vreugde in, Als zij de vreze des Heren niet hebben.
Sira NlCanisi 16:3  Heb geen verwachtingen van hun leven, En stel geen vertrouwen in hun toekomst; Want één, die Gods wil doet, is meer waard dan duizend, Beter kinderloos sterven, dan veel slechte kinderen.
Sira NlCanisi 16:4  Door één godvrezende blijft een stad bewoond; Maar door een geslacht van zondaars gaat ze te gronde.
Sira NlCanisi 16:5  Meer dergelijke dingen hebben mijn ogen gezien, Nog sterker gevallen vernamen mijn oren:
Sira NlCanisi 16:6  In de bende der bozen ontvlamde het vuur. In het goddeloze volk ontbrandde de toorn;
Sira NlCanisi 16:7  Hij schonk geen vergiffenis aan de reuzen der oudheid, Die de wereld beroerden door hun kracht.
Sira NlCanisi 16:8  De medeburgers van Lot heeft Hij niet gespaard, Toen zij Hem tartten door hun overmoed;
Sira NlCanisi 16:9  Evenmin de volkeren, door de banvloek getroffen, Maar om hun zonden dreef Hij ze weg.
Sira NlCanisi 16:10  Zo ook de zeshonderdduizend man voetvolk, Die werden verdelgd om de verstoktheid huns harten.
Sira NlCanisi 16:11  Ja, al bleef er maar één hardnekkig, Wonder, als hij niet zou worden gestraft. Want bij Hem is erbarming, maar ook gramschap; Hij spaart en vergeeft, maar stort op de bozen zijn toorn.
Sira NlCanisi 16:12  Zo groot zijn ontferming, zo groot ook zijn straffen; Hij oordeelt eenieder volgens zijn werken.
Sira NlCanisi 16:13  De boze zal met zijn bezit niet ontkomen; Maar de hoop van de goeden zal Hij nimmer beschamen.
Sira NlCanisi 16:14  Ieder, die gerechtigheid doet, zal worden beloond; Iedere mens ontvangt van Hem naar zijn werken.
Sira NlCanisi 16:17  Denk niet: Ik ben voor God verborgen; Wie in den hoge denkt er aan mij? Onder zo'n grote massa word ik niet bemerkt; Wat ben ik onder zo vele mensen?
Sira NlCanisi 16:18  Zie, hemel en hemel der hemelen, afgrond en aarde, Zij beven, als Hij er op neerziet;
Sira NlCanisi 16:19  De grondslagen der bergen, de fundamenten der aarde, Zij sidderen, als Hij ze beschouwt.
Sira NlCanisi 16:20  En toch schenkt Hij geen aandacht aan mij; Wie zou er letten op mijn wegen?
Sira NlCanisi 16:21  Als ik zondig, geen oog dat het ziet; Als ik lieg in het diepste geheim, wie weet het?
Sira NlCanisi 16:22  Een goede daad, wie maakt ze bekend; Wat heb ik te hopen, al doe ik mijn plicht?
Sira NlCanisi 16:23  Stompzinnigen zijn het, die zo denken; Alleen een dwaas kan zo spreken!
Sira NlCanisi 16:24  Luistert naar mij en verneemt mijn wijsheid, Schenkt aandacht aan mijn woorden;
Sira NlCanisi 16:25  Na diep gepeins zal ik mijn geest laten sprankelen, Met bescheidenheid mijn kennis verkonden.
Sira NlCanisi 16:26  Toen God in den beginne zijn werken schiep, En volgens hun taak hun een plaats bereidde,
Sira NlCanisi 16:27  Heeft Hij voor immer hun werk geordend, Voor altijd hun gebied vastgesteld. Ze worden niet hongerig en lijden geen dorst, En houden niet op met hun werk;
Sira NlCanisi 16:30  Toen blikte de Heer op de aarde neder, En vervulde haar met zijn gaven;
Sira NlCanisi 16:31  Hij heeft haar met allerlei levende wezens bedekt, Die eens tot haar zullen terugkeren.
Chapter 17
Sira NlCanisi 17:1  De Heer heeft den mens uit aarde geschapen, Maar Hij voert hem ook tot haar terug;
Sira NlCanisi 17:2  Hij schonk hun slechts weinige dagen, een vaste tijd, En gaf hun macht over wat er op aarde bestaat.
Sira NlCanisi 17:3  Naar hun aard heeft Hij hen met macht bekleed, En naar zijn beeld hen geschapen;
Sira NlCanisi 17:4  Alle vlees vervulde Hij met ontzag voor den mens, Want Hij maakte hem heer over dieren en vogels.
Sira NlCanisi 17:6  Hij schonk hun een tong, ogen en oren, En gaf hun een hart om te denken;
Sira NlCanisi 17:7  Met verstand en kennis vervulde Hij hen, En toonde hun, wat goed is en kwaad.
Sira NlCanisi 17:8  Hij plaatste zijn oog in hun hart, Opdat zij de grootheid zijner werken zouden begrijpen.
Sira NlCanisi 17:10  Zij zullen de lof verkonden van zijn heilige Naam, Om de grootheid van zijn werken te prijzen.
Sira NlCanisi 17:11  Hij gaf hun nog weer nieuwe kennis, Toen Hij hun de wet des levens gaf;
Sira NlCanisi 17:12  Hij sloot met hen een eeuwig verbond, En openbaarde hun zijn wetten.
Sira NlCanisi 17:13  Hun ogen hebben zijn grote glorie aanschouwd, Hun oren zijn heerlijke stem vernomen.
Sira NlCanisi 17:14  Hij sprak tot hen: “Wacht u voor alle kwaad,” En gaf iedereen geboden over zijn naaste.
Sira NlCanisi 17:15  Hun wegen liggen altijd voor Hem open, En zijn niet verborgen voor zijn ogen;
Sira NlCanisi 17:19  Al hun werken staan als de zon voor zijn aanschijn, Want zijn ogen rusten steeds op hun wegen.
Sira NlCanisi 17:20  Hun ongerechtigheden zijn voor Hem niet verborgen; Al hun zonden liggen open voor den Heer.
Sira NlCanisi 17:22  Als een zegelring bewaart Hij de aalmoes der mensen, Iemands weldaad als de appel van het oog;
Sira NlCanisi 17:23  Later verheft Hij Zich om het hun te belonen, Of om straf op hun hoofd te doen komen.
Sira NlCanisi 17:24  Toch schenkt Hij bekering aan de boetvaardigen. En moedigt de vertwijfelden aan:
Sira NlCanisi 17:25  Keer terug tot den Heer, en verlaat de zonden; Bid voor zijn aanschijn, en verminder het kwaad.
Sira NlCanisi 17:26  Bekeer u tot God, wend u af van het onrecht. Haat, zo diep als ge kunt, alle gruwel!'.
Sira NlCanisi 17:27  Wie zal in het dodenrijk den Allerhoogste loven, Zoals de levenden Hem prijzen?
Sira NlCanisi 17:28  Een dode is niet meer; hij heeft alle lof gestaakt; De levende en gezonde kunnen Jahweh nog loven.
Sira NlCanisi 17:29  Hoe groot is Jahweh's ontferming, En zijn erbarming voor die zich tot Hem bekeren!
Sira NlCanisi 17:30  Niet alles toch is volmaakt bij de mensen, Daar het mensenkind niet onsterfelijk is.
Sira NlCanisi 17:31  Wat straalt er meer dan de zon; toch wordt ze verduisterd: En de mens is maar een schepsel van vlees en bloed.
Chapter 18
Sira NlCanisi 18:1  Hij die in eeuwigheid leeft, en het heelal heeft geschapen,
Sira NlCanisi 18:4  Geen mens is in staat, zijn werken te melden; Wie zou zijn grootheid kunnen doorgronden?
Sira NlCanisi 18:5  Wie zou zijn grote macht kunnen meten, Of wie zijn barmhartigheid kunnen verhalen?
Sira NlCanisi 18:6  Niets kan men er af doen en niets er aan toevoegen: Jahweh's wonderwerken zijn niet te doorgronden.
Sira NlCanisi 18:7  Als de mens er mee eindigt, is het pas begonnen; Als hij er mee ophoudt, staat hij verlegen.
Sira NlCanisi 18:8  Wat is de mens en waartoe van nut; Wat brengt hij voor voordeel of nadeel?
Sira NlCanisi 18:9  Het getal zijner dagen is op zijn hoogst honderd jaar;
Sira NlCanisi 18:11  Daarom is Jahweh lankmoedig met hem, En stort Hij zijn erbarming over hem uit.
Sira NlCanisi 18:12  Hij ziet en weet, hoe moeilijk zij zich bekeren; Daarom vermeerdert Hij nog zijn erbarmen.
Sira NlCanisi 18:13  Een mens ontfermt zich slechts over zijn naaste, Maar God ontfermt Zich over alle vlees. Hij tuchtigt, bestraft en onderricht, En leidt als een herder zijn kudde;
Sira NlCanisi 18:14  Hij ontfermt Zich over hen, die zijn tucht aanvaarden, En zich beijveren voor zijn wetten.
Sira NlCanisi 18:15  Kind, voeg bij uw gave geen verwijt, Geen krenkend woord bij een gift.
Sira NlCanisi 18:16  Brengt de dauw geen verkoeling na de hitte? Zo is een goed woord beter nog dan een gave.
Sira NlCanisi 18:17  Zie, gaat een goed woord niet een goede gave te boven? Een beminnelijk man beschikt over beide;
Sira NlCanisi 18:18  Maar een dwaas doet liefdeloos verwijten, En de gift van zo'n vitter perst tranen uit de ogen.
Sira NlCanisi 18:19  Vóór ge spreekt, moet ge leren, En genezen, eer de ziekte er is.
Sira NlCanisi 18:20  Onderzoek uzelf vóór het oordeel, Om op het uur der bezoeking erbarming te vinden;
Sira NlCanisi 18:21  Vóórdat ge ziek wordt, moet ge u vernederen, Ten tijde der zonden reeds bekering tonen.
Sira NlCanisi 18:22  Verzuim niet, op tijd een belofte te vervullen, En wacht niet tot de dood, om die schuld te voldoen.
Sira NlCanisi 18:23  Eer ge iets belooft, moet ge u bezinnen; Wees niet als een mens, die Jahweh beproeft.
Sira NlCanisi 18:24  Denk aan de toorn op de dag van het einde, Aan de tijd der vergelding, als God Zich afkeert;
Sira NlCanisi 18:25  Denk aan de honger ten tijde van weelde, Aan armoe en gebrek in dagen van rijkdom.
Sira NlCanisi 18:26  Van 's morgens tot 's avonds wisselt de tijd; Alles ijlt voorbij voor het aanschijn van Jahweh.
Sira NlCanisi 18:27  Een verstandig man neemt zich bij alles in acht, En wacht zich in zondige tijden voor een misstap.
Sira NlCanisi 18:28  Wie verstandig is, wil wijsheid leren, En prijst hem, die haar heeft gevonden.
Sira NlCanisi 18:29  Die spreuken verstaan, onderrichten de wijsheid, En brengen scherpzinnige gelijkenissen voort.
Sira NlCanisi 18:30  Loop niet achter uw begeerten aan, En houd u ver van uw lusten;
Sira NlCanisi 18:31  Als ge u toestaat, wat de hartstocht wil, Maakt ge uzelf tot een vreugd voor uw vijand.
Sira NlCanisi 18:32  Verheug u niet over een weinig genot, Want dubbel zwaar valt dan het gemis;
Sira NlCanisi 18:33  Wees geen verkwister en geen drinker, Want dan blijft er niets in de buidel.
Chapter 19
Sira NlCanisi 19:1  Wie zo doet, wordt zeker niet rijk; Want wie het kleine versmaadt, gaat te gronde.
Sira NlCanisi 19:2  Wijn en vrouwen maken het hart overmoedig, En wie met deernen zich afgeeft, is nog vermeteler;
Sira NlCanisi 19:3  Verrotting en wormen nemen hem in bezit, Want een vermetel mens wordt weggerukt.
Sira NlCanisi 19:4  Wie lichtvaardig gelooft, is lichtzinnig van hart; Wie zo zich bezondigt, misdoet tegen zichzelf.
Sira NlCanisi 19:5  Want wie zich over boosheid verheugt, wordt veracht,
Sira NlCanisi 19:7  Wil daarom nooit iets oververtellen, Dan zal men ook u niet bekladden.
Sira NlCanisi 19:8  Hetzij vriend of vijand, vertel het niet; Kan het zonder zonde, breng het niet aan.
Sira NlCanisi 19:9  Want men hoort u aan, en is voor u op zijn hoede, En ter gelegener tijd zal men u er om haten.
Sira NlCanisi 19:10  Hebt ge iets gehoord, laat het met u sterven; Wees gerust: het doet u niet bersten.
Sira NlCanisi 19:11  De dwaas krijgt weeën van een nieuwtje, Zoals de barende van haar dracht;
Sira NlCanisi 19:12  Zoals een pijl vasthaakt in het vlees van de schenkel, Zo een nieuwtje in het hart van den dwaas.
Sira NlCanisi 19:13  Ondervraag uw vriend, of hij het niet heeft gedaan; En deed hij het wel, dat hij het niet weer doe.
Sira NlCanisi 19:14  Ondervraag uw vriend, of hij het niet heeft gezegd, En zei hij het wel, dat hij het niet weer zegge.
Sira NlCanisi 19:15  Ondervraag uw vriend, want men lastert veel; Geloof dus niet al wat men zegt.
Sira NlCanisi 19:16  Men doet soms een misstap, maar zonder bedoeling; Maar wie heeft er niet met zijn tong gezondigd?
Sira NlCanisi 19:17  Ondervraag uw vriend, eer ge hem bedreigt, En neem de Wet van den Allerhoogste in acht.
Sira NlCanisi 19:20  Volmaakte wijsheid is de vreze des Heren, Volkomen wijsheid streeft naar het volbrengen der Wet;
Sira NlCanisi 19:22  Maar de kennis der boosheid is geen wijsheid, En de raad der zondaars geen verstand.
Sira NlCanisi 19:23  Er is een schranderheid, die een gruwel is, En er zijn onverstandigen zonder boosheid.
Sira NlCanisi 19:24  Beter zwak van inzicht, maar godvrezend, Dan een groot verstand, maar de Wet overtredend.
Sira NlCanisi 19:25  Er is een geslepen sluwheid, maar onrechtvaardig, Die het recht verdraait, als ze vonnis velt.
Sira NlCanisi 19:26  Men gaat soms rond, als gebukt onder rouw, Maar zijn binnenste is vol bedrog;
Sira NlCanisi 19:27  Met gebogen hoofd, als wezenloos, Maar onverhoeds zal hij u overvallen.
Sira NlCanisi 19:28  Hij mist de kracht, om zonde te doen, Maar zo gauw hij de kans ziet, doet hij kwaad.
Chapter 20
Sira NlCanisi 20:1  Soms is een terechtwijzing wel wat ontijdig; Zwijgen kan soms verstandig zijn.
Sira NlCanisi 20:2  Toch is het beter, te berispen dan te razen; Want wie bekent, wordt voor slechter bewaard.
Sira NlCanisi 20:4  Als een ontmande, die in hartstocht een jonkvrouw onteert: Zo is hij, die een berisping geeft met geweld.
Sira NlCanisi 20:5  Er zijn er, die hun wijsheid tonen door zwijgen, Zoals anderen zich gehaat maken door hun gepraat.
Sira NlCanisi 20:6  Er zijn er, die zwijgen, bij gebrek aan een antwoord, Maar anderen zwijgen, en wachten hun tijd.
Sira NlCanisi 20:7  De wijze zwijgt, tot zijn tijd is gekomen, Maar de zwetser en dwaze let op geen tijd.
Sira NlCanisi 20:8  Aan een praatvaar heeft men een hekel, En wie zich veel aanmatigt, wordt gehaat.
Sira NlCanisi 20:9  Een schijnbaar succes strekt den mens soms tot onheil, En een gewin wordt soms een verlies.
Sira NlCanisi 20:10  Soms brengt een geschenk u geen voordeel, En soms wordt het dubbel vergolden.
Sira NlCanisi 20:11  Soms vindt men vernedering in plaats van glorie, En anderen heffen na de vernedering het hoofd omhoog.
Sira NlCanisi 20:12  De een koopt veel voor weinig geld, Een ander betaalt het zevenvoudig.
Sira NlCanisi 20:13  De wijze maakt zich bemind met spreken, Het vleien der dwazen is tevergeefs.
Sira NlCanisi 20:14  Het geschenk van een dwaas zal u niet baten, Want in plaats van één heeft hij vele ogen;
Sira NlCanisi 20:15  Hij geeft slechts weinig, maar doet veel verwijten, En zet zijn mond als een omroeper open. Vandaag zal hij lenen, morgen eist hij het terug; Hoe hatelijk is zo'n mens!
Sira NlCanisi 20:16  De dwaas moet zeggen: Ik heb geen vriend; Ik ontvang geen dank voor mijn gaven.
Sira NlCanisi 20:17  Die zijn brood eten, hebben een valse tong; Wat lachen zij hem dikwijls uit! Want zonder takt deelt hij uit, wat hij moest behouden, Met wat hij niet hoeft te behouden.
Sira NlCanisi 20:18  Liever een gladde vloer dan een gladde tong; Daardoor komt de boze spoedig ten val.
Sira NlCanisi 20:19  Een ontijdig woord is als een onaangenaam mens; Een onbeschaafd man heeft het steeds in de mond.
Sira NlCanisi 20:20  Een spreuk uit de mond van een dwaas heeft geen waarde; Want hij zegt ze niet op de rechte tijd.
Sira NlCanisi 20:21  Soms wordt men door armoe belet om te zondigen; Men heeft dan ook geen last van de wroeging.
Sira NlCanisi 20:22  Maar velen storten zich in het verderf door schaamte, En gaan te gronde om wille van een dwaas;
Sira NlCanisi 20:23  Zij doen aan een vriend beloften uit menselijk opzicht, En maken hem zo tot vijand om niet.
Sira NlCanisi 20:24  De leugen is een lelijke vlek op den mens; Toch vindt men ze dikwijls in de mond van onbeheersten.
Sira NlCanisi 20:25  Beter een dief, dan wie altijd liegt; Maar beiden oogsten verderf.
Sira NlCanisi 20:26  Het gedrag van een leugenaar is eerloos, En zijn schande kleeft hem altijd aan.
Sira NlCanisi 20:27  Wie wijs is in het spreken, brengt zichzelf vooruit; Want een verstandig mens behaagt aan de groten.
Sira NlCanisi 20:28  Wie het land bewerkt, maakt hoge schelven, Maar wie gerechtigheid oefent, wordt zelf verheven.
Sira NlCanisi 20:29  Giften en geschenken verblinden het oog van den wijze, En houden als een muilkorf de berisping terug in zijn mond.
Sira NlCanisi 20:30  Verborgen wijsheid en een verstopte schat: Wat voor nut hebben beide?
Sira NlCanisi 20:31  Beter een mens, die zijn dwaasheid verbergt, Dan een, die zijn wijsheid verstopt.
Chapter 21
Sira NlCanisi 21:1  Mijn zoon, hebt ge gezondigd, doe het niet meer, En bid voor uw vroegere zonden.
Sira NlCanisi 21:2  Vlucht voor de zonde als voor een slang, Want als ge haar nadert, zal ze u bijten; Leeuwentanden zijn haar tanden, Ze verslinden de zielen der mensen.
Sira NlCanisi 21:3  Iedere zonde is als een tweesnijdend zwaard; Geen genezing is er voor haar wonde.
Sira NlCanisi 21:4  Bedreiging en hoogmoed verwoesten de rijkdom, Daardoor stort het huis van den trotse in puin;
Sira NlCanisi 21:5  Maar het gebed van den kleine dringt door tot Gods oor, En hem zal spoedig recht wedervaren.
Sira NlCanisi 21:6  Wie berisping haat, volgt het spoor van den zondaar; Maar wie God vreest, neemt ze ter harte.
Sira NlCanisi 21:7  De snoever is alom bekend, Maar de verstandige merkt diens misstappen wel.
Sira NlCanisi 21:8  Wie zijn huis gaat bouwen met andermans geld, Is als een, die stenen vergaart voor de winter.
Sira NlCanisi 21:9  De bent der zondaars is een stapel vlas; Hun einde is het vlammende vuur.
Sira NlCanisi 21:10  De weg der zondaren is vrij van stenen; Maar aan het einde ervan ligt de diepte der hel.
Sira NlCanisi 21:11  Wie de Wet onderhoudt, is heer van zijn denken; Want wijsheid is het einde van de vreze des Heren.
Sira NlCanisi 21:12  Wie niet schrander is, wordt niet geleerd; Maar er is ook een schranderheid, die vol bitterheid is.
Sira NlCanisi 21:13  De kennis van een wijze zwelt aan als een stortvloed, En zijn schranderheid als een levende bron;
Sira NlCanisi 21:14  Maar het hart van den dwaas is als een gebroken kruik, Het kan geen enkele kennis behouden.
Sira NlCanisi 21:15  Als de verstandige een wijs woord verneemt, Prijst hij het en voegt er een ander aan toe; Hoort de lichtzinnige het, dan walgt het hem, En hij werpt het achter zijn rug.
Sira NlCanisi 21:16  Het gesprek van den dwaas is als een last op reis, Maar op de lippen van den wijze ligt bevalligheid;
Sira NlCanisi 21:17  In de vergadering hangt men aan de mond van den wijze, En zijn woorden overdenkt men in het hart.
Sira NlCanisi 21:18  Voor een dwaas is de wijsheid als een vervallen huis; Zijn kennis beperkt zich tot ordeloze woorden.
Sira NlCanisi 21:19  De tucht is voor den dwaas als kluisters aan de voeten, Als boeien aan de rechterhand.
Sira NlCanisi 21:20  Lacht de dwaas, hij schatert het uit; De wijze echter glimlacht nauwelijks.
Sira NlCanisi 21:21  De tucht is voor den wijze als een sieraad van goud, Als een armband aan de rechterhand.
Sira NlCanisi 21:22  De dwaas rent hals-over-kop de huizen binnen, Maar een man van ervaring blijft bescheiden buiten;
Sira NlCanisi 21:23  De dwaas gluurt door de deur naar binnen, Maar een welopgevoed man blijft buiten staan.
Sira NlCanisi 21:24  Het staat onbeschaafd, aan de deur te luisteren; Een wijs man zou daarbij van schaamte vergaan.
Sira NlCanisi 21:25  De dwaas heeft de mond vol over anderen; De wijze weegt zijn woorden op een schaal.
Sira NlCanisi 21:26  De dwazen hebben het hart in de mond; De wijze heeft zijn mond in het hart.
Sira NlCanisi 21:27  Als een dwaas den satan vervloekt, Dan vervloekt hij zichzelf;
Sira NlCanisi 21:28  Wie kwaadspreekt, schandvlekt zichzelf, En is gehaat in heel de buurt.
Chapter 22
Sira NlCanisi 22:1  De luiaard gelijkt op een smerige steen: Iedereen geeft af op zijn schande.
Sira NlCanisi 22:2  Een luiaard gelijkt op het vuil van de mesthoop: Ieder, die het aanraakt, veegt zijn hand af.
Sira NlCanisi 22:3  Een tuchteloos meisje is een schande voor haar vader; Zo'n dochter berokkent hem oneer.
Sira NlCanisi 22:4  Een verstandige dochter vindt haar man; Een eerloze echter wordt een smart voor haar vader.
Sira NlCanisi 22:5  De schaamteloze maakt vader en man te schande, En wordt door beiden veracht.
Sira NlCanisi 22:6  Een ontijdig woord is als muziek ten tijde van rouw, Maar slagen en tucht zijn altijd wijsheid.
Sira NlCanisi 22:9  Wie een dwaas onderricht, lijmt scherven aaneen, Maakt een slaper wakker uit diepe rust.
Sira NlCanisi 22:10  Wie spreekt tot een dwaas, spreekt tot iemand, die droomt; Ten slotte zal hij zeggen: ”Wat is er?“
Sira NlCanisi 22:11  " Ween over een dode, want het licht ging uit; Ween ook over een dwaas, want het verstand is heen. Ween minder over een dode, want hij heeft rust bekomen; Maar het leven van een dwaas is erger nog dan de dood.
Sira NlCanisi 22:12  Zeven dagen moet men een dode bewenen, Maar den dwaas en goddeloze geheel zijn leven.
Sira NlCanisi 22:13  Spreek niet veel met een dwaas, En ga niet om met onverstand; Wacht u voor hem, om geen last te hebben, En niet door zijn aanraking te worden besmet. Ontwijk hem, en ge zult rust vinden, En geen last hebben van zijn dwaasheid.
Sira NlCanisi 22:14  Wat is er zwaarder dan lood? Is zijn naam niet ‘een zot’?
Sira NlCanisi 22:15  Zand en zout en ijzerklompen Zijn lichter te dragen dan een overstandig mens.
Sira NlCanisi 22:16  Houten spanten, bij het bouwen verbonden, Laten bij geen schokken los; Zo zal het hart, dat vasthoudt aan een welberaamd plan, Geen ogenblik van zijn stuk geraken.
Sira NlCanisi 22:17  Een hart, dat zich verlaat op een verstandig besluit, Is sterk als een glad gepleisterde muur;
Sira NlCanisi 22:18  Maar stenen zonder kalk op elkaar gestapeld, Houden geen stand voor de storm. Zo is het hart, dat de plannen vreest van een dwaas, Tegen geen enkele angst bestand.
Sira NlCanisi 22:19  Wie in het oog prikt, doet tranen vloeien, Wie prikt in het hart, wekt gevoeligheid op;
Sira NlCanisi 22:20  Wie een steen gooit naar vogels, jaagt ze weg, Wie zijn vriend beschimpt, verbreekt de vriendschap.
Sira NlCanisi 22:21  Al trekt getegen uw vriend ook het zwaard, Wanhoop niet: het komt weer terecht;
Sira NlCanisi 22:22  Al zet ge een mond op tegen uw vriend, Wees niet bevreesd; het kan nog worden hersteld; Maar voor schimpen, trots en geheimen verklappen, Voor geniepige zetten gaat iedere vriend op de loop.
Sira NlCanisi 22:23  Blijf uw vriend in armoe trouw, Opdat ge ook in zijn voorspoed moogt delen. Verlaat hem niet ten tijde van nood; Dan deelt ge ook in zijn welvaart.
Sira NlCanisi 22:24  Vóór het vuur geeft de oven rook en smook: Zo gaat schelden aan bloedvergieten vooraf.
Sira NlCanisi 22:25  Nooit zal ik me schamen, een vriend te beschermen, En nooit zal ik me voor hem verbergen;
Sira NlCanisi 22:26  En al zou hij mij soms met kwaad vergelden, Ieder, die het hoort, zal zich dan voor hem wachten.
Sira NlCanisi 22:27  Wie geeft mij een wacht op mijn mond, Een goedsluitend zegel op mijn lippen, Opdat ik er niet door ten val moge komen, En mijn tong mij niet in het verderf moge storten?
Chapter 23
Sira NlCanisi 23:1  Jahweh, Vader en Heer van mijn leven, Laat niet toe, dat ik door hen bezwijk.
Sira NlCanisi 23:2  Wie stelt er een tuchtroede bij mijn verstand, En een wijze regel over mijn hart, Opdat ze mijn fouten niet sparen, En mijn zonden niet verdragen.
Sira NlCanisi 23:3  Anders zouden mijn misslagen zich verdubbelen, En mijn zonden nog talrijker worden; Zou ik bezwijken voor mijn belagers, En mijn vijand zich over mij verheugen.
Sira NlCanisi 23:4  Jahweh, Vader en God van mijn leven, Laat mij toch niet aan hun willekeur over;
Sira NlCanisi 23:5  Laat de hovaardij mijner ogen niet toe, En houd de begeerlijkheid verre van mij;
Sira NlCanisi 23:6  Laat gulzigheid en ontucht mij niet beheersen, En lever mij niet over aan schandelijke hartstocht.
Sira NlCanisi 23:7  Luistert, kinderen, naar de regels over het spreken; Want wie ze in acht neemt, wordt er niet door gevangen.
Sira NlCanisi 23:8  De zondaar laat zich door zijn lippen verstrikken, De lasteraar en trotse komen er door ten val.
Sira NlCanisi 23:9  Gewen uw mond niet aan het zweren; Heb geen gewoonte de heilige Naam te gebruiken.
Sira NlCanisi 23:10  Want zoals een slaaf, die steeds ondervraagd wordt, Niet vrij kan blijven van striemen, Zo zal ook wie zweert en altijd Gods naam noemt, Niet vrij kunnen blijven van zonde.
Sira NlCanisi 23:11  Een man, die veel zweert, is vol zonde; De roede zal niet wijken van zijn huis. Doet hij het lichtvaardig, dan is het al zonde, En houdt hij die eed niet, het is een dubbele zonde; En zweert hij vals, hij blijft niet ongestraft, Want zijn huis zal zich vullen met rampen.
Sira NlCanisi 23:12  Er is nog een spreken, dat gelijk staat met de dood; Mocht het in het erfdeel van Jakob niet worden gevonden! Want van rechtvaardigen blijft dit alles verre; Die wentelen zich niet in de zonde.
Sira NlCanisi 23:13  Gewen uw mond niet aan zedeloos vuil; Want in dergelijke taal ligt zonde.
Sira NlCanisi 23:14  Denk aan uw vader en uw moeder, Wanneer ge te midden van groten zit, Opdat ge u niet bij hen vergete, En door uw gewoonte u slecht gedraagt. Dan zoudt ge wensen, niet te zijn geboren, En zoudt ge de dag van uw geboorte vervloeken;
Sira NlCanisi 23:15  Want een man, die aan liederlijke taal is gewend, Leert het nooit van zijn leven meer af.
Sira NlCanisi 23:16  wee klassen stapelen zonden op, En de derde haalt zich de Toorn op de hals;
Sira NlCanisi 23:17  Een geile ziel is als een brandend vuur, Dat niet wordt geblust, eer het verslonden heeft. Een mens, die onreinheid begaat met zichzelf, Houdt niet op, vóór het vuur is gedoofd. Een ontuchtig mens smaakt alle brood goed; Hij heeft er nooit genoeg van tot aan zijn dood.
Sira NlCanisi 23:18  Een mens, die de trouw van de echt overtreedt, Denkt bij zichzelf: Wie ziet mij? Duisternis omringt mij, de muren houden mij schuil; Geen mens, die mij ziet; wat heb ik te vrezen? De Allerhoogste gedenkt mijn zonden niet.
Sira NlCanisi 23:19  Hij is enkel bevreesd voor de ogen der mensen! Hij denkt er niet aan, dat de ogen des Heren Tienduizendmaal helderder zijn dan de zon; Dat zij alle wegen der mensen overschouwen, En de meest verborgen hoeken doorzien.
Sira NlCanisi 23:20  Vóór het bestaat is Hem alles bekend, En zeker, nadat het volbracht is.
Sira NlCanisi 23:21  Zo een wordt bestraft op de pleinen der stad, En gegrepen, waar hij het niet had verwacht; Voor iedereen wordt hij tot spot, Omdat hij de vreze des Heren niet kent.
Sira NlCanisi 23:22  Zo ook de vrouw, die haar man heeft verlaten, En een erfgenaam van een ander onderschuift!
Sira NlCanisi 23:23  Want vooreerst heeft zij de Wet van den Allerhoogste overtreden, Ten tweede misdreven tegen haar man; Ten derde heeft zij in ontucht echtbreuk gepleegd, En kinderen onderschoven uit een anderen man.
Sira NlCanisi 23:24  Zij zal voor de gemeente worden gebracht, En naar haar kinderen zal men onderzoek doen.
Sira NlCanisi 23:25  Haar kinderen zullen geen wortel schieten, En haar takken dragen geen vrucht;
Sira NlCanisi 23:26  Haar nagedachtenis zal een vervloeking blijven, Haar schande niet worden uitgewist.
Sira NlCanisi 23:27  Zo zullen al haar landgenoten erkennen, En die achterblijven het inzien: Dat er niets beter is dan de vreze des Heren, Niets zoeter dan Jahweh's gebod te volbrengen.
Chapter 24
Sira NlCanisi 24:1  Vijfde reeks. De wijsheid en onze verhouding tot anderen. Inleiding. Het hooglied der wijsheid. De wijsheid gaat zichzelve prijzen, Te midden van haar volk zich roemen.
Sira NlCanisi 24:2  Zij opent haar mond in de gemeente van den Allerhoogste, En gaat zich verheffen voor zijn heirschaar; Bij het uitverkoren volk gaat zij zich loven, En onder de gezegenden zich verheerlijken:
Sira NlCanisi 24:3  “Uit de mond des Allerhoogsten kwam ik voort, En bedekte de aarde als een nevel;
Sira NlCanisi 24:4  In de hoogten had ik mijn woontent, Op de wolkenzuil mijn troon.
Sira NlCanisi 24:5  Ik alleen doorliep de kring des hemels, En wandelde in de diepten van de afgrond;
Sira NlCanisi 24:6  Over de golven der zee en heel de aarde, In iedere stam en volk toonde zich mijn macht.
Sira NlCanisi 24:7  Bij die allen zocht ik een rustplaats, Een erfdeel, waar ik kon blijven.
Sira NlCanisi 24:8  Toen gaf de Schepper van het heelal mij zijn bevel; Hij, die mij vormde, wees mijn tent een plaats, En sprak: “In Jakob zal uw woontent zijn, In Israël uw erfdeel.”
Sira NlCanisi 24:9  Vóór de eeuwen, van de aanvang af door Hem gevormd, Blijf ik tot in eeuwigheid bestaan.
Sira NlCanisi 24:10  In de heilige tent deed ik dienst voor zijn aanschijn, En kreeg ik op de Sion vaste voet;
Sira NlCanisi 24:11  Hij deed mij wonen in zijn geliefde stad, En vestigde in Jerusalem mijn heerschappij.
Sira NlCanisi 24:12  Zo schoot ik wortel in een roemvol volk, In het erfdeel van Jahweh, midden in zijn bezit.
Sira NlCanisi 24:13  Ik rees omhoog als een ceder op de Libanon, Als een cypres op de berg Hermon;
Sira NlCanisi 24:14  Ik schoot op als een palm in En-Gédi, Als rozenstruiken in Jericho, Als een schone olijf op het veld, En groot werd ik als een plataan.
Sira NlCanisi 24:15  Ik geurde als kaneel en muskaat, Verspreidde zoete reuk als kostelijke mirre, Als hars of nagelen en balsem, Als de geur van wierook in de Tent.
Sira NlCanisi 24:16  Ik strekte als een terebint mijn takken uit, En mijn twijgen waren vol schoonheid en pracht;
Sira NlCanisi 24:17  Als een wijnstok schoot ik frisse loten, En mijn bloesem gaf heerlijke en rijke vrucht.
Sira NlCanisi 24:18  Ik ben de moeder van de schone liefde, Van de godsvrucht, de kennis en de heilige hoop; In mij is alle genade van leven en waarheid, In mij alle hoop op leven en deugd.
Sira NlCanisi 24:19  Komt tot mij, gij die mij begeert, En verzadigt u aan mijn vruchten.
Sira NlCanisi 24:20  Aan mij te denken is zoeter dan honing, Mij te bezitten gaat boven honingraat uit;
Sira NlCanisi 24:21  Wie mij eten, blijven naar mij hongeren, Wie mij drinken, dorsten naar meer.
Sira NlCanisi 24:22  Wie naar mij luistert, wordt nimmer te schande, En wie zich om mij beijveren, zondigen niet.”
Sira NlCanisi 24:23  Dit alles is het Verbondsboek van den Allerhoogste, De wet, die Moses gaf als erfgoed voor Jakobs gemeenten;
Sira NlCanisi 24:25  Die wijsheid geeft, overvloedig als de Pisjon, Als de Tigris in de dagen der eerstelingen;
Sira NlCanisi 24:26  Die inzicht verleent, zo vol als de Eufraat, Als de Jordaan in de dagen van de oogst.
Sira NlCanisi 24:27  Die kennis doet stromen als de Nijl, Als de Gichon in de tijd van de wijnoogst.
Sira NlCanisi 24:28  Geen eerste heeft haar kunnen doorgronden, Geen laatste heeft haar doorvorst;
Sira NlCanisi 24:29  Want rijker dan de zee is haar inhoud, Rijker dan de grote Oceaan haar zin.
Sira NlCanisi 24:30  En ik kwam als een zijtak uit die stroom, Als een kanaal, dat een lusthof bevloeit.
Sira NlCanisi 24:31  Ik sprak: “Drenken wil ik mijn hof, En besproeien mijn weide.” En zie, mijn zijtak wies tot een stroom, En mijn stroom tot een zee.
Sira NlCanisi 24:32  Nog meer wil ik wijsheid doen stralen als de morgen, En tot in de verte ze doen lichten;
Sira NlCanisi 24:33  Verder nog de onderrichting als een profetie laten stromen, En ze achterlaten voor verre geslachten.
Sira NlCanisi 24:34  Ziet, ik zwoeg niet voor mijzelf alleen, Maar ook voor allen, die haar zoeken.
Chapter 25
Sira NlCanisi 25:1  In drie dingen vindt mijn ziel behagen; Want lieflijk zijn ze voor God en de mensen: Eendracht onder broeders, liefde voor den evenmens, En man en vrouw, die bij elkander goed passen.
Sira NlCanisi 25:2  Maar drie soorten mensen haat mijn ziel; Een diepe afschuw heb ik van hun leven: Een trotsen arme, een rijken bedrieger, En een overspeligen grijsaard, zonder verstand.
Sira NlCanisi 25:3  Als ge niet opspaart in uw jeugd, Hebt ge niets in voorraad, als ge oud zijt!
Sira NlCanisi 25:4  Hoe schoon staat de grijze haren het oordeel, De ouden, goede raad te weten.
Sira NlCanisi 25:5  Hoe schoon past wijsheid bij grijsaards, Overleg en raad bij mannen van aanzien.
Sira NlCanisi 25:6  Rijke ervaring is de kroon der bejaarden, Maar hun roem is de vreze des Heren.
Sira NlCanisi 25:7  Negen dingen ken ik, die ik prijs in het hart, En het tiende neem ik op de tong: Een man, die vreugde ondervindt van zijn kinderen, En hij, die de val van zijn vijanden beleeft.
Sira NlCanisi 25:8  Gelukkig, wie samenwoont met een verstandige vrouw, En hij, die niet ploegt met os en ezel tezamen; Gelukkig, wie niet struikelt door de tong, En hij, die niet zijn mindere hoeft te dienen.
Sira NlCanisi 25:9  Gelukkig, wie een vriend mocht vinden, En hij, die spreekt voor luisterende oren.
Sira NlCanisi 25:10  Hoe groot is hij, die wijsheid vond; Maar niemand gaat hem te boven, die Jahweh vreest!
Sira NlCanisi 25:11  De vreze des Heren gaat alles te boven; Wie haar bezit, met wien zal men hem vergelijken?
Sira NlCanisi 25:12  De vreze des Heren is het begin van de liefde; Maar het geloof is het begin van onze verbinding met Hem.
Sira NlCanisi 25:13  Liever iedere wonde dan een hartewonde, Iedere boosheid dan vrouwenboosheid;
Sira NlCanisi 25:14  Iedere tegenkanting dan die van haters, Iedere wraak dan die van vijanden.
Sira NlCanisi 25:15  Geen vergif is erger dan slangenvergif, Geen toorn heviger dan vrouwentoorn.
Sira NlCanisi 25:16  Ik wil liever wonen met een leeuw of een draak, Dan huizen bij een kwade vrouw.
Sira NlCanisi 25:17  Boosheid vertrekt het gelaat van een vrouw, En maakt haar uiterlijk nors als dat van een beer;
Sira NlCanisi 25:18  Al zit haar man in de kring van zijn vrienden, Onwillekeurig moet hij zuchten.
Sira NlCanisi 25:19  Geen kwelling is groter dan die van een vrouw; Moge het lot van de zondaars haar treffen!
Sira NlCanisi 25:20  Als een zandige helling voor oude voeten, Is een praatzieke vrouw voor een rustig man.
Sira NlCanisi 25:21  Laat u niet verleiden door de schoonheid van een vrouw, en koester geen begeerten naar wat ze bezit;
Sira NlCanisi 25:22  Want het is een harde slavernij en een schande, Als een man wordt onderhouden door zijn vrouw.
Sira NlCanisi 25:23  Een boze vrouw bezorgt een bedrukt gemoed, Een treurig gelaat en harteleed; Slappe handen en knikkende knieën, Al wie haar man niet gelukkig maakt.
Sira NlCanisi 25:24  Van een vrouw kwam het begin van de zonde; Om haar moeten wij allen sterven.
Sira NlCanisi 25:25  Geef geen vrije loop aan het water, Geen vrijheid aan een boze vrouw.
Sira NlCanisi 25:26  Als ze niet wandelt aan uw hand, Zal ze u beschamen tegenover uw vijanden. Snijd haar dan af van uw vlees, Opdat zij u niet blijve misbruiken.
Chapter 26
Sira NlCanisi 26:1  Een goede vrouw, gelukkig haar man; Want het getal zijner dagen verdubbelt.
Sira NlCanisi 26:2  Een kranige vrouw verzorgt haar man, En vervult zijn jaren met vrede.
Sira NlCanisi 26:3  Een goede vrouw is een goede gave, De godvrezenden valt ze ten deel;
Sira NlCanisi 26:4  Rijk of arm, hun hart is monter, Hun gelaat ten allen tijde verheugd.
Sira NlCanisi 26:5  Voor drie dingen is mijn hart beducht, En het vierde doet mij ontstellen: Opspraak in de stad, oploop van volk, En lastertaal, alle erger dan de dood.
Sira NlCanisi 26:6  Maar hartzeer en smart is een vrouw, Die jaloers is op een ander; Want haar tong is een gesel, En aan iedereen geeft ze zijn deel.
Sira NlCanisi 26:7  Een koppel ossen, dat schichtig opspringt, Zo is een slechte vrouw; Die haar in toom wil houden, Grijpt als in een schorpioen.
Sira NlCanisi 26:8  Grote ergernis is een dronken vrouw; Want zij houdt haar schande niet verborgen.
Sira NlCanisi 26:9  Men erkent de wellust van een vrouw Aan het opslaan der blikken, aan de wimpers der ogen!
Sira NlCanisi 26:10  Houd streng de wacht over een lichtzinnige vrouw, Opdat ze geen gelegenheid vindt, zich te vergooien;
Sira NlCanisi 26:11  Waak over de vrouw met onbeschaamde ogen, En verwonder u niet, als ze u ontrouw wordt.
Sira NlCanisi 26:12  Zoals een dorstige wandelaar de mond open doet, En drinkt van alle water, dat hij vindt, Zo zet zij zich neer bij iedere paal, En opent de koker voor iedere pijl.
Sira NlCanisi 26:13  De gratie van een vrouw behaagt aan haar man, En haar verstandigheid versterkt zijn gebeente.
Sira NlCanisi 26:14  Een zwijgzame gade is een gave des Heren; Niets weegt er op tegen een welopgevoede vrouw.
Sira NlCanisi 26:15  Een zedige gade is een grote zegen; Want niets weegt er op tegen een kuise vrouw.
Sira NlCanisi 26:16  Zoals de zon, die opgaat aan Gods hoge hemel, Zo siert de schoonheid van een goede vrouw haar huis.
Sira NlCanisi 26:17  Als een stralende lamp op de heilige luchter, Is de schoonheid van haar gelaat op haar statig postuur;
Sira NlCanisi 26:18  Als gouden kolommen op zilveren voetstukken, Rusten haar sierlijke benen op welgevormde voeten.
Sira NlCanisi 26:28  Over twee dingen is mijn hart bedroefd, En om het derde word ik toornig: Als een rijk man door armoe gebrek lijdt, En beroemde mannen worden veracht; Maar als iemand van gerechtigheid terugvalt in zonde, Hem heeft de Heer bestemd voor het zwaard. Wie handel drijft, ontkomt moeilijk aan misdrijf, En een koopman blijft niet vrij van zonde;
Chapter 27
Sira NlCanisi 27:1  Om geld hebben velen gezondigd, Want wie rijk wil worden, doet een oogje toe.
Sira NlCanisi 27:2  Zoals men een pin slaat tussen de voegen der stenen, Zo wringt de zonde zich vast tussen koop en verkoop.
Sira NlCanisi 27:3  Houdt iemand zich niet nauwgezet aan de vreze des Heren, Dan gaat zijn huis weldra te gronde.
Sira NlCanisi 27:4  Schudt men de zeef, dan blijft het kaf; Zo 's mensen fouten, als men hem nader beschouwt.
Sira NlCanisi 27:5  Het werk van den pottenbakker wordt beproefd in de oven; Zo beproeft men een mens door een gesprek.
Sira NlCanisi 27:6  Aan de vrucht erkent men, hoe een boom is gekweekt, Het hart van den mens aan wat hij zegt.
Sira NlCanisi 27:7  Prijs daarom niemand, vóór ge hem hoort spreken; Want dat is de toetssteen voor den mens.
Sira NlCanisi 27:8  Jaagt ge de gerechtigheid na, ge zult haar bereiken, En ge trekt haar aan als een erekleed.
Sira NlCanisi 27:9  Zoals de vogels zich neerzetten bij hun soort, Zo blijft de trouw bij die haar beoefenen;
Sira NlCanisi 27:10  Maar zoals de leeuw loert op buit, Zo loert de zonde op wie onrecht doet.
Sira NlCanisi 27:11  Het spreken van den rechtvaardige is altijd wijs, Maar de dwaas is veranderlijk als de maan.
Sira NlCanisi 27:12  Zijt ge bij dwazen, let op uw tijd; Maar in de kring van verstandigen kunt ge altijd vertoeven.
Sira NlCanisi 27:13  De gesprekken van dwazen geven maar aanstoot, Hun lachen gaat met zondige uitspatting gepaard.
Sira NlCanisi 27:14  Wie onophoudelijk zweren, doen de haren te berge rijzen, En hun kijven maakt iemand de oren doof.
Sira NlCanisi 27:15  De twist van gelijkhebbers loopt uit op bloedvergieten, En hun kijven is niet aan te horen.
Sira NlCanisi 27:16  Wie geheimen verraadt, verliest het vertrouwen, En vindt geen vriend meer naar zijn hart,
Sira NlCanisi 27:17  Heb uw vriend lief en blijf hem trouw, Maar loop hem niet meer na, als ge zijn geheim hebt verklapt.
Sira NlCanisi 27:18  Want zoals iemand zijn vermogen verliest, Zo hebt ge de vriendschap van uw vriend verbeurd;
Sira NlCanisi 27:19  En zoals ge een vogel uit uw hand laat vliegen, Hebt ge uw vriend laten gaan, en ge krijgt hem niet terug.
Sira NlCanisi 27:20  Loop hem niet na, want hij is reeds ver; Hij is gevlucht als een ree uit de strik.
Sira NlCanisi 27:21  Een wonde kan men verbinden, een belediging vergeven, Maar wie geheimen verklapt, heeft niets meer te hopen.
Sira NlCanisi 27:22  Wie knipoogjes geeft, broedt op kwaad, En wie het bemerkt, trekt zich van hem terug.
Sira NlCanisi 27:23  In uw bijzijn spreekt hij mooie woorden, En staat verrukt over wat ge zegt. Maar later spreekt hij andere taal, En verwekt aanstoot met uw woorden.
Sira NlCanisi 27:24  Veel dingen haat ik, maar niets zo zeer als hem; Ook voor Jahweh is hij een afschuw.
Sira NlCanisi 27:25  Wie een steen omhoog werpt, krijgt hem zelf op het hoofd; Een verraderlijke slag slaat diepe wonden.
Sira NlCanisi 27:26  Wie een kuil graaft, valt er zelf in; Wie strikken zet, wordt er zelf in gevangen.
Sira NlCanisi 27:27  Wie kwaad beraamt, wordt er zelf door getroffen, Zonder dat hij weet, vanwaar het komt.
Sira NlCanisi 27:28  Spot en hoon zijn het lot van de trotsen, Want de wraak loert op hem als een leeuw.
Sira NlCanisi 27:29  Wie blij zijn met het ongeluk van gerechten, lopen zelf in de val, En smart verteert hen vóór hun dood.
Sira NlCanisi 27:30  Wrok en toorn, ook die zijn afschuwelijk; Alleen een zondig mens loopt er mee rond.
Chapter 28
Sira NlCanisi 28:1  Wie zint op wraak, vindt wraak bij God; Deze rekent hem zeker zijn zonden toe.
Sira NlCanisi 28:2  Vergeef dus uw naaste het onrecht, Dan worden op uw bede ook uw zonden vergeven.
Sira NlCanisi 28:3  De ene mens koestert toorn tegen den ander; Toch verwacht hij genezing van God.
Sira NlCanisi 28:4  Voor een mens, zijns gelijke, heeft hij geen erbarming; Toch bidt hij om vergiffenis van zonden!
Sira NlCanisi 28:5  Ofschoon ook hij vlees is, koestert hij wrok; Wie zal hem dan vergiffenis van zonden verwerven?
Sira NlCanisi 28:6  Denk aan de uitersten en houd op met uw vijandschap, Aan ontbinding en dood, en onderhoud de geboden;
Sira NlCanisi 28:7  Denk aan de geboden en wrok niet tegen uw naaste, Aan het verbond van den Allerhoogste en vergeef zijn fout.
Sira NlCanisi 28:8  Wacht u voor twist, en ge vermindert uw zonden; Want een toornig mens doet de strijd ontbranden.
Sira NlCanisi 28:9  Een goddeloze zaait tweedracht zelfs tussen vrienden, En sticht vijandschap onder hen, die in vrede leven.
Sira NlCanisi 28:10  Naar gelang het hout is, brandt het vuur; Hoe machtiger de mens, hoe feller zijn toorn. Zijn gramschap groeit met zijn rijkdom; En hoe heftiger men is, des te harder de strijd.
Sira NlCanisi 28:11  Hars en pek doen het vuur oplaaien; Onbezonnen strijd loopt op bloedvergieten uit.
Sira NlCanisi 28:12  Als ge een vonk aanblaast, vlamt ze op; Spuwt ge er op, ze dooft uit, al komt het allebei uit één mond.
Sira NlCanisi 28:13  Vervloekt de lasteraar en de dubbele tong; Want zij hebben velen, die in vrede leefden, ongelukkig gemaakt.
Sira NlCanisi 28:14  De tong van een derde heeft de rust van velen verstoord, En ze opgejaagd van volk tot volk; Versterkte steden heeft ze gesloopt En paleizen van groten verwoest; Ze heeft de macht van volken gebroken, En sterke naties vernield.
Sira NlCanisi 28:15  De tong van een derde heeft wakkere vrouwen verdreven, En van de vrucht van haar arbeid beroofd;
Sira NlCanisi 28:16  Wie er geloof aan slaat, heeft geen rust, Geen vrede meer in zijn huis.
Sira NlCanisi 28:17  Een slag met de gesel maakt striemen, Maar een slag van de tong slaat de beenderen stuk;
Sira NlCanisi 28:18  Velen zijn gesneuveld door de scherpte van het zwaard, Maar niet zo veel als er door de tong zijn gevallen.
Sira NlCanisi 28:19  Gelukkig hij, die er voor bleef bewaard En geen prooi werd van haar woede, Die haar juk niet behoefde te slepen En met haar boeien niet werd gebonden.
Sira NlCanisi 28:20  Want haar juk is een ijzeren juk, Haar boeien zijn koperen boeien;
Sira NlCanisi 28:21  Een vreselijke dood is de dood, die zij toebrengt, En de onderwereld is beter dan zij.
Sira NlCanisi 28:22  Over de rechtvaardigen heeft ze geen macht; Die worden door haar vlam niet gebrand.
Sira NlCanisi 28:23  Maar wie den Heer verlaten, worden haar prooi, In hen vat ze vlam en wordt niet gedoofd; Op hen wordt ze losgelaten als een leeuw, Als een panter zal ze hen verscheuren.
Sira NlCanisi 28:24  Zie, uw wijngaard omheint ge met doornen; Stel deur en grendel dan ook aan uw mond!
Sira NlCanisi 28:25  Uw goud en zilver weegt ge zorgvuldig; Maak schaal en gewicht dan ook voor uw mond.
Sira NlCanisi 28:26  Zie toe, dat ge niet door haar struikelt, En neervalt voor hem, die op u loert.
Chapter 29
Sira NlCanisi 29:1  Wie barmhartig is, leent zijn naaste; En wie hem steunt, onderhoudt de geboden.
Sira NlCanisi 29:2  Leen den naaste, als hij in nood is; Maar van uw kant, geef het den naaste op tijd ook terug.
Sira NlCanisi 29:3  Houd uw woord, en behandel hem eerlijk; En steeds zult ge krijgen, wat ge nodig hebt.
Sira NlCanisi 29:4  Velen beschouwen het geleende als een vondst; Zo brengen ze hun helpers in last.
Sira NlCanisi 29:5  Men kust iemands hand, totdat men ontvangt, En wegens zijn geld spreekt men heel bescheiden; Maar als men moet teruggeven, stelt men uit, Betaalt met klachten en geeft de schuld aan de tijd.
Sira NlCanisi 29:6  Kan men betalen, men geeft nauwelijks de helft, En beschouwt dat nog als een vondst; Kan men het niet, dan berooft men hem van zijn geld, En wordt hem vijandig zonder enige grond. Met vloeken en schelden betaalt men hem terug, Met schimpen inplaats van te eren;
Sira NlCanisi 29:7  Juist om die boosheid keren velen zich af: Zij duchten, zo maar te worden beroofd.
Sira NlCanisi 29:8  Toch moet ge grootmoedig zijn jegens den arme, En hem niet laten wachten op hulp.
Sira NlCanisi 29:9  Ontferm u over den naaste, want het is u geboden; Zend hem niet ledig weg in zijn nood.
Sira NlCanisi 29:10  Besteed liever uw geld voor een broer of een vriend, Dan het onder een steen te verstoppen en te verliezen.
Sira NlCanisi 29:11  Beleg uw schat, zoals de Allerhoogste het beveelt, En hij zal u meer baten dan goud.
Sira NlCanisi 29:12  Sluit werken van naastenliefde in uw schatkamers op, Want ze zullen u bevrijden van alle kwaad;
Sira NlCanisi 29:13  Beter dan een machtig schild en een sterke lans Zullen ze voor u strijden tegen den vijand.
Sira NlCanisi 29:14  Een goed mens blijft borg voor zijn naaste; Slechts wie geen schaamte kent, laat hem in de steek.
Sira NlCanisi 29:15  Vergeet niet de weldaad van uw borg; Want hij zette zichzelf voor u op het spel.
Sira NlCanisi 29:16  De zondaar vergeet de goedheid van zijn borg; Ondankbaar laat hij zijn redder in de steek.
Sira NlCanisi 29:17  Het borgen heeft vele welgestelden te gronde gericht, Ze heen en weer geslingerd als de golven der zee;
Sira NlCanisi 29:18  Het heeft mannen van aanzien uit hun bezit verdreven, En ze tot zwervers gemaakt onder vreemde volken.
Sira NlCanisi 29:19  De zondaar komt door borgstelling ten val, En wie zich met alles bemoeit, vervalt in processen.
Sira NlCanisi 29:20  Help dus den naaste naar uw vermogen; Maar let op uzelf, dat ge er niet inloopt.
Sira NlCanisi 29:21  De eerste behoefte van het leven is water en brood, En kleding en woning tot bedekking der schaamte.
Sira NlCanisi 29:22  Beter arm te leven onder de schutse van zijn dak, Dan heerlijke spijzen bij vreemden.
Sira NlCanisi 29:23  Met weinig of veel, blijf tevreden; Dan verwijt men u niet, dat ge vreemdeling zijt.
Sira NlCanisi 29:24  Een ellendig leven: van huis tot huis; Want waar ge gast zijt, kunt ge niet vrijuit spreken.
Sira NlCanisi 29:25  Ge geeft te eten en te drinken in ondank, En daarbij moet ge nog beledigingen horen:
Sira NlCanisi 29:26  “Kom binnen, vreemdeling; bereid de dis, Hebt ge iets meegebracht, geef mij te eten.”
Sira NlCanisi 29:27  “Ga heen, vreemdeling, ik kan u niet hebben; Mijn broeder komt bij me; ik heb de ontvangkamer nodig.”
Sira NlCanisi 29:28  Hard zijn die dingen voor een man met verstand: Men verwijt u uw afkomst en scheldt u woekeraar.
Chapter 30
Sira NlCanisi 30:1  Wie zijn zoon liefheeft, gewent hem aan de roede, Om ten slotte vreugde aan hem te beleven.
Sira NlCanisi 30:2  Wie zijn zoon goed opvoedt, wordt om hem geprezen, En in de kring van bekenden kan hij groot op hem gaan.
Sira NlCanisi 30:3  Wie zijn zoon onderricht, maakt zijn vijand jaloers, En kan zich bij zijn vrienden over hem verheugen.
Sira NlCanisi 30:4  Sterft zijn vader, het is alsof hij niet dood is; Want hij laat zijn evenbeeld achter.
Sira NlCanisi 30:5  Bij zijn leven zag hij het met vreugde, En bij zijn einde heeft hij geen kommer;
Sira NlCanisi 30:6  Want den vijand laat hij een wreker na, En de vrienden een, die hun goedheid vergeldt.
Sira NlCanisi 30:7  Wie zijn zoon vertroetelt, verdubbelt zijn smart; Want bij ieder geschrei wordt zijn hart ontsteld.
Sira NlCanisi 30:8  Een ongebreideld paard slaat op hol; Zo gaat een teugelloze zoon er van door.
Sira NlCanisi 30:9  Vertroetel uw kind, en het maakt u benauwd; Scherts er mee, en het doet u pijn.
Sira NlCanisi 30:10  Lach het niet toe, anders doet het u wenen, En ge maakt ten slotte uw tanden stomp.
Sira NlCanisi 30:11  Laat het geen baas zijn in zijn jeugd, En duld zijn gebreken niet; Zoals ge een adder de kop verplet, Breek het de ribben, als het nog klein is.
Sira NlCanisi 30:12  Buig zijn nek in zijn jeugd, En kastijd het, zolang het nog klein is; Anders komt het in opstand en verzet tegen u, En berokkent u hartzeer.
Sira NlCanisi 30:13  Tuchtig uw kind en verzwaar zijn juk; Anders wordt het u in zijn dwaasheid de baas.
Sira NlCanisi 30:14  Beter een arme, die gezond is van leden, Dan een rijke, geslagen met ziekte;
Sira NlCanisi 30:15  Gezondheid van lichaam is mij liever dan goud, En opgewektheid van geest is beter dan paarlen.
Sira NlCanisi 30:16  Geen schat is groter dan een sterke gezondheid, Geen goed meer waard dan blijheid van hart;
Sira NlCanisi 30:17  Beter de dood dan een bitter leven, Beter eeuwige rust dan voortdurend leed.
Sira NlCanisi 30:18  Lekkernijen, opgediend aan een gesloten mond, Zijn als spijzen, neergezet voor een afgodsbeeld.
Sira NlCanisi 30:19  Wat heeft een afgodsbeeld aan een offer; Het kan immers niet eten of ruiken. Zo is ook hij, die door den Heer wordt gestraft, En rijkdom bezit, zonder ervan te kunnen genieten:
Sira NlCanisi 30:20  Hij ziet het met zijn ogen en steunt, Als een ontmande, die zuchtend een meisje omhelst.
Sira NlCanisi 30:21  Geef u niet over aan droefheid, Opdat ge door uw tobben niet te gronde gaat;
Sira NlCanisi 30:22  Want blijheid van hart is 's mensen leven, En vreugde maakt zijn dagen lang.
Sira NlCanisi 30:23  Houd kalm uw ziel en rustig uw hart, En jaag alle neerslachtigheid verre van u; Want droefheid is voor velen de dood geweest, En neerslachtigheid dient tot niets.
Sira NlCanisi 30:24  Nijd en gramschap verkorten het leven, En zorg maakt oud voor de tijd; De slaap van een opgeruimd mens is als een lekkernij En zijn eten bekomt hem goed.
Chapter 31
Sira NlCanisi 31:1  De slapeloosheid van een rijke teert zijn lichaam uit, En tobben verdrijft hem de slaap;
Sira NlCanisi 31:2  De zorg voor zijn onderhoud houdt hem wakker, En brengt meer slapeloosheid dan een ernstige kwaal.
Sira NlCanisi 31:3  De rijke slooft zich af, om schatten op te hopen, En houdt hij er mee op, hij kan genieten;
Sira NlCanisi 31:4  Maar de arme slooft zich af en verspilt zijn kracht, En gaat hij rusten, hij lijdt gebrek.
Sira NlCanisi 31:5  Wie het goud najaagt, blijft niet zonder schuld, En wie het geld bemint, geraakt in zonde.
Sira NlCanisi 31:6  Velen reeds werden verstrikt door het goud, Of door hun vertrouwen te stellen in paarlen;
Sira NlCanisi 31:7  Want het is een struikelblok voor de dwazen, Wie onverstandig is, raakt erin verstrikt.
Sira NlCanisi 31:8  Gelukkig de rijke, die ongerept wordt bevonden, En de mammon niet na loopt.
Sira NlCanisi 31:9  Wie is hij: dan gaan wij hem prijzen; Want iets groots volbracht hij bij zijn volk.
Sira NlCanisi 31:10  Wie werd er beproefd en ongerept bevonden? Het zal hem strekken tot roem. Wie kon zondigen en deed het niet, Kwaad doen en wilde het niet?
Sira NlCanisi 31:11  Daarom is zijn geluk bestendig, En de gemeente verkondigt zijn lof.
Sira NlCanisi 31:12  Als ge aanzit aan de dis van een grote, Zet dan geen gulzige mond daarbij op. Zeg niet: “Er is van alles genoeg;”
Sira NlCanisi 31:13  Bedenk, dat jaloerse ogen een ramp zijn. Jaloerser dan het oog heeft God niet geschapen; Daarom stort het bij alles tranen.
Sira NlCanisi 31:14  Kijkt iemand naar iets, strek er uw hand niet naar uit, En tast niet met hem in dezelfde schotel.
Sira NlCanisi 31:15  Bedenk, dat uw disgenoot is als gij zelf: Let dus op alles, waar ge hekel aan hebt;
Sira NlCanisi 31:16  Eet als een man van wat men u voorzet, En niet met lange tanden, anders wordt ge veracht.
Sira NlCanisi 31:17  Houd het eerst op, uit beleefdheid; Smak niet bij het eten, anders wordt ge bespot;
Sira NlCanisi 31:18  En zijt ge met velen aangezeten, Steek dan uw hand niet voor den ander heen.
Sira NlCanisi 31:19  Heeft een verstandig mens niet aan weinig genoeg? Hij zal er geen hinder van hebben op bed. Maar de dwaas heeft last van slapeloosheid, Van pijn en draaien der ingewanden.
Sira NlCanisi 31:20  Gezond is de slaap bij een lege maag; En als men 's morgens opstaat, is men fris.
Sira NlCanisi 31:21  Dwingt men u dus, veel te eten, Spuw het uit, het zal u verlichten.
Sira NlCanisi 31:22  Luister, mijn zoon, en versmaad mij niet; Dan zult ge ten slotte mijn woorden verstaan: Wees bescheiden bij al uw doen, Dan zal geen schade u treffen.
Sira NlCanisi 31:23  Wie aan tafel wellevend is, wordt geprezen, Zijn goede manieren worden altijd geloofd;
Sira NlCanisi 31:24  Maar over een lomperd spreekt men schande in de poort, Men vergeet zijn ongemanierdheid niet.
Sira NlCanisi 31:25  Wees ook geen held bij de wijn; Want de wijn bracht velen ten val.
Sira NlCanisi 31:26  Zoals het werk van den smid wordt beproefd in de oven, Zo ontpopt zich grootspraak door de wijn.
Sira NlCanisi 31:27  De wijn is voor den mens een levenswater, Als hij hem met mate drinkt. Wat is het leven zonder wijn? Hij werd in den beginne voor de vreugde geschapen!
Sira NlCanisi 31:28  Vreugde voor het hart, blijdschap en genot, Is de wijn, wordt hij matig gedronken;
Sira NlCanisi 31:29  Maar hoofdpijn, schelden en twist brengt de wijn, Wordt hij te haastig en driftig gezwolgen.
Sira NlCanisi 31:30  Veel wijn is voor den dwaas een valstrik, Het verteert zijn kracht en veroorzaakt wonden.
Sira NlCanisi 31:31  Berisp uw vriend niet bij een wijngelag, En minacht hem niet bij zijn vreugde; Spreek hem geen harde woorden toe, En plaag hem niet met oude schulden.
Chapter 32
Sira NlCanisi 32:1  Stelt men u als leider aan, verhef u niet, Maar wees in hun kring als een der hunnen; Zorg eerst voor hen en ga dan zitten,
Sira NlCanisi 32:2  Geef ieder het nodige en neem dan plaats. Dan eren zij u tot uw vreugde, En ontvangt ge de krans voor uw beleid.
Sira NlCanisi 32:3  Grijsaard, spreek want dat komt u toe; Maar bescheiden en wijs, zonder het zingen te storen.
Sira NlCanisi 32:4  Wordt er gezongen, spreek dan niet; Verkondig uw wijsheid niet ontijdig.
Sira NlCanisi 32:5  Als een karbonkel op een sieraad van goud. Is de melodie van een lied bij een drinkgelag;
Sira NlCanisi 32:6  Als een zegel van smaragd, in goud gevat, Is de klank van het lied bij zoete wijn.
Sira NlCanisi 32:7  Jongeling, spreek alleen, wanneer het moet, Als men u twee- of driemaal dringend vraagt;
Sira NlCanisi 32:8  Wees kort van stof en spreek heel weinig, Als iemand, die het wel weet, maar zwijgt.
Sira NlCanisi 32:9  Voer onder ouderen niet het grote woord, En zwets niet te veel, waar voornamen zijn;
Sira NlCanisi 32:10  Zoals de bliksem uitgaat voor de donder, Zo loopt de bescheidenheid de gunst vooruit.
Sira NlCanisi 32:11  Is de tijd gekomen, draal dan niet, Ga naar uw huis, en toef niet langer;
Sira NlCanisi 32:12  Daar kunt ge schertsen en u vermaken, Maar in vreze Gods, en zonder schande!
Sira NlCanisi 32:13  Dank dan uw Schepper voor dit alles, Die u verkwikte met zijn gaven.
Sira NlCanisi 32:14  Zesde reeks. De wijsheid en onze plichten van staat. Inleiding. Gods wet en het menselijk handelen. Wie God zoekt, ontvangt onderrichting; Wie op Hem acht, vindt welbehagen.
Sira NlCanisi 32:15  Wie de Wet nastreeft, zal ze ook vinden; Maar wie huichelt, raakt er in verstrikt.
Sira NlCanisi 32:16  Wie Jahweh vreest, begrijpt wat recht is; Rechtvaardige oordelen ontstromen zijn hart.
Sira NlCanisi 32:17  Maar de zondaar ontwijkt het onderricht, En buigt de Wet naar eigen wil.
Sira NlCanisi 32:18  Een bedachtzaam mens houdt de wijsheid voor ogen, Maar overmoedigen en spotters slaan geen acht op de Wet.
Sira NlCanisi 32:19  Onderneem dus niets zonder eerst te overleggen, Dan behoeft ge uw daden niet te berouwen;
Sira NlCanisi 32:20  Dan gaat ge geen weg, die vol ligt met strikken, En struikelt ge niet tweemaal over een hindernis.
Sira NlCanisi 32:23  Bij al uw handelen, let op uw ziel, Want wie dat doet, onderhoudt de Wet;
Sira NlCanisi 32:24  Wie de Wet onderhoudt, bewaart zijn ziel, Wie op God betrouwt, wordt niet te schande.
Chapter 33
Sira NlCanisi 33:1  Wie Jahweh vreest, hem treft geen onheil; En wordt hij beproefd, hij wordt telkens bevrijd.
Sira NlCanisi 33:2  Het is niet verstandig, de Wet te haten, Want men verliest de koers als een schip in de storm.
Sira NlCanisi 33:3  Een verstandig man geeft acht op Gods woord, En vertrouwt op zijn Wet als op een orakel.
Sira NlCanisi 33:4  Bereid uw zaak voor en handel dan; Zorg eerst voor een rusthuis en neem dan rust.
Sira NlCanisi 33:5  Als het rad van een wagen is het hart van een dwaas, Als een wentelend wiel zijn gedachten.
Sira NlCanisi 33:6  Wie telkens wisselt van vriend, gelijkt op een hengst, Die hinnikt onder iederen ruiter.
Sira NlCanisi 33:7  Waarom verschilt de ene dag van de ander? Het licht komt toch van dezelfde zon!
Sira NlCanisi 33:8  Door Jahweh's wijsheid zijn ze onderscheiden, Sommige er van zijn dagen van feest;
Sira NlCanisi 33:9  Want sommige heeft Hij gezegend en geheiligd, En andere tot gewone dagen gemaakt.
Sira NlCanisi 33:10  Zo is iedere mens uit stof, Omdat de mens uit aarde is gemaakt.
Sira NlCanisi 33:11  Maar Jahweh's wijsheid deed hen uiteengaan, En maakte hun wegen verschillend.
Sira NlCanisi 33:12  Sommigen van hen heeft Hij gezegend en verheven; Hen geheiligd, en tot Zich getrokken; Anderen heeft Hij gevloekt en vernederd, En ze verdreven uit hun woonsteden.
Sira NlCanisi 33:13  Zoals de klei in de hand van den pottenbakker Vorm ontvangt naar zijn verkiezing, Zo is de mens in de hand van zijn Schepper: Van Hem ontvangt hij zijn taak.
Sira NlCanisi 33:14  Tegenover het kwaad staat het goed, Tegenover het leven de dood; Tegenover den goede staat de slechte, Zoals licht tegenover duisternis staat.
Sira NlCanisi 33:15  Zie naar al de werken Gods; Altijd zijn het er twee, het een tegenover het ander.
Sira NlCanisi 33:16  Al ben ik als laatste gekomen, Als een arenlezer achter de maaiers,
Sira NlCanisi 33:17  Toch snelde ook ik onder Gods zegen toe, En heb als een oogster mijn wijnkuip gevuld.
Sira NlCanisi 33:18  Ziet, hoe ik niet alleen voor mijzelf heb gewerkt, Maar voor allen, die wijsheid zoeken.
Sira NlCanisi 33:19  Hoort dus, prinsen van geheel het volk, Gij, leiders der gemeente, luistert naar mij!
Sira NlCanisi 33:20  Kind of vrouw, broer of vriend, Laat ze niet heersen over uw leven.
Sira NlCanisi 33:21  Zo lang er leven in u is en adem, Zij niemand over u de baas. Geef uw vermogen niet aan een ander, Opdat ge hem later niet behoeft te vragen.
Sira NlCanisi 33:22  Want beter is het, dat uw kinderen u moeten bidden, Dan dat gij naar de hand van uw kinderen moet zien.
Sira NlCanisi 33:24  En werp geen smet op uw eer; Als het getal van uw dagen voleind is, Op de dag van de dood, verdeel eerst dan uw bezit.
Sira NlCanisi 33:25  Zoals hooi, stok en last bij den ezel, Zo passen straf en werk bij den slaaf.
Sira NlCanisi 33:26  Laat uw slaaf werken, zonder verpozen, Want maakt ge het hem licht, dan wordt hij u ontrouw.
Sira NlCanisi 33:27  Juk, boeien en roede maken hem gedwee; Bestraf dus een slechten slaaf met gestrengheid.
Sira NlCanisi 33:28  Laat uw slaaf werken, en hij wordt niet opstandig; Want ledigheid veroorzaakt veel kwaad.
Sira NlCanisi 33:29  Zet hem aan het werk, zoals het hem past; En gehoorzaamt hij niet, sla zijn voeten in kluisters.
Sira NlCanisi 33:30  Maar ga u nooit tegen iemand te buiten, En doe nimmer iets zonder recht.
Sira NlCanisi 33:31  Bezit ge een slaaf, heb hem lief als uzelf, Want ge hebt hem ook nodig als uzelf;
Sira NlCanisi 33:32  Hebt ge een slaaf, beschouw hem als broeder, En woed niet tegen uw eigen bloed.
Sira NlCanisi 33:33  Want behandelt ge hem slecht, dan loopt hij weg; En zijt ge hem kwijt, waar vindt ge hem terug?
Chapter 34
Sira NlCanisi 34:1  Ijdele en bedriegelijke hoop is goed voor een zot, En droomgezichten brengen de dwazen van streek;
Sira NlCanisi 34:2  Zoals iemand naar een schaduw grijpt of de wind najaagt, Zo is hij, die op dromen vertrouwt.
Sira NlCanisi 34:3  Een droomgezicht: dat is het een in plaats van het ander; In plaats van een gelaat de schim van een gelaat.
Sira NlCanisi 34:4  Wat reins kan er komen van iets dat onrein is; En welke waarheid van de leugen?
Sira NlCanisi 34:5  Waarzeggerij, wichelarij en dromen zijn ijdel; Want het hart beeldt zich in, wat het hoopt.
Sira NlCanisi 34:6  Komen ze niet van den Allerhoogste als een openbaring, Schenk er dan geen aandacht aan.
Sira NlCanisi 34:7  Want de droom heeft reeds velen bedrogen, En die er op hoopten, teleurgesteld;
Sira NlCanisi 34:8  Maar de Wet gaat zonder bedrog in vervulling, De wijsheid in de mond van wetsgetrouwen komt uit.
Sira NlCanisi 34:9  Een man van ervaring weet veel; Want wie veel heeft beleefd, kan verstandig spreken.
Sira NlCanisi 34:10  Wie niets ondervond, weet weinig; Maar wie veel heeft gereisd, deed veel kennis op.
Sira NlCanisi 34:11  Veel heb ik gezien op mijn tochten, En mij overkwam veel meer dan ik zeg:
Sira NlCanisi 34:12  Zelfs was ik vaak in doodsgevaren, Maar door Gods hulp werd ik eruit gered.
Sira NlCanisi 34:13  De geest van die Jahweh vrezen, zal leven, Want hun hoop is op hun Redder gesteld.
Sira NlCanisi 34:14  Wie Jahweh vreest, is niet beangst En niet versaagd, want Hij zelf is zijn hoop.
Sira NlCanisi 34:15  Wie Jahweh vreest, gelukkig zijn ziel! Wie is het, op wien hij vertrouwt, en Wie is zijn steun?
Sira NlCanisi 34:16  De ogen van Jahweh rusten op wie Hem beminnen; Hij is een machtig schild en een sterke steun, Een beschutting tegen de hitte, een schaduw voor de middagzon, Een stut bij struikelen en een hulp bij vallen;
Sira NlCanisi 34:17  Hij verkwikt de ziel, en verlicht de ogen, Hij schenkt genezing, leven en zegen.
Sira NlCanisi 34:18  Een offer uit onrechtvaardig goed is een bezoedeld offer; Zo'n bespotting van de zondaren vindt geen behagen.
Sira NlCanisi 34:19  De offers der zondaars zijn niet welgevallig aan God, En om de veelheid der offers vergeeft Hij geen zonden.
Sira NlCanisi 34:20  Al wie een zoon vermoordt voor het oog van zijn vader, Is hij, die offers brengt uit het bezit van de armen.
Sira NlCanisi 34:21  Het brood der behoeftigen is het leven der armen, En wie er van rooft, is een man des bloeds;
Sira NlCanisi 34:22  Wie den naaste zijn levensonderhoud ontrooft, is een moordenaar, En wie het loon onthoudt aan zijn knecht, vergiet bloed.
Sira NlCanisi 34:23  De een bouwt op, de ander breekt af; Wat hebben zij er meer van dan last?
Sira NlCanisi 34:24  De een bidt en de ander vloekt; Naar wiens stem zal Jahweh nu horen?
Sira NlCanisi 34:25  Zo iemand na zijn reiniging weer een lijk aanraakt, Wat baat hem dan zijn reiniging?
Sira NlCanisi 34:26  Zo is het met hem, die vast om zijn zonden, En daarna weer hetzelfde gaat doen. Wie zal er luisteren naar zijn gebed; Wat baat hem dan zijn kastijding?
Chapter 35
Sira NlCanisi 35:1  Wie de Wet onderhoudt, brengt vele offers; Wie de geboden vervult, een vrede-offer.
Sira NlCanisi 35:2  Wie de liefde beoefent, draagt een spijsoffer op; Wie een aalmoes geeft, een offer van dank.
Sira NlCanisi 35:3  Een Gode behaaglijk offer is het, de zonde te mijden, En een zoenoffer, zich te onthouden van kwaad.
Sira NlCanisi 35:4  Verschijn dus niet met lege handen voor Jahweh; Want dit alles moet geschieden, zoals het is voorgeschreven.
Sira NlCanisi 35:5  Het offer van den brave is als vet op het altaar, Als een lieflijke geur voor den Allerhoogste;
Sira NlCanisi 35:6  Het offer van een rechtvaardige is welbehaaglijk, En zal voortdurend in herinnering blijven.
Sira NlCanisi 35:7  Breng met gulheid Jahweh uw lof, En verminder de eerstelingen uwer handen niet;
Sira NlCanisi 35:8  Zet een vrolijk gezicht bij iedere gave, En offer blijmoedig uw tienden.
Sira NlCanisi 35:9  Geef aan God, naar gelang Hij u schonk, Met vreugde en naar uw vermogen;
Sira NlCanisi 35:10  Want Hij is een God van vergelding, Die u zevenvoudig teruggeeft.
Sira NlCanisi 35:11  Tracht niet, Hem om te kopen, want Hij neemt het niet aan, En vertrouw niet op een offer van onrecht;
Sira NlCanisi 35:12  Want Hij is een rechtvaardig God, Hij kent geen aanzien des persoons.
Sira NlCanisi 35:13  Hij is niet partijdig tegen den arme; Neen, Hij luistert naar het geween der verdrukten.
Sira NlCanisi 35:14  Hij wijst het zuchten der wezen niet af, Noch dat van de weduwe, als zij blijft klagen.
Sira NlCanisi 35:15  Lopen de tranen haar niet langs de wangen, En getuigt niet haar zuchten tegen wie ze deed stromen?
Sira NlCanisi 35:16  Haar klagen zal genade vinden, En haar smeken dringt door de wolken heen.
Sira NlCanisi 35:17  Het schreien van den verdrukte dringt door de wolken, En rust niet, voordat het God heeft bereikt;
Sira NlCanisi 35:18  Het wijkt niet, totdat de Allerhoogste er op neerziet, En de rechtvaardige Rechter recht heeft verschaft.
Sira NlCanisi 35:19  Neen, God zal niet dralen; Als een krijgsheld deinst Hij niet terug,
Sira NlCanisi 35:20  Tot Hij den verdrukker de lenden heeft verbrijzeld, En op de volkeren zijn wraak heeft gekoeld;
Sira NlCanisi 35:21  Tot Hij de staf der trotsen heeft veroverd, En de schepter der bozen gebroken;
Sira NlCanisi 35:22  Tot Hij den mens zijn werk heeft vergolden: Het eigenmachtige doen van de mensen;
Sira NlCanisi 35:23  Tot Hij de zaak van zijn volk heeft beslecht, En het heeft verblijd met zijn heil!
Sira NlCanisi 35:24  Lieflijk is zijn ontferming ten tijde van druk, Als een onweersbui ten tijde van droogte.
Chapter 36
Sira NlCanisi 36:1  Red ons, God van het heelal, En boezem alle naties schrik voor U in;
Sira NlCanisi 36:2  Hef uw hand op tegen het vreemde volk, Opdat zij uw machtige daden aanschouwen.
Sira NlCanisi 36:3  Zoals Gij hùn uw heiligheid getoond hebt in òns, Laat òns zo uw heerlijkheid zien in hén:
Sira NlCanisi 36:4  Opdat zij erkennen, zoals wij het weten, Dat er geen God is buiten U!
Sira NlCanisi 36:5  Vernieuw de tekenen, herhaal uw wonderen, Verheerlijk uw hand, maak sterk uw arm;
Sira NlCanisi 36:6  Wek uw gramschap op, stort uw toorn uit, Buig den vijand, stoot den tegenstander terug.
Sira NlCanisi 36:7  Verhaast het einde, de tijd van uw komst; Want wie zal U zeggen: Wat doet Gij?
Sira NlCanisi 36:9  Verpletter het hoofd van de vorsten van Moab, Dat zeggen durft: Niemand hoger dan ik!
Sira NlCanisi 36:10  Roep alle stammen van Jakob terug, Opdat ze hun erfdeel bezitten als vroeger;
Sira NlCanisi 36:11  Erbarm U over het volk, dat naar U wordt genoemd: Over Israël, dat Gij als eerstgeborene hebt verkoren.
Sira NlCanisi 36:12  Ontferm U over uw heilige stad, Jerusalem, de plaats van uw woning;
Sira NlCanisi 36:13  Vervul de Sion met uw majesteit, En uw tempel met uw glorie!
Sira NlCanisi 36:14  Leg getuigenis af voor den eersteling uwer schepping, Vervul de profetie, in uw Naam gesproken;
Sira NlCanisi 36:15  Geef het loon aan hen, die op U vertrouwen, En laat uw profeten waarachtig worden bevonden.
Sira NlCanisi 36:16  Luister naar het gebed van uw dienaren, Naar Aärons zegen over uw volk;
Sira NlCanisi 36:17  Dan zullen al de grenzen der aarde weten, Dat Gij God zijt voor eeuwig!
Sira NlCanisi 36:18  De keel neemt iedere spijze aan, Maar de ene spijs is beter dan de andere;
Sira NlCanisi 36:19  Het gehemelte proeft het lekkere wild, Een verstandig hart de verleidelijke leugen.
Sira NlCanisi 36:20  Een arglistig hart brengt droefheid, Maar een verstandig man weet er zich tegen te weren.
Sira NlCanisi 36:21  Een vrouw neemt iederen man; Maar de ene vrouw is beter dan de andere.
Sira NlCanisi 36:22  De schoonheid van een vrouw brengt vreugde op het gelaat, En gaat alle weelde der ogen te boven;
Sira NlCanisi 36:23  Heeft ze daarbij een zachte tong, Dan is haar man de gelukkigste mens.
Sira NlCanisi 36:24  Wie een vrouw neemt, wint een kostbaar goed, Een hulp hem gelijk, een zuil om te steunen.
Sira NlCanisi 36:25  Zonder omheining wordt de wijngaard verwoest; Zonder vrouw dwaalt men doelloos rond.
Sira NlCanisi 36:26  Wie zal er vertrouwen op een legerbende, Die rondtrekt van stad tot stad?
Sira NlCanisi 36:27  Zo is de man, die geen tehuis heeft; Hij legt zich neer, waar de nacht hem verrast.
Chapter 37
Sira NlCanisi 37:1  Iedere vriend zegt: Ik ben uw vriend; Maar sommigen zijn enkel vrienden in naam.
Sira NlCanisi 37:2  Is het niet jammer als de dood, Zo een boezemvriend uw vijand wordt?
Sira NlCanisi 37:3  Wee den slechten vriend! Waartoe werd hij geschapen? Om de aarde te vullen met valsheid.
Sira NlCanisi 37:4  Een slechte vriend ziet naar de dis, En in tijd van nood blijft hij weg.
Sira NlCanisi 37:5  Een goede vriend strijdt mee tegen den vijand, En grijpt het schild tegen den tegenstander.
Sira NlCanisi 37:6  Vergeet dus uw makker niet in de strijd, En laat hem niet in de steek bij uw buit.
Sira NlCanisi 37:7  Iedere raadgever wijst met de hand, Maar sommigen raden in eigen belang.
Sira NlCanisi 37:8  Neem u dus voor een raadsman in acht, En onderzoek van tevoren zijn bedoeling. Want hij denkt ook aan zichzelf; Waarom zou hij er schade door lijden?
Sira NlCanisi 37:9  Hij zegt wel. op uw belangen te letten, Maar feitelijk let hij op uw bezit.
Sira NlCanisi 37:10  Ga niet te rade bij wie u benijdt, En verberg uw plan voor wie jaloers op u is.
Sira NlCanisi 37:11  Raadpleeg geen vrouw over haar mededingster, Geen lafaard over krijg; Geen koopman over zaken, Geen koper over waren; Geen slecht mens over liefdediensten, Geen hardvochtige over barmhartigheid; Geen luiaard over werken, Geen achteloos wachter over ontdekken van onraad.
Sira NlCanisi 37:12  Maar raadpleeg steeds den godvrezende, Van wien ge weet, dat hij de Wet onderhoudt; Die in zijn hart één met u is, En medelijden heeft, als ge valt.
Sira NlCanisi 37:13  Maar let ook op de raad van uw eigen hart; Want wie is u trouwer dan dit?
Sira NlCanisi 37:14  's Mensen hart zegt hem beter de waarheid, Dan zeven wachters op een post.
Sira NlCanisi 37:15  En bid bij dit alles ook tot God, Dat Hij uw schreden richt in de waarheid.
Sira NlCanisi 37:16  Het begin van iedere daad is het woord; Vóór iedere handeling komt de gedachte.
Sira NlCanisi 37:17  De wortel van alle plannen is het hart; Vier loten spruiten er uit voort:
Sira NlCanisi 37:18  Goed en kwaad, dood en leven, Maar de tong is ze allen de baas.
Sira NlCanisi 37:19  Er zijn wijzen, die wijs zijn voor anderen, Maar dwaas voor zichzelf;
Sira NlCanisi 37:20  Er zijn wijzen, die om hun woorden gehaat zijn, En zich van alle geneugten beroven.
Sira NlCanisi 37:22  Sommige wijzen zijn wijs voor zichzelf, En genieten zelf de vrucht van hun wijsheid;
Sira NlCanisi 37:23  Anderen echter zijn wijs voor hun volk, De vrucht van hun wijsheid komt allen ten goede.
Sira NlCanisi 37:24  Wie wijs is voor zichzelf, wordt met geneugten verzadigd, En allen die hem zien, prijzen hem gelukkig;
Sira NlCanisi 37:26  Maar wie wijs is voor zijn volk, zal eer beërven, En zijn naam blijft leven voor eeuwig.
Sira NlCanisi 37:27  Mijn zoon, beproef uzelf in uw leven, Zie wat slecht voor u is, en neem het niet;
Sira NlCanisi 37:28  Want niet alles is goed voor iedereen, Niet iedere spijs verkieslijk voor allen.
Sira NlCanisi 37:29  Wees nooit overdadig bij genot, Niet onmatig bij lekkere spijzen;
Sira NlCanisi 37:30  Want in veel eten nestelt de ziekte, En van onmatigheid komt braken.
Sira NlCanisi 37:31  Velen vinden door slempen de dood; Maar wie zich in acht neemt, verlengt zijn leven.
Chapter 38
Sira NlCanisi 38:1  Houd den arts te vriend, voordat ge hem nodig hebt; Want ook hij is door God geschapen.
Sira NlCanisi 38:2  Van God heeft de arts zijn kennis, Van den koning zelfs krijgt hij geschenken.
Sira NlCanisi 38:3  De geneesheer wordt om zijn kennis geëerd, En staat voor vorsten als hun gelijke.
Sira NlCanisi 38:4  God doet uit de aarde artsenijen ontspruiten; Een verstandig mens veracht ze dus niet.
Sira NlCanisi 38:5  Werd het water niet zoet door het hout, Opdat iedereen zijn kracht zou kennen?
Sira NlCanisi 38:6  Zo gaf Hij ook aan de mensen kennis, Om door haar kracht beroemd te worden.
Sira NlCanisi 38:7  Door haar stilt de geneesheer de smart, Bereidt de apotheker balsem;
Sira NlCanisi 38:8  Opdat Gods werk niet zou verdwijnen, De genezing niet van het aanschijn der aarde.
Sira NlCanisi 38:9  Mijn zoon, maak u bij ziekte niet ongerust; Maar bid tot God, want Hij geneest.
Sira NlCanisi 38:10  Vlucht de zonde, volbreng het goede, En reinig uw hart van alle kwaad;
Sira NlCanisi 38:11  Breng een wierookoffer van zoete geur, En offer vet, zoveel ge kunt.
Sira NlCanisi 38:12  Doch maak ook plaats voor den arts, Stoot hem niet af, want ge hebt hem nodig;
Sira NlCanisi 38:13  Ja, er komt een tijd, dat zijn hand alleen nog kan redden.
Sira NlCanisi 38:14  Want ook hij bidt tot God, Dat Hij zijn onderzoek doet slagen En de genezing, tot behoud van het leven.
Sira NlCanisi 38:15  Wie zondigt voor het aanschijn van zijn Schepper, Valt in de handen van den arts.
Sira NlCanisi 38:16  Mijn zoon, stort tranen over een dode, Rouw en hef een klaagzang aan; Begraaf zijn lijk, zoals het betaamt, En trek u niet terug bij zijn dood.
Sira NlCanisi 38:17  Treur, mijn zoon, zing uw klaagzang uit, En rouw over hem, zoals het behoort: Eén dag, twee dagen zelfs ter voorkoming van opspraak, Maar getroost u dan in uw smart.
Sira NlCanisi 38:18  Droefheid immers kan slechts schaden, Want treurigheid ondermijnt de kracht.
Sira NlCanisi 38:19  Is de dode begraven, dan wijke de smart; Want het leven van een bedroefde is een vloek.
Sira NlCanisi 38:20  Laat uw hart zich niet langer aan hem hechten; Denk niet meer aan hem, maar denk aan uw einde.
Sira NlCanisi 38:21  Gedenk hem niet meer, want voor hem geen hoop! Hem brengt ge geen nut, en uzelf doet ge schade.
Sira NlCanisi 38:22  Bedenk, dat zijn lot ook het uwe zal zijn: Gisteren hem en heden u.
Sira NlCanisi 38:23  Als de dode rust, moet ook zijn aandenken rusten; Als zijn ziel is verscheiden, moet ge u troosten.
Sira NlCanisi 38:24  De wijsheid van den schriftgeleerde moet steeds groeien; Slechts wie vrij is van zaken, kan kennis verwerven.
Sira NlCanisi 38:25  Hoe zou wijs kunnen worden, wie de ploeg hanteert, En trots de drijversstok zwaait als een lans; Die de koeien uitdrijft en schreeuwend ze terugleidt, En alleen maar kan praten met kalven:
Sira NlCanisi 38:26  Hij wijdt zijn hart aan het eggen der vorens. Zijn zorg aan het mesten van de stal.
Sira NlCanisi 38:27  Zo ook iedere arbeider en ambachtsman, Die dag en nacht hun werk verrichten,
Sira NlCanisi 38:28  Zo ook de smid, die bij zijn aambeeld hurkt, En vol aandacht het ruwe ijzer bekijkt; De rook van het vuur verschrompelt zijn vlees, Hij vecht tegen de gloed van de oven; Het slaan van de hamer verdooft hem de oren, Zijn ogen zijn op het model gericht: Hij wijdt zijn hart aan de voltooiing van zijn werk, Zijn zorg aan het polijsten, als het gereed is.
Sira NlCanisi 38:29  Zo ook de pottenbakker, die bij zijn werk gezeten, Met zijn voeten de draaischijf beweegt; Die steeds bekommerd is om zijn bedrijf, En altijd zwoegt om een groot getal.
Sira NlCanisi 38:30  Hij geeft met zijn arm een vorm aan de klei, En kneedt met zijn voeten haar stugheid: Hij wijdt zijn hart aan het beste glazuur, Zijn zorg aan het bakken in de oven.
Sira NlCanisi 38:31  Zij allen vertrouwen op hun handen, En ieder is wijs in zijn eigen werk;
Sira NlCanisi 38:32  Zonder hen wordt er geen stad gebouwd, En kan men wonen, noch reizen.
Sira NlCanisi 38:33  Maar in de vergadering zijn ze niet in tel, En ze zitten niet op de stoel van den rechter; Want van wet en oordeel hebben ze geen verstand,
Sira NlCanisi 38:34  En wijsheidsspreuken kennen ze niet. Maar enkel wereldse zaken verzorgen, En al hun aandacht besteden aan hun vak. Ze snijden figuren op zegelringen, En weven steeds maar wisselende kleuren: Hij wijdt zijn hart aan de gelijkenis der beelden, Zijn zorg aan het voltooien van zijn werk.
Chapter 39
Sira NlCanisi 39:1  Geheel anders is hij, die zijn geest er op richt, Om de Wet van den Allerhoogste te begrijpen: Die de wijsheid van alle ouden doorvorst, En zich bezighoudt met de profetieën;
Sira NlCanisi 39:2  Die vasthoudt, wat beroemde mannen hebben geleerd, En tracht door te dringen in spreuken en strofen;
Sira NlCanisi 39:3  Die duistere gelijkenissen achterhaalt, En zich bezighoudt met raadselachtige spreuken.
Sira NlCanisi 39:4  Temidden der groten verricht hij zijn dienst, En durft voor den vorst te verschijnen; Door het land van vreemde volken trekt hij rond, Want hij beproeft goed en kwaad bij de mensen.
Sira NlCanisi 39:5  Hij staat er op, vroeg te verschijnen voor zijn Schepper en Heer, Om voor het aanschijn van den Allerhoogste te bidden; Hij opent zijn mond tot gebed, En vraagt om vergeving van zijn zonden.
Sira NlCanisi 39:6  Zo het den oppersten Heer behaagt, Zal Hij hem vervullen met de geest van verstand; Dan zal hij woorden van wijsheid doen stromen, En Jahweh loven in zijn gebed.
Sira NlCanisi 39:7  Hij zal Gods wil en beleid verstaan, En zijn geheimenissen overwegen,
Sira NlCanisi 39:8  De tucht van zijn leer onderrichten, En roemen op de Wet van Jahweh's verbond.
Sira NlCanisi 39:9  Velen zullen zijn wijsheid prijzen, En nimmer wordt zij vergeten; Zijn gedachtenis zal nooit vergaan, Want zijn naam blijft leven van geslacht tot geslacht.
Sira NlCanisi 39:10  De volkeren zullen zijn wijsheid roemen, En de gemeente zal zijn lof verkonden;
Sira NlCanisi 39:11  Zolang hij leeft, wordt hij boven duizend geprezen, En gaat hij te ruste, dan nog meer.
Sira NlCanisi 39:12  Zevende reeks. De wijsheid en de wederwaardigheden des levens. Inleiding. Lofzang op gods wijze leiding. Nog eenmaal wil ik mijn gedachten uiten; Want vol ben ik als de volle maan!
Sira NlCanisi 39:13  Luistert naar mij, gij vrome zonen, dan schiet gij loten Als een roos, die opbloeit aan een beek op het veld;
Sira NlCanisi 39:14  Dan verspreidt gij goede geur als wierook, En laat bloemen ontluiken als een lelie. Verheft uw stem en zingt een lied; Looft den Heer om al zijn werken.
Sira NlCanisi 39:15  Geeft glorie aan zijn Naam, En prijst Hem met een jubellied, Met harpgezang en citerspel; En zo moet gij uw loflied zingen:
Sira NlCanisi 39:16  De werken Gods zijn alle goed; Al wat nodig is, geeft Hij in overvloed op zijn tijd.
Sira NlCanisi 39:17  Door zijn woord stelt Hij de wateren als een muur, Of door het bevel van zijn mond in zijn voorraadskamer
Sira NlCanisi 39:18  Wat Hem behaagt, komt ook tot stand, Geen hindernis is er, als Hij helpt.
Sira NlCanisi 39:19  Het doen van iedere mens ligt voor Hem open, Niets blijft verborgen voor zijn oog;
Sira NlCanisi 39:20  Hij blikt van eeuwigheid tot eeuwigheid, Geen grenzen zijn er voor zijn heil. Niets is Hem klein of gering, Maar ook niets wonderlijk of te zwaar.
Sira NlCanisi 39:21  Men moet dus niet zeggen: Waarom dit of dat? Want alles werd voor zijn doel bestemd. Niet zeggen: Dit is slechter dan dat; Want op zijn tijd is alles voortreffelijk.
Sira NlCanisi 39:22  Hij doet zijn zegen stromen als de Nijl, En verkwikt de aarde als de Eufraat.
Sira NlCanisi 39:23  Maar zijn toorn verdrijft de volken, Zoals Hij de gouwen veranderde in zout.
Sira NlCanisi 39:24  Voor de gerechten zijn zijn paden effen, Maar onbegaanbaar voor de slechten;
Sira NlCanisi 39:25  Goed schonk Hij aan de goeden van de aanvang af, Maar voor de kwaden maakte Hij goed tot kwaad.
Sira NlCanisi 39:26  De eerste behoefte voor 's mensen leven Zijn water en vuur, ijzer en zout, Het meel van de tarwe, melk en honing, Het sap van de druif, met olie en kleding.
Sira NlCanisi 39:27  Goed is dit alles voor de goeden, Maar voor de slechten wordt het slecht.
Sira NlCanisi 39:28  Er zijn winden, die tot straf zijn geschapen, En de bergen doen schudden, als ze razen; Die op de dag van gramschap hun kracht laten zien, En de toorn van hun Schepper bedaren.
Sira NlCanisi 39:29  Vuur en hagel, honger en pest, Ook die zijn geschapen als straf.
Sira NlCanisi 39:30  Verscheurende dieren, schorpioenen en adders Zijn een wrekend zwaard, om de slechten te doden;
Sira NlCanisi 39:31  Zij allen werden met bedoeling geschapen, In zijn schuren bewaard, op hun tijd ontboden. Als Hij ze gebiedt, jubelen ze het uit; Worden ze geroepen, zijn bevelen weerstreven ze niet.
Sira NlCanisi 39:32  Daarom was ik er van de aanvang van overtuigd, Begreep het en legde het schriftelijk vast:
Sira NlCanisi 39:33  De werken Gods zijn alle goed, Al wat nodig is, geeft Hij in overvloed op zijn tijd!
Sira NlCanisi 39:34  Zeg dus niet: Dit is slechter dan dat; Want op zijn tijd is alles voortreffelijk.
Sira NlCanisi 39:35  Juicht daarom met heel uw hart En zegent de Naam van den Heilige!
Chapter 40
Sira NlCanisi 40:1  Grote kommer heeft God beschikt, Een zwaar juk drukt op den mens Van de dag af, dat Hij komt uit de schoot van zijn moeder, Tot de dag, dat hij terugkeert tot de moeder van allen!
Sira NlCanisi 40:2  Angstige bezorgdheid en hartevrees, Zorg voor de toekomst tot aan de dag van de dood
Sira NlCanisi 40:3  Is het lot van hem, die op een eretroon zetelt, Als van hem, die neerzit in zak en as;
Sira NlCanisi 40:4  Van hem, die de mijter draagt met gouden band, Als van hem, die gekleed gaat in dierenvellen. Toorn, naijver, zorg en vrees, Angst voor de dood, twist en strijd zijn zijn deel,
Sira NlCanisi 40:5  Zelfs als hij rust op zijn legerstede, Ontstelt de nachtelijke slaap nog zijn hart;
Sira NlCanisi 40:6  Een kort ogenblik slechts heeft hij rust, Dan ziet hij in de droom, als was hij klaar wakker.
Sira NlCanisi 40:7  Hij slaat op de vlucht voor de droom van zijn geest, Als een vluchteling, die wegholt voor zijn vervolger; Maar is hij ontkomen, dan schiet hij wakker, En ziet verbaasd, dat hij niets had te vrezen.
Sira NlCanisi 40:8  Op alle vlees van mens en dier, Maar op den zondaar zevenvoudig,
Sira NlCanisi 40:9  Drukt pest en bloed, en koorts en zwaard, Verwoesting, vernieling, honger en dood.
Sira NlCanisi 40:10  Wel werd om den slechte het zwaard geschapen, En komt de ondergang om zijnentwil;
Sira NlCanisi 40:11  Maar al wat uit de aarde komt, keert terug naar de aarde, Doch wat van boven komt, naar boven.
Sira NlCanisi 40:12  Ieder onrechtvaardig geschenk gaat te niet, Maar eerlijkheid houdt eeuwig stand.
Sira NlCanisi 40:13  Onrechtvaardig goed is als een woeste stroom, Als een machtige vloed bij een onweersbui:
Sira NlCanisi 40:14  Ze rukken wel rotsen mee in hun vaart, Maar weldra zijn ze voor altijd voorbij.
Sira NlCanisi 40:15  Een goddeloos geslacht zal geen loten doen spruiten; Want de wortel van den boze ligt op puntige rotsen.
Sira NlCanisi 40:16  Het riet aan de oever van de stroom, Verdwijnt vóór alle andere planten:
Sira NlCanisi 40:17  Maar de liefde wijkt in eeuwigheid niet, En rechtvaardigheid houdt eeuwig stand.
Sira NlCanisi 40:18  Een leven van wijn en most mag zoet zijn, Maar daarboven gaat het, een schat te vinden;
Sira NlCanisi 40:19  Kind en stad houden de naam in stand, Maar daarboven gaat, wie wijsheid vindt. Vee en land verhogen het aanzien, Maar daarboven gaat een wijze vrouw;
Sira NlCanisi 40:20  Wijn en lied verblijden het hart, Maar daarboven gaat de liefde van vrienden.
Sira NlCanisi 40:21  Luit en harp veraangenamen het lied, Maar daarboven gaat een zachte tong;
Sira NlCanisi 40:22  Schoonheid en bevalligheid trekken het oog, Maar daarboven gaat het gewas op het veld.
Sira NlCanisi 40:23  Vriend en makker geven op tijd hun raad, Maar daarboven gaat een verstandige vrouw;
Sira NlCanisi 40:24  Broer en helper steunen in tijden van nood, Maar daarboven gaat de hulp van de deugd.
Sira NlCanisi 40:25  Goud en zilver schragen de voet, Maar daarboven gaat een goede raad;
Sira NlCanisi 40:26  Rijkdom en weelde verblijden het hart, Maar daarboven gaat de vreze Gods. Bij de vreze Gods is er aan niets gebrek, Naast haar behoeft men geen andere hulp;
Sira NlCanisi 40:27  De vreze Gods is als een paradijs vol zegen, Een baldakijn, dat alle glorie overtreft.
Sira NlCanisi 40:28  Mijn zoon, wil niet van aalmoezen leven; Beter dood dan een bedelaar.
Sira NlCanisi 40:29  Een man, die naar andermans tafel moet snakken, Diens leven heet geen leven meer. Men bezoedelt zich met gekregen brokken; Een verstandig man krijgt er maagpijn van.
Sira NlCanisi 40:30  Een brutale mond smaakt het gebedelde zoet; Maar in zijn binnenste brandt het als vuur.
Chapter 41
Sira NlCanisi 41:1  Ach dood, hoe bitter is de gedachte aan u Voor den man, die rustig in zijn woning zit; Voor den man zonder zorgen, wien alles gelukt, Die nog kracht bezit, om het genot te plukken.
Sira NlCanisi 41:2  Maar dood, hoe goed is uw lot Voor den armen man, wiens kracht is gesleten; Voor den man, die struikelt en tegen alles zich stoot, En lastig wordt, omdat hem geen hoop meer blijft.
Sira NlCanisi 41:3  Wees niet bang voor de dood, uw lot; Bedenk, dat allen, hetzij vóór u of na u, hetzelfde treft;
Sira NlCanisi 41:4  Dit is het lot, dat God aan alle vlees heeft beschoren. Waarom dan de Wet van den Allerhoogste gevloekt? Hetzij duizend jaar of honderd of tien: Het dodenrijk verantwoordt het niet.
Sira NlCanisi 41:5  Het kroost der bozen is een verachtelijk broed, Het ras der slechten een verdwaasd geslacht.
Sira NlCanisi 41:6  Den zoon van den zondaar wordt de macht ontnomen; Steeds blijft de schande op zijn geslacht.
Sira NlCanisi 41:7  De zoon zal zijn goddelozen vader vervloeken, Omdat hij om zijnentwil wordt veracht.
Sira NlCanisi 41:8  Wee u, dus, goddeloze mannen, Die de Wet van den Allerhoogste verlaat!
Sira NlCanisi 41:9  Vermenigvuldigt gij u, het is tot schade, En als gij zonen verwekt, tot zuchten; Komt gij ten val, het is een blijvende vreugde, En sterft gij, dan is het tot vloek.
Sira NlCanisi 41:10  Wat uit stof is geboren, keert terug tot stof; Maar de zondaar valt van het ene niet in het andere.
Sira NlCanisi 41:11  De mens is wel naar zijn lichaam een zucht, Maar de naam van den brave zal nimmer vergaan.
Sira NlCanisi 41:12  Draag dus zorg voor uw naam, want hij blijft u langer Dan duizend kostbare schatten.
Sira NlCanisi 41:13  Een goed leven duurt slechts weinige dagen, Maar een goede naam duurt dagen zonder tal.
Sira NlCanisi 41:14  Verborgen wijsheid en een verstopte schat; Wat voor nut hebben beide?
Sira NlCanisi 41:15  Beter een mens, die zijn dwaasheid verbergt, Dan een, die zijn wijsheid verstopt.
Sira NlCanisi 41:16  Hoort, kinderen, de les over de schaamte, En schaamt u, zoals ik het u leer: Niet iedere schaamte komt te pas, Niet alle blozen is goed.
Sira NlCanisi 41:17  Schaam u voor vader en moeder over ontucht, Voor vorst en prins over leugen;
Sira NlCanisi 41:18  Voor heer en meesteres over bedriegen, Voor gemeente en volk over ontrouw;
Sira NlCanisi 41:19  Voor vriend en makker over onrecht, En voor uw woonplaats over vreemden;
Sira NlCanisi 41:20  Over het breken van eed en verdrag, Over het leunen op de ellebogen aan tafel;
Sira NlCanisi 41:21  Over het weigeren van een gave, die gevraagd wordt, Over het zwijgen, als men u groet;
Sira NlCanisi 41:22  Over het afwijzen van een vriend; Over het niet uitbetalen van loon,
Sira NlCanisi 41:25  Over smadende woorden jegens uw vriend, Over verwijten doen, als ge wat geeft;
Sira NlCanisi 41:26  Over het verdraaien van wat ge hoort zeggen, En over het openbaren van geheime bespreking.
Sira NlCanisi 41:27  Dan zult ge u schamen, zoals het behoort, En welbehagen vinden bij al wat leeft!
Chapter 42
Sira NlCanisi 42:1  Maar schaam u niet over wat nu gaat volgen, En zondig niet uit menselijk opzicht:
Sira NlCanisi 42:2  Over de Wet van den Allerhoogste en zijn bestel, Over zijn geboden, zodat ge den zondaar ontslaat;
Sira NlCanisi 42:3  Over verantwoording geven aan vriend of vorst, Over het verdelen van erfenis en bezit;
Sira NlCanisi 42:4  Over juistheid van balans en weegschaal, Over ongereptheid van maat en gewicht;
Sira NlCanisi 42:5  Over winsten, groot of klein, Over het betalen van koopwaar; Over veelvuldig bestraffen der kinderen, Over bloedig kastijden van een slechten slaaf.
Sira NlCanisi 42:6  Bij een slechte vrouw is een zegel verstandig; Waar veel handen zijn, komt een sleutel van pas.
Sira NlCanisi 42:7  Schrijf op, als ge iets in bewaring geeft; Uitgaven en inkomsten, alles op schrift!
Sira NlCanisi 42:8  Schaam u niet, een dwaas of een zot terecht te wijzen, Of zelfs een grijsaard, die plannen van ontucht beraamt. Dan zult ge werkelijk verstandig blijken, En achtenswaardig voor al wat leeft!
Sira NlCanisi 42:9  Een dochter is voor een vader een zorgelijke schat, De zorg over haar verstoort zijn slaap; In haar jeugd: dat ze niet blijft zitten, En is ze getrouwd: dat ze niet wordt verstoten.
Sira NlCanisi 42:10  In haar meisjesjaren: dat ze zich niet laat verleiden, In het huis van haar man: dat ze niet ontrouw wordt; In het huis van haar vader: dat ze geen moeder wordt, In het huis van haar man: dat ze niet kinderloos blijft.
Sira NlCanisi 42:11  Houd uw dochter goed onder tucht, Opdat ze u geen kwade naam bezorgt, Geen gepraat in de stad of oploop van volk, U niet te schande maakt voor de bijeenkomst in de poort. De plaats, waar ze verblijft, zij geen venster, Geen plek, waar men iedereen ziet, die voorbijgaat.
Sira NlCanisi 42:12  Ze mag geen man haar schoonheid doen zien. Zelfs niet deelnemen aan de gesprekken der vrouwen.
Sira NlCanisi 42:13  Want zoals de mot uit het kleed, Zo komt de slechtheid der vrouw van een andere vrouw.
Sira NlCanisi 42:14  Beter een slechte man dan een slechte vrouw; Want een huis vol schande brengt zo'n vrouw te weeg.
Sira NlCanisi 42:15  Tweede afdeling. De wijsheid in de historie. Eerste deel. Lof der wijsheid in Gods schepping. Ik wil de werken Gods gedenken, En wat ik gezien heb, verkonden. Door Gods woord werden zij geschapen; Zij volbrengen zijn wil naar zijn bestel.
Sira NlCanisi 42:16  Zoals de zon het heelal verlicht, Straalt Jahweh's glorie over al zijn werken.
Sira NlCanisi 42:17  Gods heiligen zelfs zijn niet bij machte, Jahweh's wonderwerken te roemen. God heeft zijn legerscharen kracht gegeven, Om voor zijn glorie te kunnen bestaan.
Sira NlCanisi 42:18  Hij peilt de afgrond en het mensenhart; Hij doorschouwt ze in al hun naaktheid.
Sira NlCanisi 42:19  Hij onthult verleden en toekomst, En maakt bekend, wat verborgen is;
Sira NlCanisi 42:20  Er bestaat geen kennis. die Hem ontbreekt, Geen ding, dat Hem ontgaat.
Sira NlCanisi 42:21  De kracht van zijn Wijsheid staat ongeschokt, Hij alleen is van eeuwigheid. Hij wordt niet groter en niet kleiner: Geen raadsman heeft Hij van node.
Sira NlCanisi 42:22  Hoe lieflijk toch zijn al zijn werken, Al zien wij er slechts een vonkje van!
Sira NlCanisi 42:23  Hij alleen leeft en blijft voor eeuwig, Al het andere is ondergeschikt aan zijn doel;
Sira NlCanisi 42:24  Alles verschilt, het een van het ander, Maar niets is geschapen zonder doel.
Sira NlCanisi 42:25  Het een is nog beter dan het ander; Wie kan zich verzadigen aan die pracht?
Chapter 43
Sira NlCanisi 43:1  De grootste luister is het firmament in zijn klaarheid, De gedaante des hemels verkondigt zijn glorie.
Sira NlCanisi 43:2  De zon straalt haar gloed uit bij haar opgang; Hoe wonderbaar is het werk van Jahweh!
Sira NlCanisi 43:3  's Middags doet zij de aardkorst branden; Wie is er dan tegen haar hitte bestand?
Sira NlCanisi 43:4  Zoals de laaiende oven het erts doet gloeien, Zet de zon op haar tocht de bergen in brand; De stralen der zon verzengen het land, En door haar licht wordt het oog verblind.
Sira NlCanisi 43:5  Hoe groot is Jahweh, die dat schiep, En door zijn woord zijn helden leidt!
Sira NlCanisi 43:6  Ook de maan straalt haar licht op geregelde tijden, Als een blijvend teken geeft zij de tijdsduur aan;
Sira NlCanisi 43:7  Zij bepaalt de feesten en vaste dagen, Als een lieflijk licht doorloopt zij haar baan.
Sira NlCanisi 43:8  Iedere maand begint zij opnieuw; Hoe indrukwekkend haar wisseling! Een legerstandaard in de wolken daarboven; Zij overdekt het firmament met haar glans.
Sira NlCanisi 43:9  De sterren zijn de pracht en de luister des hemels, Haar licht glanst in de hoogten Gods;
Sira NlCanisi 43:10  Op Gods woord staan zij pal, En worden niet moe op hun post.
Sira NlCanisi 43:11  Beschouw de regenboog en loof zijn Schepper, Want heerlijk is hij in zijn luister;
Sira NlCanisi 43:12  Hij omvademt het hemelgewelf met zijn pracht, Het is Gods eigen hand, die hem spant.
Sira NlCanisi 43:13  Zijn almacht slingert de bliksem, En schiet zijn straffende pijlen;
Sira NlCanisi 43:14  Zijn bevel heeft de voorraadkamers geschapen, Waaruit de wolken vliegen als vogels.
Sira NlCanisi 43:15  Door zijn grootheid maakt Hij de wolken hard, En brokkelen de hagelstenen zich er van af;
Sira NlCanisi 43:16  De bergen sidderen door zijn kracht. De zuidenwind vliegt vol schrik voor Hem heen,
Sira NlCanisi 43:17  De stem van zijn donder doet de aarde beven, Met de noordenwind, met storm en orkaan.
Sira NlCanisi 43:18  Hij stuurt zijn sneeuw als een vogelzwerm, Als neerstrijkende sprinkhanen valt ze omlaag; Haar witte pracht verblindt het oog, En voor haar jachten beeft het hart.
Sira NlCanisi 43:19  Ook strooit Hij de rijp uit, als was het zout, Zodat bloemen ontluiken als van saffier.
Sira NlCanisi 43:20  Hij laat de koude noordenwind blazen, Die het ijs doet stollen door zijn vorst; Elk watervlak wordt er mee bedekt, De vijver bekleed als met een pantser.
Sira NlCanisi 43:21  Door droogte verbrandt Hij het gras op de bergen, En de groene landouwen als een vlam;
Sira NlCanisi 43:22  Maar het druppelen der wolken brengt voor alles genezing, De dauw weer verkwikking na de brand.
Sira NlCanisi 43:23  Hij liet op zijn woord de zeespiegel dalen, En plaatste de eilanden in de oceaan.
Sira NlCanisi 43:24  Die de zee bezeilen, kunnen haar gevaren vertellen; Onze oren tuiten, als wij het horen:
Sira NlCanisi 43:25  Daar zijn gewrochten, de wonderbaarste onder zijn schepsels, Allerlei soort dieren en geweldige monsters;
Sira NlCanisi 43:26  Door Hem worden ze uitgezonden als boden, Die zijn wil volbrengen naar zijn bestel.
Sira NlCanisi 43:27  Wij willen er niets meer aan toevoegen; Want kort gezegd: Hij is alles!
Sira NlCanisi 43:28  Prijzen wij Hem, wij doorgronden Hem niet; Want Hij gaat al zijn werken te boven.
Sira NlCanisi 43:29  Ontzagwekkend is Jahweh boven alle begrip, En wonderbaar zijn zijn daden.
Sira NlCanisi 43:30  Wilt gij Jahweh loven, verheft dan uw stem, Zoveel gij kunt, want het is nooit genoeg! Schept steeds nieuwe kracht om te prijzen, En wordt niet moede, want gij benadert Hem niet.
Sira NlCanisi 43:31  Wie heeft Hem aanschouwd en kan Hem beschrijven; Wie zal Hem loven, zoals Hij is?
Sira NlCanisi 43:32  Meer nog is er verborgen, dan wat ik noemde; Slechts weinig heb ik van zijn werken gezien.
Sira NlCanisi 43:33  Jahweh heeft dit alles geschapen, En heeft aan de vromen wijsheid verleend.
Chapter 44
Sira NlCanisi 44:1  Nu wil ik de vrome mannen prijzen, Onze vaderen, naar hun geslachten,
Sira NlCanisi 44:2  Aan wie de Allerhoogste veel glorie gaf, Die groot waren in vroegere tijden:
Sira NlCanisi 44:3  Heersers van landen door hun koningschap, Mannen van naam door hun kracht; Raadsheren door hun schranderheid, Profeten door hun voorzeggingen.
Sira NlCanisi 44:4  Leiders van volkeren door hun plannen, Vorsten door hun scherpzinnigheid; Wijze denkers door hun geleerdheid, Bestuurders door hun waakzaamheid.\\line Leiders van volkeren door hun plannen, Vorsten door hun scherpzinnigheid; Wijze denkers door hun geleerdheid, Bestuurders door hun waakzaamheid.
Sira NlCanisi 44:5  Zangers van psalmen op maat, Dichters van spreuken op schrift;
Sira NlCanisi 44:6  Mannen van rijkdom, steunend op hun kracht, Vreedzaam wonend in hun oord.
Sira NlCanisi 44:7  Zij allen stonden bij hun tijdgenoten in ere, En waren in hun dagen beroemd;
Sira NlCanisi 44:8  Sommigen van hen verwierven een naam, Zodat men van hen met lof bleef gewagen.
Sira NlCanisi 44:9  Toch waren er anderen, die men niet meer gedacht; Zodra ze vergingen, was het uit. Ze zijn, als waren ze er nimmer geweest, En hun kinderen eveneens.
Sira NlCanisi 44:10  Maar de eersten waren vrome mannen, Wier hoop niet is vervlogen;
Sira NlCanisi 44:11  Hun geluk houdt stand bij hun geslacht, Hun erfdeel blijft bij hun kinderen.
Sira NlCanisi 44:12  Hun kroost houdt vast aan Gods verbond, Hun kinderen, om hunnentwil;
Sira NlCanisi 44:13  Hun aandenken blijft voor immer, Hun gerechtigheid wordt niet vergeten.
Sira NlCanisi 44:14  In vrede werd hun lichaam begraven, Maar hun naam leeft voort van geslacht tot geslacht;
Sira NlCanisi 44:15  Van hun wijsheid blijft de gemeente gewagen, En de vergadering verkondigt hun lof.
Sira NlCanisi 44:16  Henok verkeerde met Jahweh en werd opgenomen: Een toonbeeld van wijsheid voor alle geslachten.
Sira NlCanisi 44:17  Noë werd rechtschapen en onberispelijk bevonden; In de tijd der verdelging werd hij een nieuwe stam. Om zijnentwil bleef er een rest behouden, Om het verbond met hem hield de zondvloed op;
Sira NlCanisi 44:18  Een eeuwig verbond werd er met hem gesloten, Dat nooit meer alle vlees zou worden verdelgd.
Sira NlCanisi 44:19  Abraham werd de vader van vele volken; Er kleefde geen smet op zijn eer.
Sira NlCanisi 44:20  Want hij volbracht de bevelen van den Allerhoogste, En sloot met Hem een verbond; Hij sneed zich het verbond in zijn vlees, En werd trouw bevonden in de beproeving.
Sira NlCanisi 44:21  Daarom beloofde Hij hem onder ede: De volkeren te zegenen in zijn zaad, Hem talrijk te maken als het zand op de aarde, Als de sterren zijn zaad te verheffen, Een bezit hun te geven van zee tot zee, Van de Eufraat tot aan de grenzen der aarde.
Sira NlCanisi 44:22  Ook aan Isaäk beloofde Hij hetzelfde, Om wille van Abraham, zijn vader.
Sira NlCanisi 44:23  Daarna schonk Hij aan Israël het verbond der vaderen, En de zegen rustte op zijn hoofd. Want hèm stelde Hij in het eerstgeboorterecht, Aan hèm gaf Hij zijn erfbezit, Dat Hij had vastgesteld voor de stammen, Als een erfdeel voor de twaalf.
Chapter 45
Sira NlCanisi 45:1  Uit hem liet Hij een man ontspruiten, Die genade vond in aller oog, Bemind bij God en bij de mensen: Moses, zijn gedachtenis blijve in ere!
Sira NlCanisi 45:2  Want Hij eerde hem als een god, En maakte hem machtig door vreselijke werken.
Sira NlCanisi 45:3  Op zijn woord geschiedden onmiddellijk wonderen; Zo maakte Hij hem sterk voor den vorst. Hij gaf hem geboden voor het volk, En liet hem zijn Glorie aanschouwen;
Sira NlCanisi 45:4  Om zijn trouw en zijn deemoed Koos Hij hem uit onder alle vlees.
Sira NlCanisi 45:5  Hij liet hem zijn eigen stem vernemen, Toen Hij hem binnenvoerde in de wolk; Hij legde de geboden in zijn hand, De wet des levens en der wijsheid, Om aan Jakob zijn wetten te leren, Zijn beschikkingen en voorschriften aan Israël.
Sira NlCanisi 45:6  Hij verhief Aäron, even heilig als hij, Zijn broeder uit de stam van Levi.
Sira NlCanisi 45:7  Hij sloot met hem een eeuwig verbond, En verleende hem een ereambt; Hij maakte hem gelukkig met zijn luister En bond hem buffelhoornen aan.
Sira NlCanisi 45:8  Hij bekleedde hem met volle pracht, En tooide hem met kostelijke gewaden: Met heupkleed, onder- en opperkleed,
Sira NlCanisi 45:9  Rondom met granaten bezet. Met belletjes volop in het rond, Om te klingelen bij het gaan, En hun klank te doen horen in het heiligdom, Als een teken voor zijn volksgenoten.
Sira NlCanisi 45:10  Met een heilig gewaad van goud en blauw, En purper: een kunstgewrocht; Met de borsttas voor de orakelstenen, Uit scharlaken: een werk van weefkunst.
Sira NlCanisi 45:11  Met de edelstenen op de borsttas, Als een zegel gesneden, in goud gevat: Een gedachtenis, in letters gegrift, Voor al de stammen van Israël.
Sira NlCanisi 45:12  Met de gouden diadeem op de mijter, De plaat, met het inschrift: “Aan Jahweh gewijd;” Een heerlijke luister en grootse statie, Een lust voor de ogen, volmaakte pracht.
Sira NlCanisi 45:13  Vóór hem heeft zo iets nimmer bestaan, En zo zal in eeuwigheid geen onbevoegde zich kleden; Alleen voor zijn zonen werd het zo verordend, En zo zal het blijven van geslacht tot geslacht.
Sira NlCanisi 45:14  Zijn offer werd geheel verteerd, Bestendig, tweemaal iedere dag.
Sira NlCanisi 45:15  Moses stelde hem tot priester aan, En zalfde hem met heilige olie. Het werd voor hem een eeuwig verbond, En voor zijn geslacht, als de dagen des hemels: Om Hem te dienen, zijn priester te zijn, En zijn volk te zegenen met zijn Naam.
Sira NlCanisi 45:16  Uit alle levenden koos Hij hem uit, Om brandoffers en de beste stukken te offeren, Om geurige wierook en het reukoffer te branden, En om verzoening te verkrijgen voor zijn volk.
Sira NlCanisi 45:17  Hij vertrouwde hem zijn geboden toe, En gaf hem macht over recht en wet: Om aan zijn volk de wet te leren, Het recht aan de kinderen van Israël.
Sira NlCanisi 45:18  Onbevoegden stonden tegen hem op Uit afgunst in de woestijn: De mannen van Datan en Abiram, En de bent van Kore in hevige twist.
Sira NlCanisi 45:19  Maar Jahweh zag het en ziedde van woede, En verdelgde hen in gloeiende toorn; Een wonder zelfs wrochtte Hij tegen hen, En verteerde hen in zijn laaiend vuur.
Sira NlCanisi 45:20  Maar aan Aäron gaf Hij nog hoger luister, Door hem een eigen erfdeel te schenken; Hij gaf voor zijn onderhoud de heilige tienden, En de offers van Jahweh mochten zij eten.
Sira NlCanisi 45:22  Maar in het land van het volk bezat hij geen deel, In hun midden kreeg hij geen erfgoed; Want Jahweh is zijn deel, Zijn erfgoed onder Israëls zonen.
Sira NlCanisi 45:23  Vervolgens Pinechas, de zoon van Elazar: Hij was de derde, die dit ambt bekleedde, Omdat hij voor den God van het heelal had geijverd, En in de bres was gesprongen voor zijn volk; Zijn hart had hem daartoe aangedreven, Om verzoening te verwerven voor Israëls kinderen.
Sira NlCanisi 45:24  Daarom sloot Hij ook met hem een verbond, Een verbond van vrede, om het heiligdom te verzorgen, Zodat bij hem en bij zijn geslacht Het hogepriesterschap voor eeuwig zou blijven.
Sira NlCanisi 45:25  Het was dus een verbond als dat met David, Den zoon van Jesse, uit Juda's stam: Want zoals de erfenis des konings alleen overgaat op zijn zonen, Zo ook het erfdeel van Aäron op heel zijn geslacht. Zegent dus Jahweh, die zo goed voor u is, En die met luister u heeft gekroond!
Sira NlCanisi 45:26  Hij moge u wijsheid des harten verlenen, Om zijn volk rechtvaardig te richten, Opdat uw geluk niet zal tanen, Noch uw macht tot in verre geslachten.
Chapter 46
Sira NlCanisi 46:1  Josuë, de zoon van Noen, was een machtig held, Moses' dienaar in het profetenambt; Die geschapen was, zoals zijn naam verluidt, Om een grote redding te zijn voor zijn uitverkorenen. Om wraak te nemen op den vijand, En Israël in het bezit van zijn erfdeel te stellen.
Sira NlCanisi 46:2  Wat was hij groot, toen hij zijn hand verhief, En zijn lans zwaaide tegen de stad!
Sira NlCanisi 46:3  Wie had er voor hem stand kunnen houden, Daar hij de krijg van Jahweh streed?
Sira NlCanisi 46:4  Stond de zon niet stil op zijn bevel; Werd niet één dag toen als twee?
Sira NlCanisi 46:5  Hij riep den Allerhoogste aan, Toen de vijanden hem rondom belaagden; En de allerhoogste God verhoorde hem, Met hagelstenen van geweldige kracht.
Sira NlCanisi 46:6  Hij slingerde ze neer op het vijandige volk, En verdelgde Kanaän op de helling der bergen, Opdat alle volkeren onder de ban zouden weten, Dat Jahweh neerzag op hun krijg.
Sira NlCanisi 46:7  Maar ook, omdat hij God had gehoorzaamd, En in de dagen van Moses Hem trouw was gebleven: Hij en Kaleb, de zoon van Jefoenne: Door stand te houden, toen het volk afviel, Door de toorn af te wenden van de gemeente, En het boze morren tot bedaren te brengen,
Sira NlCanisi 46:8  Daarom werden zij beiden alleen uitgezonderd Van de zesmaal honderdduizend zwervers, En binnengevoerd in hun erfdeel, In het land, dat druipt van melk en honing.
Sira NlCanisi 46:9  Aan Kaleb verleende hij bovendien kracht, Die hem bijbleef in zijn ouderdom. Hij voerde hem op naar de hoge streken, Waar zijn kroost zich een erfdeel verwierf;
Sira NlCanisi 46:10  Opdat heel het geslacht van Jakob zou weten, Dat het goed is, Jahweh trouw te volgen!
Sira NlCanisi 46:11  Ook de Rechters, ieder bij name, Allen, die onbedorven waren van hart En God niet ontrouw werden: Hun gedachtenis blijve in zegening,
Sira NlCanisi 46:12  Hun gebeente schiete nieuwe loten, En hun naam leve voort in hun zonen!
Sira NlCanisi 46:13  Geëerd bij zijn volk, door zijn Schepper bemind, Was hij, wiens geboorte werd afgebeden: Aan Jahweh gewijd in het profetenambt, Samuël, de Rechter en Priester. Op Gods bevel stelde hij het koningschap in, En zalfde vorsten over het volk.
Sira NlCanisi 46:14  Hij gaf bevelen aan het vergaderde volk, En trok de tenten van Jakob rond;
Sira NlCanisi 46:15  Om zijn onkreukbaarheid was hij gezocht als profeet, Om zijn woord werd hij als ziener vertrouwd.
Sira NlCanisi 46:16  Hij riep tot Jahweh, toen de vijand rondom hem belaagde, En offerde een vlekkeloos lam.
Sira NlCanisi 46:17  En Jahweh deed uit de hemel zijn donder weergalmen, Men hoorde zijn stem in machtig gedreun;
Sira NlCanisi 46:18  Hij sloeg de aanvoerders van den vijand te pletter, En bracht al de vorsten der Filistijnen ten onder
Sira NlCanisi 46:19  En toen de tijd was gekomen van zijn ontslapen, Riep hij Jahweh en zijn gezalfde tot zijn getuige: “Van wien heb ik geschenken, een schoen slechts genomen?” En niemand was er, die er antwoord op gaf.
Sira NlCanisi 46:20  Zelfs na zijn dood werd hij nog ondervraagd En voorspelde den koning zijn lot; Hij verhief uit de aarde zijn profetische stem, Om een einde te maken aan het kwaad van het volk.
Chapter 47
Sira NlCanisi 47:1  Na hem trad Natan op, En stond voor het aanschijn van David.
Sira NlCanisi 47:2  Ja, zoals het vet wordt afgezonderd van het offer, Zo David van Israël.
Sira NlCanisi 47:3  Hij speelde met leeuwen als met lammeren, Met beren als met jonge schapen.
Sira NlCanisi 47:4  In zijn jonge jaren sloeg hij den reus, En nam de schande weg van het volk; Door de hand aan de slinger te slaan, Brak hij de trots van Goliat.
Sira NlCanisi 47:5  Want hij riep tot den allerhoogsten God, En Deze gaf kracht aan zijn hand, Om den ervaren krijgsman neer te vellen, En de hoorn van zijn volk te verheffen.
Sira NlCanisi 47:6  Daarom zongen de meisjes hem toe, En prezen hem met ‘Tienduizend’. Toen hij de kroon droeg, voerde hij krijg,
Sira NlCanisi 47:7  En vernederde den vijand in het rond; Hij sloeg de grimmige Filistijnen te pletter, En brak hun hoorn tot de dag van vandaag.
Sira NlCanisi 47:8  Bij al zijn daden gaf hij lof Aan den allerhoogsten God in psalmgezangen. Hij beminde zijn Schepper uit geheel zijn hart, En loofde Hem iedere dag opnieuw;
Sira NlCanisi 47:9  Hij zorgde voor muziekinstrumenten bij het altaar, Voor harpen bij het psalmenzingen.
Sira NlCanisi 47:10  Zo zette hij luister bij aan de feesten, En vierde ze het hele jaar door; Van het loven van zijn heilige Naam Weerschalde het heiligdom reeds voor de dageraad.
Sira NlCanisi 47:11  Jahweh vergaf hem ook zijn zonden, En verhief voor immer zijn hoorn. Want Hij gaf hem recht op het koningschap En bevestigde zijn troon over Israël;
Sira NlCanisi 47:12  Om zijnentwil stond een zoon na hem op, Een wijs man, die ongestoord woonde.
Sira NlCanisi 47:13  Salomon was koning in dagen van vrede; Want God schonk hem rust in het rond, Opdat hij zijn Naam een huis zou bouwen, En een heiligdom zou stichten voor immer.
Sira NlCanisi 47:14  Wat bezat gij verstand in uw jeugd, En vloeide gij over van wijsheid als de Nijl.
Sira NlCanisi 47:15  Gij hebt de aarde bedekt met uw geest, En haar met raadselspreuken vervuld.
Sira NlCanisi 47:16  Uw naam drong tot de verre eilanden door; Gij waart bemind om uw vrede.
Sira NlCanisi 47:17  Door zangen en spreuken, door raadsels en verzen, Hebt gij de volkeren in verbazing gebracht.
Sira NlCanisi 47:18  Gij werdt genoemd naar de heerlijke Naam, Die over Israël wordt aangeroepen. Maar gij hebt goud verzameld als ijzer, En zilver opgehoopt als lood;
Sira NlCanisi 47:19  Gij hebt uw lenden gegeven aan vrouwen, En haar laten heersen over uw lichaam.
Sira NlCanisi 47:20  Zo hebt gij een smet geworpen op uw roem; Gij hebt uw sponde ontwijd, Zodat gij toorn bracht over uw geslacht En zuchten over uw huis;
Sira NlCanisi 47:21  Het volk viel in twee rijken uiteen, Uit Efraïm groeide een onwettig rijk.
Sira NlCanisi 47:22  Maar God trekt zijn barmhartigheid niet terug; Hij laat geen van zijn beloften zonder vervulling; Hij houwt de stam van zijn uitverkorenen niet af, Roeit het geslacht niet uit van wie Hem beminnen, Neen, Hij laat aan Jakob een rest, Aan het huis van David een nieuwe spruit!
Sira NlCanisi 47:23  Salomon ontsliep hoogbejaard, En liet een zoon na, vol overmoed, Groot in dwaasheid en klein van verstand, Roboam, die door zijn besluit het volk deed afvallen.
Sira NlCanisi 47:24  Toen stond er een op: zijn aandenken worde vergeten: Jeroboam, de zoon van Nebat. Hij was het, die Israël tot zonde bracht, En ergernis gaf aan Efraïm.
Sira NlCanisi 47:25  Want hun zonde werd hoe langer hoe groter, En zij gaven zich over aan allerlei kwaad; Totdat de vergelding over hen kwam, En zij verdreven werden uit hun land.
Chapter 48
Sira NlCanisi 48:1  Toen stond Elias op, een profeet als vuur, Met woorden als een gloeiende oven.
Sira NlCanisi 48:2  Hij ontnam hun de laatste bete broods, Roeide door zijn ijver hen bijna uit;
Sira NlCanisi 48:3  Hij sloot op Gods bevel de hemel, Liet vuur neerdalen tot driemaal toe.
Sira NlCanisi 48:4  Elias, hoe eerbiedwaardig zijt gij; Wie kan zich uws gelijke noemen!
Sira NlCanisi 48:5  Gij, die een dode ten leven hebt opgewekt, Uit de onderwereld naar Jahweh's wil;
Sira NlCanisi 48:6  Die koningen in het verderf hebt gestort, En prinsen van hun legersteden;
Sira NlCanisi 48:7  Die op de Sinaï straffen vernaamt, En op de Horeb wraakgerichten;
Sira NlCanisi 48:8  Die koningen gezalfd hebt tot bestraffers, En een profeet tot uw opvolger benoemde:
Sira NlCanisi 48:9  Die werdt opgenomen in een stormwind, En in vurige scharen naar de hemel.
Sira NlCanisi 48:10  Die volgens de Schrift gereed staat voor het einde, Om Gods toorn te bedaren, éér hij ontbrandt, Om het hart van de vaders tot hun zonen te keren En Jakobs stammen weer op te richten.
Sira NlCanisi 48:11  Gelukkig wie u zag, voordat hij stierf; Maar gelukkiger nog, wie dan leeft!
Sira NlCanisi 48:12  Toen Elias opvoer in de orkaan, Werd Eliseus van zijn geest vervuld. Hij verrichtte nog eens zoveel tekenen; Wonder was alles, wat zijn mond ontvlood. Zolang hij leefde, vreesde hij niemand; Geen sterveling heerste over zijn geest.
Sira NlCanisi 48:13  Niets was voor hem te wonderbaar, Nog in het graf werkte zijn lijk als profeet;
Sira NlCanisi 48:14  Hij deed tekenen bij zijn leven, En ook na zijn dood nog wrochtte hij wonderen.
Sira NlCanisi 48:15  Maar het volk bekeerde zich niet; Zij lieten niet af van hun zonden, Daarom werden zij tenslotte uit hun land verdreven En over heel de aarde verspreid.
Sira NlCanisi 48:16  Maar aan Juda bleef nog een rest behouden, Aan het huis van David nog een vorst. Sommigen van hen deden wat recht is; Anderen echter waren vreselijk ontrouw.
Sira NlCanisi 48:17  Ezekias versterkte zijn stad, Door er water binnen te leiden; Hij doorboorde de rotsen met ijzer, En versperde de bergen tot een waterbekken.
Sira NlCanisi 48:18  In die tijd trok Sinacherib op, En zond zijn opperbevelhebber; Hij strekte de hand tegen Sion uit, En lasterde God in zijn hoogmoed.
Sira NlCanisi 48:19  Toen sidderden hun harten om die overmoed, En ze beefden als een barende vrouw;
Sira NlCanisi 48:20  Maar ze riepen tot den allerhoogsten God, En strekten hun hand naar Hem uit. En Hij gaf gehoor aan hun gebed, En redde hen door Isaias' hand;
Sira NlCanisi 48:21  Hij sloeg het kamp der Assyriërs, En verdelgde hen door de pest.
Sira NlCanisi 48:22  Want Ezekias deed wat God behaagde En stond op Davids wegen vast, Zoals Isaias, de profeet, hem beval, Groot en betrouwbaar in zijn visioenen.
Sira NlCanisi 48:23  In zijn dagen ging de zon terug, En werd het leven van den koning verlengd.
Sira NlCanisi 48:24  In verheven geest schouwde hij het einde, En bracht aan Sions bedroefden troost;
Sira NlCanisi 48:25  Tot in verre tijden voorspelde hij de toekomst En wat verborgen was, voordat het geschiedde.
Chapter 49
Sira NlCanisi 49:1  Josias' naam is als geurige wierook, Met zout gemengd, het werk van den balsembereider; Zijn gedachtenis is zoet als honing in de mond, En als een lied bij een wijngelag.
Sira NlCanisi 49:2  Want hij ontstak in toorn over onze afval, En maakte een eind aan de gruwel der afgoden.
Sira NlCanisi 49:3  Hij richtte zijn hart geheel op God; In zondige tijden beoefende hij de deugd.
Sira NlCanisi 49:4  Behalve David, Ezekias en Josias, Hebben zij allen gezondigd; Want zij verlieten de Wet van den Allerhoogste, De koningen van Juda, zij allen.
Sira NlCanisi 49:5  Zo gaven zij hun macht aan een ander, En hun glorie aan een vreemd volk,
Sira NlCanisi 49:6  Dat de heilige stad in brand stak, En haar straten verlaten liet liggen.
Sira NlCanisi 49:7  Het was om Jeremias, dien ze hadden mishandeld, Ofschoon hij van de moederschoot af tot profeet was bestemd, Om neer te werpen, uit te rukken en te verdelgen, Maar ook om te bouwen, te planten en te herstellen.
Sira NlCanisi 49:8  Ezekiël schouwde een visioen, En beschreef de gestalten bij de wagen.
Sira NlCanisi 49:9  Ook riep hij de herinnering op van Job, Die de wegen der gerechtigheid heeft bewandeld.
Sira NlCanisi 49:10  Ook de twaalf profeten wil ik prijzen: Moge hun gebeente hun graf ontspruiten; Want zij hebben Jakob genezen En door gelovig vertrouwen gered.
Sira NlCanisi 49:11  Hoe zullen we Zorobabel prijzen! Hij toch was als een zegelring aan de rechterhand.
Sira NlCanisi 49:12  Hoe ook, Jehosjóea, den zoon van Josadak? Want zij herbouwden in hun dagen de tempel, En richtten het heiligdom weer op, Voor eeuwige glorie bestemd.
Sira NlCanisi 49:13  Nehemias: zijn gedachtenis blijve in ere! Want hij heeft onze ruïnen hersteld; Hij richtte onze puinhopen weer op, En bevestigde poorten en grendels.
Sira NlCanisi 49:14  Als Henok zijn er weinigen op aarde geweest; Hij werd immers van de aarde ontrukt.
Sira NlCanisi 49:15  En als Josef werd er niemand geboren, Zelfs zijn lijk werd nog zorgzaam bewaard. Maar de eerste van zijn broeders, de roem van zijn volk
Sira NlCanisi 49:16  Sem, Set en Enos blijven in ere, En boven alle mensen gaat de glorie van Adam;
Chapter 50
Sira NlCanisi 50:1  Is Sjimon, de zoon van Onias, de hogepriester! In zijn dagen werd de tempel hersteld, Het heiligdom in die tijd versterkt;
Sira NlCanisi 50:2  In zijn dagen werd de muur herbouwd, De torens van het heiligdom bij het koninklijk paleis.
Sira NlCanisi 50:3  In zijn tijd werd de vijver gegraven, Een bekken als een bruisende zee;
Sira NlCanisi 50:4  Hij verdedigde zijn volk tegen den rover, En versterkte zijn stad tegen den vijand.
Sira NlCanisi 50:5  Hoe heerlijk was hij, als hij uit het tabernakel schouwde, En naar buiten trad achter het voorhangsel uit:
Sira NlCanisi 50:6  Als een ster, die tussen de wolken straalt, Als de volle maan in de dagen van Pasen!
Sira NlCanisi 50:7  Als een zon, die straalt over het paleis van een vorst, Als een regenboog, die tussen de wolken verschijnt;
Sira NlCanisi 50:8  Als een bloeiende twijg in zomerdagen, Als een lelie bij de waterbeken. Als het gewas van de Libanon in de tijd van de oogst,
Sira NlCanisi 50:9  Als brandende wierook op de offerpan; Als gouden vaatwerk, van gedegen goud, Met kostbare stenen bezet.
Sira NlCanisi 50:10  Als een groene olijf, beladen met vruchten, Als een wilde olijf, met welige takken:
Sira NlCanisi 50:11  Wanneer hij zich met het heerlijk gewaad had omhangen, En in zijn volle pracht was gekleed. Wanneer hij het grote altaar besteeg, Sierde hij de heilige omloop er van;
Sira NlCanisi 50:12  Dan nam hij de offers uit de hand van zijn broeders, Terwijl hij op de offerhaard stond. Een krans van zonen stond om hem heen, Als jonge ceders op de Libanon: Zij omringden hem als wilgen rond het water,
Sira NlCanisi 50:13  Al de zonen van Aäron in hun plechtig gewaad. Zij hielden Jahweh's offers in hun handen, Voor heel de gemeente van Israël;
Sira NlCanisi 50:14  Totdat hij de dienst aan het altaar had voleind, En het offer aan den Allerhoogste gebracht.
Sira NlCanisi 50:15  Dan strekte hij de hand naar het plengoffer uit, En plengde het bloed van de druif; Hij goot het uit aan de voet van het altaar, Als een welriekende geur voor den Allerhoogste.
Sira NlCanisi 50:16  Dan staken de zonen van Aäron, de priesters, De geslagen trompetten van koper; Zij bliezen en schalden met machtig geluid, Tot herinnering voor den Allerhoogste.
Sira NlCanisi 50:17  Dan viel ijlings al het volk gezamenlijk neer Met het aangezicht op de grond, Om aan den Allerhoogste aanbidding te brengen, Aan den Heilige van Israël.
Sira NlCanisi 50:18  Dan liet het koor zijn stem weerklinken, En boven de menigte zijn zangen weerschallen;
Sira NlCanisi 50:19  En al het volk juichte mee, Biddend voor het aanschijn van den Barmhartige. Wanneer hij dan de dienst aan het altaar had voleind, En aan God had gebracht, wat Hem toekomt,
Sira NlCanisi 50:20  Dan daalde hij af, en strekte zijn handen Over heel de gemeente van Israël uit. Dan was de zegen van Jahweh op zijn lippen, En tooide hij zich met Jahweh's Naam;
Sira NlCanisi 50:21  En wederom vielen allen neder, Om de zegen van hem te ontvangen.
Sira NlCanisi 50:22  Zegent dan Jahweh, Israëls God, Die wonderen wrocht op de aarde; Die den mens doet opgroeien van de moederschoot af, En met hem doet naar zijn welbehagen.
Sira NlCanisi 50:23  Hij geve u wijsheid des harten En vrede zij in uw dagen!
Sira NlCanisi 50:24  Zijn liefde blijve aan Sjimon behouden; Hij bevestige voor hem het verbond met Pinechas, Dat Hij sloot met hem en zijn geslacht, Zolang de hemel bestaat.
Sira NlCanisi 50:25  Maar twee volkeren worden door mij gehaat, En het derde volk telt niet mee:
Sira NlCanisi 50:26  De bewoners van Seïr en de Filistijnen, En het dwaze volk, dat in Sikem woont.
Sira NlCanisi 50:27  Onderricht, wijsheid en passende spreuken, Van Jesus, den zoon van Elazar, zoon van Sirach: Die uit zijn hart uitleg deed stromen En inzicht liet ontspringen als een bron.
Sira NlCanisi 50:28  Gelukkig de man, die ze overdenkt; Want wie ze ter harte neemt, wordt wijs.
Sira NlCanisi 50:29  Wie ze volbrengt, is tot alles bekwaam; Want de vreze des Heren is zijn richtsnoer.
Chapter 51
Sira NlCanisi 51:1  Ik wil u prijzen, Jahweh, mijn Koning; U loven, God van mijn heil. Ik wil uw Naam roemen, stut van mijn leven,
Sira NlCanisi 51:2  Want Gij hebt mijn ziel gered van de dood; Gij hebt mijn lichaam voor het bederf bewaard, Mijn voeten aan de greep van de onderwereld ontrukt! Gij hebt mij gered van de gesel van lastertongen, Van lippen, die leugentaal uitslaan; Gij hebt mij bijgestaan tegen mijn vijand,
Sira NlCanisi 51:3  En naar uw grote barmhartigheid mij bevrijd Uit de strikken van hen, die loerden op buit, Uit de hand van hen, die mijn leven belaagden. Gij hebt mij verlost uit grote benauwing,
Sira NlCanisi 51:4  Uit de vlammennood, die mij omgaf; Midden uit het vuur, dat zonder rust oplaaide,
Sira NlCanisi 51:5  Uit de dorre schoot van het dodenrijk; Van vuile lippen en lasterpraat,
Sira NlCanisi 51:6  En de pijlen van valse tongen. Mijn ziel was gekomen tot dicht bij de dood, Mijn leven dicht bij de onderwereld;
Sira NlCanisi 51:7  Ik wendde mij naar alle kant, Maar er was niemand, die hielp; Ik zag uit naar een stut, Maar er was er niet één.
Sira NlCanisi 51:8  Toen dacht ik aan Jahweh's barmhartigheid terug, En aan zijn goedheid van weleer: Hoe Hij redt, die op Hem vertrouwen, En hen van alle kwaad verlost!
Sira NlCanisi 51:9  Daarom verhief ik mijn stem van omlaag, Van de poorten der onderwereld rees mijn gebed.
Sira NlCanisi 51:10  Ik riep: “Jahweh, mijn Vader zijt Gij, Gij zijt de Held, die mij redt! Verlaat mij niet op de dag van benauwing, Op de dag van val en ondergang. Dan zal ik altijd uw Naam blijven loven, U blijven roemen in mijn gebed.“
Sira NlCanisi 51:11  " En Jahweh luisterde naar mijn stem, En gaf gehoor aan mijn smeken; Hij verloste mij van alle kwaad, En redde mij op de dag van benauwing.
Sira NlCanisi 51:12  Daarom zal ik loven en prijzen En blijven zegenen de Naam van Jahweh!
Sira NlCanisi 51:13  Toen ik nog jong was en niet rondreisde, Vroeg ik reeds wijsheid in mijn gebed;
Sira NlCanisi 51:14  Voor de ingang van de tempel bad ik erom, En hield niet op, er naar te streven.
Sira NlCanisi 51:15  Zij gedijde als een rijpende druif, En mijn hart vond in haar zijn genot. Mijn voet ging de weg van haar waarheid, Van mijn jeugd af volgde ik haar spoor;
Sira NlCanisi 51:16  Ik heb mijn oor slechts een weinig te luisteren gelegd, Maar veel kennis heb ik gevonden.
Sira NlCanisi 51:17  Haar juk werd mijn roem; Hem, die mij leerde, geef ik de eer.
Sira NlCanisi 51:18  Zonder rust zag ik naar haar uit, En werd niet beschaamd, want ik heb haar gevonden.
Sira NlCanisi 51:19  Mijn ziel bleef haar altijd verkleefd; Ik zocht haar bij al mijn daden. Mijn hand opende haar poort; Ik trad bij haar binnen en aanschouwde haar.
Sira NlCanisi 51:20  Ik legde mij erop toe, haar te volgen, En heb haar in reinheid gevonden. Van de aanvang af heb ik door haar inzicht verkregen; Daarom zal ik haar nimmer verlaten.
Sira NlCanisi 51:21  Mijn binnenste brandde om haar te vinden; Daarom verwierf ik een heerlijk bezit.
Sira NlCanisi 51:22  Jahweh gaf mij welbespraaktheid als loon; Daarom prijs ik Hem met mijn tong.
Sira NlCanisi 51:23  Komt dus tot mij, onverstandigen, En wilt in mijn leerschool vertoeven.
Sira NlCanisi 51:24  Hoelang nog wilt gij dit alles ontberen, Terwijl uw ziel er naar dorst?
Sira NlCanisi 51:25  Ik open mijn mond, en roep u toe: Koopt u wijsheid zonder geld;
Sira NlCanisi 51:26  Buigt uw nek onder haar juk, Uw ziel drage haar last. Zij is dicht bij hen, die haar zoeken, En wie zich moeite geeft, zal haar vinden.
Sira NlCanisi 51:27  Ziet met eigen ogen, hoe weinig ik zwoegde, En hoe groot de rust is, die ik vond.
Sira NlCanisi 51:28  Luistert in uw jeugd naar mijn onderricht; Gij verwerft daardoor veel zilver en goud.
Sira NlCanisi 51:29  Wanneer uw ziel in mijn leer haar genot vindt, Stelt mijn lofzang u niet teleur.
Sira NlCanisi 51:30  Verricht uw werken in gerechtigheid, En Hij geeft u te zijner tijd uw loon!